| |
| |
| |
Poëzie.
Nul chançon ne m'agrée,
S'el ne vient de fine amor.
Gelijk ik ben, gelijk ik was,
Gelijk ik voel met hart en zinnen;
Eenvoudig als natuurgewas,
Van buiten echt en echt van binnen;
Zoo moet het zijn, zoo zal het zijn,
Mijn lied, zoo kan het slechts behagen,
Een lustig lied bij zonneschijn,
Een weemoedsklank bij regendagen;
En immer uit het hart gerept,
Uit 't hart geteeld, uit 't hart geboren;
Het hart veredelt wat het schept,
En waar zijn acht ik meer dan gloren.
‘Wat waar is rein is’ zegt de spreuk,
En rein, dat moet het vast en zeker;
Een goede wijn heeft goeden reuk,
Al zij de schaal geen gouden beker.
Welaan! mijn lied, mijn troost, mijn lust,
Geef mild wat mild u werd gegeven;
Wek op wat in mijn harte rust,
En deel met and'ren klank en leven.
Brussel 5 Mei 1879.
| |
| |
| |
II.
Minneklanken.
Een nieuw lied heb ik uitgedacht,
En 'k wil het heden zingen:
't Is groot en klein, 't is ruw en zacht,
Het juicht en klaagt, het weent en lacht,
En 't spreekt van wondere dingen.
En hebt gij nimmer nog bemind,
Gij zult het lied wel hooren,
Maar woorden zijn het in den wind,
En wat het voelt en wat zint,
Dat blijft voor u verloren.
Maar neen! gij kent het hemelsch lied,
Uw oogen schieten vonken,
Uw boezem zwelt, uw hartbloed ziedt;
O liefdelied, wie kent u niet!
Het klinkt, het heeft geklonken:
‘O jeugd! het is uw eerste goed,
Uw laatst geheugen, grijsheid;
De liefde is sterk, de liefde is zoet,
De liefde is rijk, de liefde is vroed,
De liefde is de echte wijsheid.’
| |
III.
Aan blondina.
Hoe wonderschoon zijn uwe vlechten,
Waardoor de dartle zefier zweeft!
O! wou 'k een kroon om 't hoofd u hechten,
Geen mooier waar' mij toebedeeld.
't Is alles zilver wat uw schedel
En uwe albasten borst omzwiert;
Doch al dien glans noem ik slechts edel,
Zoo goud uw hart versiert.
Ledeberg (Gent), September 1879.
| |
| |
| |
Quadrille.
(Heinrich Blumberger.)
In witte zijde en peerlen,
aan 't keurs de roze rood,
in 't droeve hart, den dood.
Zij danst als elfen zweven,
bewondrend begroet in de zaal,
zij danst, als op donkre baren
En 't eerste figuur is ten einde,
een korte pooze; - wel...
daar hoort men onder de vensters
Naar eerbare veroude zeden
begraaft men een zondaar bij nacht;
wijl hij, - men fluistert uit liefde,
zich zelf' heeft omgebracht.
Traag zijn de gebeden verzwonden
zij luistert - een marmergestalt, -
diep zuchtend staart ze in 't ronde,
en wankelt plotsling - en valt.
In witte zijde en peerlen
aan 't keurs de roze rood,
zoo lag zij - en was dood.
|
-
voetnoot(1)
- Uit ‘Leven, lieven en zingen’, nieuwe liederen en gedichten, ter pers bij Annoot-Braeckman, te Gent. Deze nieuwe uitgave van onzen geachten medewerker, den rijkbegaafden dichter van ‘Uit het Hart’, heeft voorzeker geene aanbeveling noodig.
Red.
|