De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 8
(1878)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 511]
| |
Onze Nationale Muziekbeweging op Dramatisch gebied.Voorgedragen op het te Antwerpen gehouden Nederlandsch Tooneelcongres.Niemand van ons zal betwisten dat de Fransche operamuziek hier in België het gretigste gehoord, en wel de meest geliefde is onder de hedendaags bekende scholen van lyrisch-dramatische kunst. Het gaat hier in ons land als zou het muziekaal tooneelleven verdwijnen indien de fransche schouwburgen eens voor goed hunne deuren sloten. En, waarlijk, van zeker oogpunt beschouwd, zou dat dan wellicht zóó wezen. Welke is de grondreden van dien toestand? De Fransche Opera is voor België eene ingeplante uitheemsche stichting - en daar deze geene andere zending heeft dan voortdurend de voortbrengselen van fransche auteurs ten tooneele te voeren, heeft zij zich altoos weinig bekreund om de voortbrengselen onzer waalsche of andere op franschen tekst schrijvende componisten. Wij hebben dus, wij Belgen, dit zeer gewichtig maar vrij zonderling feit daargesteld: wij hebben eene uitheemsche stichting het land door laten inplanten, waaraan wij prachtige gebouwen verleenen, en die wij veelal door aanzienlijke toelagen oudersteunen, dit alles zonder dat die vreemde kunst in de minste mate heilzaam werken kan op onze volksbeschaving in esthetisch-nationalen zin. Wij vragen aan die vreemde kunst enkel eenige oogenblikken vermaak, - een edel vermaak, ik wil het wel erkennen - maar een vermaak dat hoofdzakelijk door de hoogere standen wordt genoten, en dat, langzamerhand in den smaak van het algemeen publiek vallend, ons volk allengs van eigen taal en kunst vervreemdt. | |
[pagina 512]
| |
Wat ons Nederlandsch Tooneel betreft, ik wensch mij in deze mijne beschouwing vooreerst te bepalen bij onze drie vlaamsche zustersteden: Gent, Brugge en Antwerpen. Brussel denk ik verder in den loop mijner beschouwing wel in het bijzonder te ontmoeten. Van die drie zustersteden zijn er maar twee die een eigenlijken Nederlandschen Schouwburg bezitten: Gent heeft een lief tooneelzaaltje, ongelukkiglijk wat te klein. De stad Antwerpen mag zich thans in 't bezit van een allerprachtigsten kunsttempel voor 't Nederlandsch Tooneel verheugen; - doch in Brugge zal een Nederlandsche Schouwburg wellicht nog lang tot de ‘vrome wenschen’ behooren. - Daarentegen, zijn die vlaamsche zustersteden, alle drie, voorzien van groote fransche schouwburgen welke voor het oogenblik, 't zij rechtstreeks, 't zij onrechtstreeks, de ontwikkeling der dramatische muziek bij onze Nationale Schouwburgen belemmeren. Ik zeg onrechtstreeks, voor wat Antwerpen betreft, omdat in die bakermat der Vlaamsche Kunst, alle de middelen bestaan om van lieverlede op ons Nationaal Tooneel de Lyrische uiting mogelijk te maken, en alzoo den invloed van den franschen schouwburg min of meer te neutraliseeren. Gent ondergaat dien invloed meer rechtstreeks, terwijl Brugge er teenemaal onder begraven ligt. Ziedaar den toestand. Moet men nu daaruit afleiden dat het noodzakelijk is de fransche opera uit onze Vlaamsche steden te verdrijven? Volstrekt niet. - Met het oog op het taaldualism dat hier te lande bestaat, en ook op de tijdsomstandighedenGa naar voetnoot(1) zou dergelijke poging niet alleen roekeloos wezen, maar zelfs de ontwikkeling onzer nationale dramatische muziek in 't geheel niet praktisch bevorderen. Trouwens, het hangt alleen van de kunst- en nationaalgezinde bevolking dezer drie steden af - met behulp van de noodige ondersteuning, en wel in zoo ruime mate, | |
[pagina 513]
| |
misschien meer, als aan de fransche inrichting verleend wordt - iets te stichten dat op vaderlandschen bodem zou blijven bestaan. Dat dus de fransche schouwburgen in elke dezer drie steden voor 't oogenblik zeer goed kunnen blijven bestaan, zal, meen ik, uit de conclusie mijner verhandeling over dit punt nog duidelijker blijken. Het zij dus eene vastgestelde zaak, dat voor onze Lyrische ontwikkeling de fransche schouwburgen alleen dààr rechtstreeks gevaarlijk, ja zelfs doodend zijn, waar er volstrekt niets of zeer weinig, èn door de bevolking en door de overheden ter verheffing van het Nederlandsch gebeurt. Dààr natuurlijk moeten alle strijdkracht bezittende pogingen noodlottig door dien franschen invloed worden versmacht. Ik zal mijne bewijsvoeringen op voorbeelden trachten te steunen, en vermits de stad Antwerpen mij daartoe den voordeeligsten bodem biedt, zal ik mij van nu af enkel op het antwerpsch gebied bewegen, verzekerd als ik ben dat, - indien ik er in gelukken mag mijne denkbeelden te doen aannemen voor hetgeen in ééne stad dient gedaan te worden, - dat dan wel aan niemand, die de zaak onbevooroordeeld nagaat, de noodige scherpzinnigheid zal ontbreken, om die redeneering al dadelijk op onze àndere vlaamsche steden toe te passen.
***
In ons België is de dramatische kunst op twee verschillige gronden gevestigd: Op neutralen of onzijdigen en op werkenden vaderlandschen bodem. Er bestaat natuurlijk een hemelsbreed verschil, b.v. tusschen onze Fransche tooneelen, welke, op onzijdigen grond ontstaan, niets anders ter markt te brengen hebben dan wel fransche produkten; en onze Nationale Schouwburgen, die, integendeel op werkenden grond gesticht, voor zending hebben in de eerste plaats de nationale werken | |
[pagina 514]
| |
op te voeren, en daarenboven ook aan de goede produkten onzer naburen eene plaats te verleenen. Kortom, de Vlaamsche Schouwburgen zijn die soort van kunstwoningen alwaar wij zelf heer en meester t' huis zijn, terwijl de bestuurders der andere, - welke wij ook zelf aangesteld hebben, - zich niettemin van de hun door òns verleende kunstwoningen meester maken. En dit wel in zoo verre dat zij niet alleen de beste fransche, maar ook de min beste, de matige en zelfs de slechte maar onverpoosd de gastvrijheid verleenen, terwijl wij, Waalsche of Vlaamsche Belgen, in weerwil van al onze opofferingen, met onze werken aan de deur mogen blijven staan ‘schilderen!’ ‘Welhoe,’ hooren wij soms uitroepen ‘die overdreven flaminganten zouden het bestaan der fransche taal en der fransche inrichtingen willen beletten? maar vergeten zij dan hunne waalsche broeders, wier rechten en belangen hier evenzeer op het spel staan? - En dàarom dient er bij onze concerten in 't fransch gezongen te worden, en dàarom moet overal ook de fransche opera bestaan, want het is niet meer dan rechtvaardig dat ook die taal van een gedeelte der Belgische bevolking haar recht hebbe!’ enz... enz... enz... En dààrmêe zoekt men brave lieden te paaien! Men zou met zulke woorden onze waalsche broeders schier eenen tegezin doen krijgen voor onze vlaamsche nationale kunststrekkingen! Gelukkiglijk dat de waalsche componisten beginnen te begrijpen hoe die schoone woorden enkel uitvluchtsels zijn. En inderdaad, ik zou in menige onzer groote of kleine vlaamsche steden maatschappijen kunnen aanwijzen, die met die Waalsch-Belgische princiepen zeer ingenomen zijn, waar dus alles, zooals men 't voorgeeft, te dien inzichte in 't fransch gebeurt; maar waar er toch zelden of liever nooit kwestie is een belangrijk werk van den eenen of andere waalschen componist uit te voeren! En, net zóó gaat het bij onze fransche schouwburgen. | |
[pagina 515]
| |
Dààr zoowel als in bedoelde maatschappijen, blijven onze waalsche broeders met hunne partituren ‘staan kijken.’ En toch moet ik hier bijvoegen dat die tooneel-inrichtingen voor fransche kunst soms nog gastvrijer zijn dan onze waalschgezinde maatschappijen, want van tijd tot tijd zien we nog eens de een of andere opera van een waalschen componist voor het voetlicht komen. Wel voor niet lang, - maar, enfin, zij komt er toch... Nu, dat opéra's van Belgische componisten geen répertoire houden, daartoe bestaat een bijzondere oorzaak. Het fransch repertorium dient den operazangers overal waar zij zich tijdelijk komen vestigen, terwijl onze franco-belgische opera's gewoonlijk alleen in die stad gespeeld worden, waar zij voor het eerst (en eilaas meestal voor het laatst!) worden opgevoerd. Vandaar ook dat de spelers die kunstwerken met minder vooringenomenheid instudeeren. Dat beschouwen zij als louter tijdverlies. En dat bij dergelijke vertolking geene spraak kan wezen van nationaal kunstgevoel, iets wat zoo machtig veel kan bijbrengen om eigen producten met hart en ziel te vertolken, dat spreekt van zelfs. - De opera-zangers leeren dus oneindig liever nieuwe (of door hen nog niet gekende stukken) van componisten uit Frankrijk, omdat zulke rollen hun overal van pas komen. En wie zou die lieden daarin kunnen ongelijk geven? Bestuurders, orkestmeesters, akteurs, meest allen zijn vreemd aan ons land; het fransch repertorium staat alhier op het vóórplan en wordt doorgaans het meest gehuldigd. Een fransche operatroep wordt hier geroepen hoofdzakelijk tot vertolking van Frankrijk's repertorium; - wat zouden zij zich dus aan de inlandsche produkten gelegen laten? En dat evenmin wat Noordnederlandsche, Duitsche, Russische of andere operas van niet-franschen oorsprong betreft. Als ik zóó spreek dan ligt het in de verste verte in mijne bedoeling niet, hier de fransche kunst aan te randen; mijn | |
[pagina 516]
| |
inzicht is alleen, onpartijdig de toestanden te bespreken en met vastberaden wil den vinger op de wonde te leggen, ten einde middelen tot verbetering te beramen. In één woord, voor onze waalsche broeders ziet het er op de fransche operaschouwburgen in België al niet veel beter uit dan voor de Vlamingen welke 't zij in Parijs, 't zij alhier, voor het Tooneel in 't fransch gecomponeerd hebben. Niet beter ook, dan dat het voor die Vlamingen, welke, getrouw aan het nationaal kunstprinciep, met de moedertaal vooruitstreven, op onze Nederlandsche tooneelen gesteld is, ten minste wat het muzikaal element betreft. Hier in België kunnen noch Waalsche, noch Vlaamsche tooneelcomponisten anders dan bij uitzondering hunne partituren aan 't oordeel van 't publiek onderwerpen. Noch de eenen, noch de anderen hebben eigentlijk een gastvrij onderkomen in België: de Walen, omdat de goedingerichte fransche operaschouwburgen het niet als een plicht beschouwen, Belgische stukken op te voeren, en het hun door hunne voorstanders niet wordt opgelegd; - de Vlamingen, omdat onze nationale schouwburgen nog niet op degelijken, duurzamen voet ingericht zijn. Wel zou ik hier nog in breedere ontwikkeling van dit punt kunnen treden; - doch waartoe noodig? Zijn dien wij niet allen met den huidigen toestand bekend? Hebben wij niet honderdmaal getoetst, en zijn wij niet telkens voor de verwezenlijking van zekere opbeuringsplannen moeten terugwijken? Men heeft mij soms gezegd: - ‘Het dramatisch-muzikaal element, zelfstandig, op onze nationale schouwburgen invoeren, zou dat niet eene gevaarlijke concurrentie aan onze eigentlijk gezegde Tooneel-litteratuur kunnen veroorzaken? Zou niet, evenals het met de fransche opera's het geval is, de componist allengs den tooneeldichter in de schaduw stellen? En dàn: zou het opvoeren van stukken met groote muziek geen nadeel doen aan de voorstellingen van louter dramatisch gehalte, nl. drama's, comedie's en blijspelen?’ | |
[pagina 517]
| |
De veronderstelling dat zulke vrees gegrond zij, kunnen wij voorzeker niet bijtreden. Wij bezitten in Antwerpen maar één enkelen Nederlandschen Schouwburg, maar hij is groot genoeg opdat men er ook het muzikaal-dramatisch element in opneme. Hebben onze Vlaamsche operacomponisten ook niet hun recht op een plaatsje onder de nationale zon? Natuurlijk: ja. - Ten anderen, waarom zou ons publiek niet genoegen kunnen vinden in afwisselende vertooningen: nu eens in een schoon drama of blijspel, dàn eens in een puike opera-muziek?
(Wordt voortgezet.) Peter Benoit. |
|