De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 10
(1880)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 135]
| |
Nederlandsch tooneel.
| |
[pagina 136]
| |
Zijn onze inlichtingen juist - en we hebben alle reden dit te gelooven - dan hebben de vijf bestuurders als volgt hunne taak verdeeld: M.V. Driessens, hoofd-tooneelbestuurder, Deze heeren zijn van voornemen, zoohaast de benoeming officiëel is, eenen oproep te richten tot al de tooneelschrijvers om nieuwe oorspronkelijke stukken te vragen, alsook vertalingen van degelijke uitheemsche werken. Deze stukken zouden dan gedurende den zomer worden aangeleerd; want het op reis gaan wordt voor goed afgeschaft in den winter, evenals de benefietvoorstellingen; twee veranderingen die we ten volle goedkeuren. Volgens tooneelgeruchten zouden enkele Noord-Nederlandsche artisten ons gezelschap verlaten en zouden de heer en Mevr. De Somme-Gassée naar Brussel terugkeeren. Van een anderen kant, weten we dat bij goedgekende en niet onverdienstelijke Antwerpsche tooneelliefhebbers pogingen zijn aangewend, om dezen aan ons Nationaal Tooneel te verbinden. Laat ons hopen dat al de vrienden van den Nederlandschen Schouwburg hunne krachten zullen vereenigen, ten einde de beslissende proef, die toekomend jaar genomen wordt, degelijk te ondersteunen. *** Drie nieuwe stukken kwamen deze maand voor het voetlicht; doch niet één mag onzes inziens eene duurzame aanwinst voor ons repertorium worden genoemd. Het eerste, verreweg het beste, is Johanna I, koningin van Napels en Sicilie, drama in 3 bedrijven, door W. Lemmens. Dit stuk werd bewerkt naar eene novelle van Pernot de Colombey ‘La reine Jeanne’ getiteld, verschenen in de Revue parisienne van 1843, in het Nederlandsch vertaald onder den titel van Johanna I en opgenomen in het Histo- | |
[pagina 137]
| |
risch en Romantisch Album, dat in 1847 te Arnhem werd uitgegeven. Wij vragen ons af waarom den schrijver dien oorsprong van zijn stuk niet op het programma heeft vermeld; zijne verdiensten als tooneelschrijver zouden er niet minder om geweest zijn. Wij zullen dezen eersteling van Willem Lemmens niet ontleden en ons bepalen met te zeggen dat het stuk, benevens eenige goede tooneelen, vooral in het 1ste bedrijf, veel onwaarschijnlijkheden bevat en krielt van ronkende volzinnen, waarvan de eigentlijke zin ontsnapt. Ook hebben we te vergeefs gewacht naar een waarlijk roerend tooneeltje, dat het pathetisch gevoel bij den toeschouwer opwekt. De gelegenheid was ruimschoots voor handen. Wat we niet begrijpen is dat Willem Lemmens, die de novelle zoo slaafs heeft gevolgd, in het laatste bedrijf twee indrukmakende effekten heeft verwaarloosd, die hem gansch klaar werden aangeboden. Het eerste: waar Fida, liever dan zich aan de wraak der koningin te onderwerpen, door het venster springt op het gevaar af haar hoofd op de rotsteenen te verbrijzelen. Volgens recht en reden moest de koning haar volgen, maar de heer Lemmens heeft beter gevonden hem een zeer langen monoloog te laten houden, waarin over Fida bijna niet wordt gesproken en de koning zijn eigenen toestand overweegt. In de novelle is het ànders; dáár wil de koning Fida volgen, maar dadelijk grijpen de wachten vast en sleuren hem met geweld voort. Het tweede effekt betreft het slottooneel: in het tooneelstuk vergenoegt zich de koningin den koning naar Hongariën te verbannen, wat niet dramatisch werkt en daarbij eene historische onwaarheid is. Pernot de Colombey laat den koning verwurgen met de zijden koord door Johanna zelve daartoe vervaardigd; het lijk, op eene berrie gedragen en met een rouwfloers bedekt, trekt de kamer der koningin door. Johanna verlangt te weten wàt men wegdraagt; zonder een woord te spreken licht Lodewijk van Tarente het floers op en toont het ontzielde lichaam des konings. De koningin, thans terugschrikkende van den moord, op haar bevel uitgevoerd, valt in bezwijming. Doch genoeg, we hopen dat de heer Lemmens het bij deze | |
[pagina 138]
| |
slechts gedeeltelijk gelukte proef niet laten zal. Mocht hij ons toekomend jaar met een nieuw werk willen verrassen, zoo raden wij hem aan daartoe liever een onderwerp uit het hedendaagsche leven te kiezen. De opvoering liet oneindig te wenschen. Niet één der artisten, M. Lemmens niet uitgezonderd, kende goed zijne rol. - De tooneelschikking was echter goed verzorgd en de kostumen waren smaakvol en keurig.
***
Van de twee andere stukken zullen we niet veel zeggen. De Zoulous te Brussel, gelegenheidsstuk in 7 tafereelen, van J. Hoste en H. Michiels, bevat een aantal geestige tooneelen en goede zetten; maar 't is al te lokaal Brusselsch om hier fureur te maken. Overigens ware dat toch volstrekt niet wenschelijk, om den arrd van het stuk zelf. Veel minder voldeed De Duivel in de klem, tooverkluchtspel in 6 tafereelen van L. Deprins, een pseudoniem dat we voor de eer van den schrijver maar liefst niet zullen ontsluieren. Nog nooit, gelooven wij, heeft het publiek zich zóó zeer verveeld; ook ware het niet goed mogelijk eene zouteloozere, dommere ‘klucht’ uittedenken.
***
Op 3 dezer werd door de maatschappij: De Verbroedering op onzen Nederlandschen Schouwburg de eerste vertooning gegeven van een nieuw drama in 5 bedrijven van Kdouard Van Bergen: Moederliefde, bewerkt naar den roman van dien naam van Hendrik Conscience. Wij konden de vertooning ervan niet bijwonen, maar volgens men ons verzekert, heeft het stuk veel en welverdienden bijval behaald. Wij hopen het nu weldra door het gezelschap des heeren Driessens te zien opvoeren, en zullen het dan nader bespreken. Z... |
|