in éen woord, ons Vlaamsch en zelfstandig ik, ook in de toonkunst te ontwikkelen en bij middel van degelijke studiën tot volle rijpheid te doen gedijen.
Het eerste der aangevoerde punten zal wel geene nadere toelichting vereischen. Trouwens, het zou onmogelijk zijn, bij de Muziekschool onzer stad, in eene andere dan de volkstaal onderwijs te geven. Op de zevenhonderd leerlingen, die er de lessen volgen, zouden er hoogstens een honderdtal misschien eenige vrucht uit zulk een onderwijs, in eene andere taal gegeven, kunnen rapen. Het onderwijs is er Vlaamsch, en zal er, hoe men onze instellingen ook uîtbreide, Vlaamsch moeten blijven. Dat kan niet anders.
Wat nu het tweede punt betreft, dit hoeft insgelijks, dunkt mij, geene uitvoerige verklaring.
Alle kunst, zooals gij weet, Mijnheeren, stelt zich ten doel: de uitdrukking van het algemeen menschelijke, maar gezien door de oogen, gevoeld door het bijzonder temperament van het ras, in welks midden de kunstenaar zich bevindt, en uit welks eigenaardig leven hij schept.
Zoo dragen alle meesterwerken der letterkunde den bijzonderen stempel van het volk tot hetwelk de schrijvers er van behoorden; en dit niet alleen in de taal - wat onvermijdelijk is, - maar in de wijze van opvatting en bewerking tevens. - Zoo splitst zich de schilderkunst, wier taal - lijn en kleur, - voor heel de wareld dezelfde is, toch in verschillende scholen, allen naar de geaardheid van het land, waarvan zij het kenmepk dragen, onderscheiden en genoemd. - En zoo ook hoort men op het gebied der muziek alle dagen van eene Italiaansche, eene Duitsche en eene Fransche school gewagen, zonder dat het iemand in het hoofd krijgt de juistheid dezer benamingen eenigszins in twijfel te willen trekken.
Of er nu ook werkelijk eene Vlaamsche muziek bestaat, - dat verstout ik mij niet te bevestigen; daartoe acht ik mij - oningewijde - niet bevoegd; maar dat ze op weg is er te komen, ligt vast en zeker buiten kijf.
Inderdaad, Mijnheeren, wij zijn sinds eenigen tijd getuigen