De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 9
(1879)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijNederlandsch tooneel.Antwerpen.Opgevoerde stukkenGa naar voetnoot(1). Oorspronkelijk: Lina Donders, drama (5 bedrijven); Een man te trouwen, blijspel (1 bedrijf); De Geldduivel, drama (5 bedrijven); Een oude vrijer in de klem, blijspel (1 bedrijf); Jan Dwars, blijspel (3 bedrijven); Het Wiegje, tooneelspel (1 bedrijf). Vertaald: De liersche schapenkop, blijspel (1 bedrijf); De Voddenraper van Antwerpen, drama (9 tafereelen): Martin de Kruier, tooneelspel (3 bedrijven): 1 frank 85 daags, blijspel (1 bedrijf); De klokken van Corneville, zangspel (4 bedrijven) en Het tiende gebod, blijspel (3 bedrijven).
Het zal zeker wel gansch onnoodig zijn over al de opgevoerde stukken te spreken: de meeste zijn oude kennissen, die in vorige jaargangen van den Bode ontleed en aan de critiek onderworpen werden. Stippen wij enkel aan dat de opvoerin- | |
[pagina 519]
| |
gen, over het algemeen, bevredigend waren, en dat we nog nimmer zooveel volk in onze fraaie schouwburgzaal hebben aangetroffen. In ‘het Wiegje’, het lieve stukje van onzen vriend Van Goethem, dat we nog altijd met genoegen terug zien, maakten we kennis met eene nieuwe artiste, Mevr. Schoeman-Amelung die zeker niet van verdiensten is ontbloot; maar die ons niet geheel voor de rol van Laura geschikt scheen; wij hopen haar spoedig in eene andere rol te kunnen beoordeelen.
***
De plaats die ons overblijft zullen we gebruiken ter bespreking der drie nieuwe stukken, welke wij deze maand te zien kregen. Het eerste aan de beurt is ‘Lina Donders’ drama in vijf bedrijven, van Teirlinck-Stijns, twee schrijvers die zich reeds een zekeren naam in onze letterkunde wisten te verwerven. ‘Lina Donders’ is hun eersteling op tooneelgebied, en de vraag of hunne poging gunstig is uitgevallen, kan deels bevestigend, deels ontkennend worden beantwoord. ‘Lina Donders’ heeft, dank eene opeens tapeling van tooneeleffekten, bij het grootste gedeelte des publieks (dat tweemaal in zeer groot getal was opgekomen) oneindigen bijval verworven en zal stellig bij eene derde opvoering evenveel belangstelling verwekken. Voor het oog der meer ingewijden blijkt echter alras dat het stuk niet zonder gebreken is. - Zonder van slaafsche navolging te durven gewagen meen ik toch dat er menig niet geheel onbekend tooneel in voorkomt, dat de tooneeleffekten niet overal natuurlijk zijn aangelegd en dat ook de waarschijnlijkheid niet altijd werd in acht genomen. Gemakkelijk zou het ons vallen dit alles te bewijzen, maar waartoe noodig? Deze en andere onvolmaak theden zullen wel niemand verwonderen: wij zegden immers dat het een ‘eersteling’ is. Derhalve roepen wij de twee veelbelovende schrijvers moed en volharding toe. Zij zelven zullen de gebreken van ‘Lina Donders’ hebben bemerkt, en, aangemoedigd | |
[pagina 520]
| |
door de toejuichingen en terugroepingen, hun zoo kwistig door het publiek geschonken, zullen zij zich opnieuw aan den arbeid zetten en in hun tweede tooneelstuk de gebreken van hun eerste vermijden. De opvoering liet niets te wenschen. Mevr. Marie Verstraeten heeft van de titelrol eene schoone creatie gemaakt. Vergeten we ook niet te zeggen dat hare begaafde moeder Mevr. Verstraeten-Laquet, alsook de heeren Dierckx, Lemmens, Tielen en Desomme haar opperbest ter zijde stonden. Het tweede stuk, waarbij we eenige oogenblikken verlangen stil te blijven, is ‘Het tiende gebod’, blijspel in 3 bedrijven, uit het Duitsch van Julius Rosen. - We willen stellig niets afdingen van de verdiensten der Franschen op tooneelgebied, maar betreuren dat hun esprit gaulois zich tegenwoordig al te vaak in zedelooze platheden vertolkt; de Duitschers daarentegen, minder ervaren in het schrijven van stukken qui brûlent les planches, leveren ons in vergoeding degelijkere voortbrengselen als inhoud: stukken vol vroolijke, luimige scherts, vol gezonden humor, natuurlijk, ongezocht en zonder in het minste het zedelijk gevoel te kwetsen. Zóô ook is Het tiende gebod, een allervroolijkst blijspel, dat gedurig klimt, zich gestadig verwikkelt om zich ten laatste op de eenvoudigste wijze te ontwikkelen. Onze artisten schijnen tot het vertolken van dergelijke stukken allerbest geschikt; - de uitvoering, voor wat de bijzonderste rollen betreft, liet niets te wenschen. Mevr. Verstraeten-Laquet en Mevr. Marie Verstraeten, de heeren Morriën en Lemmens wedijverden om den eerepalm van dien avond weg te dragen, en rechtuit gesproken, alle vier gelukten even goed. - Mej. Fabri en de heer André, die bijrollen vervulden, lieten nog al wat te wenschen, vooral onder opzicht van uitspraak; schier al wat ze zegden ging verloren, 't was onverstaanbaar! Het derde nieuwe stuk, dat geroepen schijnt, in bijval althans, de anderen te overtreffen, is ‘De klokken van Corneville’, komisch zangspel in 4 bedrijven, van Clairville en Gabet, muziek van Planquette. In strijd met wat we daar | |
[pagina 521]
| |
zooeven zegden, is het onderwerp van dit Fransche zangspel alleronschuldigst; het gelijkt wel op een dier talrijke spookenhistoriën, waar men ons als kind wist mêe te boeien. We moeten er echter bijvoegen dat het stuk levendig, vroolijk is, kortom dat het veel genoegen doet. De muziek, zonder juist op volle oorspronkelijkheid aanspraak te mogen maken, is lief en aangenaam. Voeg daarbij zeer schoone decoratiën, frissche en rijke kostumen, eene opperbest verzorgde tooneelschikking, eene zeer bevredigende uitvoering, en zeg me wat er nog meer noodig is om bijval te verwerven. Het eenige wat te wenschen liet, maar dan ook oneindig veel dat was de vertaling. We mogen ze ‘erbarmelijk’ noemen, vooral wat het verzengedeelte betreft. Wat nu den zang aangaat, wij wisten waarlijk niet dat het gezelschap van den heer Driessens zulke goede elementen bevatte om zangspelen op te voeren. Ook hopen wij dat het bestuur ons nu weldra, nevens dit vreemde kunstvoortbrengsel, ook een oorspronkelijk zangspel zal ten gehoore brengen.
Z... | |
Gent.November, 1879.
Waarde vriend,
Het Nederlandsch Tooneel van Gent is thans aan zijne 12de vertooning. Buiten onze gekende artisten, die zoo het schijnt van geen veranderen houden, heeft men enkele nieuwe. De bestuurder Fauconnier, heeft ditmaal zijne reis naar Nederland niet te vergeefs gedaan: hij maakte er kennis met den heer en Mevrouw Buderman, die beide voor ons tooneel eene degelijke aanwinst zijn. Vooral de heer Buderman is een knap artist, tooneelist in den vollen zin des woords; daarbij bezit hij de goede hoedanigheid van eene zuivere Nederlandsche taal te spreken, die niet naar dat Hollandsch | |
[pagina 522]
| |
keel-dialect overgaat, iets waarvan we destijds mild bedeeld werden. Zijne vrouw, een jong nog al bevallig Eva's kind, mag geene aanspraak maken op den titel van groote kunstenares. Ze is, zoo als men zegt, niet onverdienstelijk, en zal later op 't jaar, wanneer ze ons klein onnoozel tooneeltje een beetje zal kennen, stillekens aan ‘goed’ komen. Verder hebben we eenen nieuwen ‘amoureux’ den heer Maes, maar... 't pakt moeielijk. De heer Maes, een knappe jongeling, bezit nochtans de noodige hoedanigheden om den verliefde te spelen; maar zijne stem is zóó weinig in harmonie met zijn persoon, dat ze de meisjes bijna schrik aanjagen moet. Nu, als die teergevoelige hartjes er zullen aan gewoon zijn, zal die fout ook verdwijnen. Onder menig oogpunt zal M. Maes nog moeten verbeteren alvorens aanspraak te kunnen maken op den naam van tooneelist. Over 't algemeen is onze troep zeer goed samengesteld en wij aanzien hem als machtig genoeg om alle hinderpalen te overwinnen.
***
Onder de nieuwigheden, welke reeds dezen winter voor het voetlicht kwamen, noemen wij in de eerste plaats Martha de Krankzinnige, van vrouw Anna de Peuter, en Philips van Artevelde, van den heer Verschueren. Beide stukken oogstten luiden en welverdienden bijval. Naast die oorspronkelijke gewrochten, welke ons met twee onbekende tooneelschrijvers lieten kennis maken, zagen wij met vernieuwde belangstelling de Verwarde Pruik en Gevraagd naar de Bruiloft, van Julius Wytinck, Nieuwjaar van den heer Van den Kieboom, en het lieve Tony en Belleken van den vruchtbaren Emiel Van Goethem. Ook van dezen laatste kregen we verleden Dinsdag eene nieuwigheid, Drie oude kameraden, die door de heeren Buderman, Wannyn en Van den Kieboom zeer verdienstelijk werd vertolkt, en ten volle beantwoordde aan de verwachting, welke wij erover koesterden, sinds wij het stuk door den schrijver in eene zitting | |
[pagina 523]
| |
van Zetternamskring hadden hooren lezen. De opvatting is nieuw, oorspronkelijk, wat niet met alle Nederlandsche stukken het geval is, en de karakters zijn goed afgeschilderd, wel volgehouden. Wij beamen dus van harte het gunstig onthaal, dat die nieuwe pennevrucht van eenen onzer verdienstelijke tooneelschrijvers, bij het publiek heeft gevonden. Onze jongere tooneelschrijvers steken krachtdadig de handen uit de mouwen, om ons repertorium met nieuwe kunstscheppingen te verrijken. Naar wij uit goede bron vernemen, heeft de heer Emiel Van Goethem alweer een nieuw gewrocht op touw, waarmede wij hopen eerlang kennis te kunnen maken, en dezer dagen vergastte ons de heer Aug. Hendrickx, waarvan het stukje Kosterliefde den toeschouwers alweer eenige genoeglijke stonden liet doorbrengen, op de lezing eener meer uitvoerige tooneelkundige bijdrage, die hij met zijnen vriend N. De Tière, een nieuweling op dramatisch gebied, vervaardigd heeft. Het gunstig onthaal, dat aan het nieuw gewrocht dezer twee jonge schrijvers bij de lezing te beurt viel, legt ons den wensch in de pen, dat ons Nederlandsch tooneelgezelschap het ook in ruimeren kring bekend make, en ons bewijze of het bij de opvoering al of niet beantwoorden zal aan de verwachting, welke de lezing er den toehoorders deed van koesteren.
***
De Volksvoordrachten van het Willemsfonds zijn te Gent begonnen, en bij iedere voordracht - telkens opgeluisterd met een Concert of eene kleine tooneelopvoering - moet men vaststellen dat, van jaar tot jaar, het volk gretiger die voordrachten bijwoont, Dikwijls is men verplicht een 100 à 200 man te weigeren door gebrek aan plaats. De heer Professor J. Micheels heeft die feesten geopend met een ernstig onderwerp: ‘Een blik in de geschiedenis van Italíè,’ geleerde, diep doordachte verhandeling. Verleden zondag hadden wij het genoegen den heer Jan Van Rijswijck als voordrachtgever in het oud Gentsch Laken- | |
[pagina 524]
| |
metershuis te zien optreden. Hij sprak over ‘Washington’. Eene korte kernachtige voordracht, waarmede de jonge advokaat veel bijval bekwam; welverdiende toejuichingen vielen hem ten deel. De naam van Van Rijswijck, door ons Gentsche volk zoo goed gekend, maakte effekt: de zaal was proppensvol. De Antwerpsche redenaars worden overigens door ons publiek gezocht en gewaardeerd. Z.V.A. |
|