De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 8
(1878)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 481]
| |
De doopgetuigen.
| |
Eerste Tooneel.PLUIMSTEEN, SERAPHINUS.
(Pluimsteen langs de deur van den achtergrond haastig binnenkomend, ijlt van de eene zijdeur naar de andere, en slaat die allen open.) | |
Tweezang.
Pluimsteen.
Seraphinus! Seraphinus!
Hel en droes! waar zit ge dan!
Sa! waar zijt gij ingeslopen
Al de deuren staan wijd open
En ik roep zoo luid ik kan:
Seraphinus! Seraphinus!
Hel en droes! waar zit ge dan!...
(Zijn zweet afdroogend).
Ha! die knecht!... ik stuif in toren!
Die is tot mijn leed geboren!...
Is hij dronken, zot of ziek?
Zit hij weêr in 't politiek?.-.
O! dat is den baas bedriegen!
Aan de deure zal hij vliegen
Zonder verder kompliment!...
| |
[pagina 482]
| |
(Wat zachter).
Maar 't is waar, die arme vent
Kan helaas me moeilijk hooren
Hij heeft stopsels in zijn' ooren
Hij is doof gelijk een pot...
(Weer ongeduldig).
Doch ik roep gelijk een zot,
Gansch de buurt die kan mij hooren:
Seraphinus! Seraphinus!
Hel en droes! waar zit ge dan?
Sa! waar zijt gij ingeslopen
Al de deuren staan wijd open
En ik roep zoo luid ik kan!
Seraphinus! Seraphinus!
Hel en droes! waar zit ge dan!
Seraphinus,
(komt langzaam uit eene zijkamer: hij heeft een dagblad in de hand en leest).
‘Men schrijft uit Constantinopel
Dat de Groote Turk alweer
In het huwlijk is getreden
Voor den honderd-elfsten keer...’
Pluimsteen,
(opstuivend).
Wat scheelt mij Constantinopel!
En de Turk! wat geeft het mij?
Dat hij duizend keeren trouwe;
't Zijn zijn zaken dat; - maar gij
Hebt wat ànders te verrichten
Dan met al die krantberichten
U den kop te vullen!... ja!...
Seraphinus,
(met de zelfden flegme voortlezend.)
‘Men schrijft uit Batavia...’
Pluimsteen,
(meer en meer opvliegend).
Mijn geduld is nu vervlogen!
Hier dat blad!...
(Rukt hem de gazet uit de handen)
en uit mijne oogen!
Hij scheurt het aan stukken).
'k heb genoeg van die gazet!.
| |
[pagina 483]
| |
Seraphinus,
(zonder kwaadheid).
Wel! wat hebt gij uitgezet?
't Arrem blad in duizend stukken...
En 't stond vol met ongelukken,
Waar 'k nog niemendal van weet.
(Hij ziet beteuterd naar de stukken papier).
Pluimsteen.
Dàt is 't minst!.. Maak u gereed:
Er is heel wat werk op handen.
Seraphinus,
(zet zich neêr op een stoel, en nog altijd met kalmte naar het gescheurd papier ziende).
Al het nieuws van al de landen...
Pluimsteen.
't Is vandaag een groote dag...
Seraphinus.
...Dat ik nu niet lezen mag!
Pluimsteen,
(met meer genoegen).
Seraphinus, gij moet weten...
'k Hoor welhaast de zoete kreten
Van mijn zoontje... 'k word papa!...
Seraphinus,
(die een stuk van de gazet heeft opgeraapt, lezend).
‘'t Volk van Monopotapa
Leeft in volle revolutie;
(Lezend heengaande).
Ja men spreekt van d'executie...’
(Af.)
Pluimsteen,
(als te voren).
'k Word papa... dat is een eer!
Och, ik hoopte 't schier niet meer!
't Is nu zoo wat vijftien jaren
Dat we trouwden; en we waren
Niet te jong, maar ook niet te oud...
(Eensklaps, op anderen toon, haastig).
Doch! ik houd u aan den kout!
(Ziende dat hij alleen is).
He! waar is hij!... 'k sta verlaten,
Moederziel alleen te praten!...
(Heen en weer loopend).
| |
[pagina 484]
| |
Seraphinus; Seraphinus!
Hel en droes! waar zit ge dan!
Ja! waar zijt gij ingeloopen
Al de deuren staan wijd open
En ik roep zoo luid ik kan:
Seraphinus! Seraphinus!
Hel en droes! waar zit ge dan!...
| |
Tweede Tooneel.
Pluimsteen,
(alleen).
- Hij is weg!... (naar den voorgrond komend) ik moet noodzakelijk een middel vinden om mij van dien kerel los te maken!... Ik kan het niet langer uitstaan!... Gansche dagen doet hij volstrekt niet anders dan met gazetten heên en weêr loopen.... En bovendien is hij doof.... Oh! zoo doof als een blok!... Ik mag bellen, roepen, schreeuwen, 't is te vergeefs: hij hoort me niet en gaat maar altijd naar hartelust zijnen gang... (Seraphinus naäpend) ‘men schrijft uit Constantinopel’...
(Spraak) Ja, maar ik ga er er een einde aan maken... na vandaag is 't gedaan... ja zeker, aangezien er toch niets aan te verhelpen valt; wat wilt gij dat ik met zoo'n...
(Langzamerhand zachter, en eindelijk gelukkig en verheugd) . Doch 'k zal wachten tot na vandaag... thans heb ik àndere dingen in 't hoofd... gewichtiger dingen... Ik mag mij in geen kwade luim laten brengen, - ô neen, integendeel, ik moet mijn gelaat in de vroolijkste plooi zetten... ik moet er triumfantelijk uitzien: - ik word papa!... (bovenmate gelukkig) . O! papa! dat schoone woord doet mijn hart van fierheid beven!
Koepletten.
1
Ja, 'k ben fier gelijk een held!
't Staat op mijn gelaat te lezen...
Had ik tien miljoen in geld
'k Zou dan nog zoo blij niet wezen
O! men zegge wat men wil!
Geen geluk kan evenaren
Dit: als 't vrouwken zacht en stil,
Blozend, u komt openbaren
Dat ge... dat ge... deugeniet,
Haast een krollekopje ziet!...
| |
[pagina 485]
| |
'k Ben papa! 'k ben papa!
‘Oe, mijn teeder-zoet papaatje...’
Zingt weldra het kameraadje...
Ach! 'k zou... dansen waar ik sta!
Dank mijn God: - 'k ben papa!
2
'k Heb een vrouwtje naar mijn zin:
O! zoo goed kan ik haar lijden!
Maar, er moet in 't huisgezin
Nog iets ànders u verblijden!
Ja, ge wilt, al zijt ge man,
Mede wiegeliedjes zingen...
Later, op uw' knieën, dan
Zoo'n patotterken zien springen
Dat ge... dat ge... - blijde vent! -
Als uw meesterstuk herkent.
'k Ben papa! 'k ben papa! (enz.)
(Hij legt bij toeval de hand op eene tafel en vind er twee telegrams) . Goed! twee dépêches waar ik niets van wist!... Weêr eene heldendaad van Seraphinus! - Die kerel heeft het zoo druk met zijn gazetten dat hij den tijd niet vindt om... (met humeur) . Och, van de dienstboden verlos ons Heere!... (hij scheurt de omslagen af.)
't Zal van Willeput zijn... en van Houtekeet... ik heb beiden met de zaak bekend gemaakt, en gevraagd om als Doopgetuigen... ja, 't is van... Laat ons eens zien wat ze mij antwoorden: (lezend)
‘In de groote haast: proficiat! Vrouw en ik sluiten de deur, waarmede wij de eer hebben u te groeten. Willeput.’
(Spraak) Bravo, Willeput!... En nu.;. de andere dépêche!
(lezend) :
‘Admirabolo, delicioso, ravissanto, merveilloso, binnen vijf minuten druk ik u aan mijne borst.’
(De telegrams wegleggend, lachend) . Natuurlijk van Houtekiet!... O! die goede beste vrienden! altijd gereed om mij plezier te doen! - (Zich de handen wrijvend)
. Kom, ik moet hen eens feestelijk onthalen... Een goed diner, een lekkere flesch.. (roepend) Seraphinus! Sera...
(Eensklaps)
. Ha, saperloot, een rijtuig... 't houdt stil voor de deur... (roepend terwijl hij naar 't venster loopt) oh, die verwenschte doove-
| |
[pagina 486]
| |
man!
(het venster open) . 't Is Houtekiet!...
(naar luiten, in e handen klappend) binnen! vriend... binnen, binnen, haastig binnen!...
| |
Derde TooneelPLUIMSTEEN, HOUTEKIET.
(Houtekiet ziet er zoo wat artist uit in zijne kleeren, doch het is een weinig (niet te veel!) overdreven; hij draagt eene violoncel onder den linker arm. - De Italiaansche muziektermen spreekt hij duidelijk en goed uit)
Intreegezang.
Allegretto, con spirito
Vivo e leggiero! Blij gezind
Mijn oude vriend
Zoo kom ik nu
Tot u!
Laat me schudden uwe handen,
Con fuoco! con fuoco!
Onze goede broederbanden
Onontknoopbaar zijn ze, maat...
Zoo ge ziet de kracht der beenen:
Sempre forte, agitato!...
Ook het hartje, - 'k mag niet weenen -
Blijft in zijnen frisschen staat!
En de god der schoone kunsten
Zendt nog altijd mij zijn gunsten
Van Apollo, beste vrind,
Ben ik steeds het waardig kind!...
Solos, duos, trios, kooren,
Krijgsgezang en opera,
Feestcantate et caetera...
Al wat in den laatsten tijd
Uit mijn zieltje werd geboren
Wil ik, vriendje, u laten hooren,
En het zal u goed bekoren
Daar ge een fijne kenner zijt!...
Allegretto, con spirito!
Vivo e leggiero! Blij gezind
Mijn oude vriend,
Zoo kom ik nu
Tot u!
| |
[pagina 487]
| |
Pluimsteen,
(Houtekiet de hand drukkend).
- Gegroet, altijd blijgeluimde Houtekiet, hartelijk gegroet!... Welkom, vrîend. Ik dank u, met heheel mijne ziel, dat gij gekomen zijt.
Houtekiet.
- Ja, zeker ben ik gekomen!... 'k had nogtans bezigheid in overvloed, - want ofschoon ik maar uit eigen voldoening werk, zit ik toch tot over de ooren in den arbeid... Ik zei zoo tot mij zelve: ‘Pluimsteen was een speelgenoot mijner kindsheid, Pluimsteen is een braaf rechtschapen man, vol lust en leven, en, wat op alles de kroon zet, Pluimsteen houdt veel van muziek!... Zoodus ik mag niet ongevoelig blijven voor zijne vreugde, en tutta la forza moet ik hem komen proficiat wenschen.’
Pluimsteen,
(hem nogmaals de hand drukkend).
- Beste jongen!...
Houtekiet,
(op zijn violoncel wijzend).
- Dàn heb ik maar dadelijk fideel onder den arm genomen, en hier ben ik, kameraad, vivo e leggiero! hier ben ik!...
Pluimsteen.
- Ha! gij zijt een vriend, gij!
Houtekiet,
(de hand omhoog).
- Een ware vriend!... niemand vernam met zóóveel vreugde uw... uw... - ge weet wat ik zeggen wil, niet waar?... - Dat heeft mij zelfs op het idée gebracht in allerhaast iets te vervaardigen...
Pluimsteen.
- Een muziekstuk?...
Houtekiet.
- ...dat ik aanschouw als een der lieflijkste bloemekens uit mijnen tuin... luister!...
(plaatst zijne violoncel om te spelen)
Allegretto con expressione...
Pluimsteen,
(hem op de schouder kloppend).
- Later, vriend, later! Bespaar het tot op het plechtig oogenblik!... Ge moet vermoeid zijn... (Wil de violoncel nemen) geef hier...
Houtekiet.
- Neen, fideel blijft in mijne armen! o! altijd, ge weet het?
Pluimsteen.
- Zoo als ge wilt!... maar rust toch wat... (een stoel). Ziedaar... en laat ons eens glaasje drinken om uw blijde komst te vieren! (Brengt eene flesch, met twee glazen, en schenkt in) .
Houtekiet.
- Ha! een glaasje, dat kan men niet weigeren, | |
[pagina 488]
| |
al ware 't maar uit eerbied voor vader Noach!... (Klinkend) Gezondheid, maat!
Pluimsteen,
(het glas omhoog.
- En op onze vriendschap!...
Houtekiet,
(opstaande).
- Bravissimo! op onze vriendschap!... Ook dààrop mag gedronken worden! en met volle teugen!... (met plecht) de jaren kunnen haar nîet uitdooven, die vriendschap, integendeel, ze gaat altijd crescendo, crescendo...
(Ze zetten zich beiden neder) .
Pluimsteen,
(met genoegen).
- Wij hebben menigen blijden dag beleefd, Houtekiet...
Houtekiet,
(insgelijks).
- En menigen blijden nacht...
Pluimsteen,
(de handen in de zakken, de beenen uitgestrekt, het hoofd achterover, vol voldoening).
- Wij zullen niet moeten terugkomen, Houtekiet...
Houtekiet,
(insgelijks).
- Neen, waarachtig niet! o! we waren kerels wij!...
Pluimsteen.
- We deinsden voor niets achteruit...
Houtekiet.
- Voor niets! Ach, waar zijn ze gebleven die vroolijke jaren!
Pluimsteen,
(klinkend).
- Aan u!...
Houtekiet,
(insgelijks).
- Tibi!...
Pluimsteen,
(na gedronken te hebben).
- We waren twee felle deugnieten in onzen tijd, Houtekiet...
Beiden,
(elkander met beteekenis beziende en een oogje knijpend).
- He, he...
Houtekiet.
- Weet ge nog van...
Pluimsteen,
(opstaande).
- Ust!... stil aan mijn oor...
Houtekiet,
(ook opstaande, zachter).
- Weet ge nog van... (zegt hem het overige aan het oor).
Pluimsteen,
(lachend).
- Ho! ho! ho!... En gij dan, weet ge nog van... (zelfde spel) ,
Houtekiet,
(lachend).
- Hi! hi! hi!... En 't voornaamste zouden we vergeten... (nog eens aan het oor van Pluimsteen) .
Beiden,
(luidop lachend).
- Ha, ha, ha, ha!...
Pluimsteen.
- En altijd te zamen...
Houtekiet.
- Altijd!... twee handen op éen buiksken...
Pluimsteen.
- Twee dieven in éen kerk! | |
[pagina 489]
| |
Houtekiet.
- Legato... legato!... Zeker, onze vriendschap verdient in de Geschiedenis vermeld te worden, net zoowel als die van Castor en Pollux... (zich neêrzettend, gereed om te spelen) zelfs heb ik, als souvenir aan onze wederzijdsche genegenheid, iets vervaardigd...
Pluimsteen.
- Een muziekstuk...
Houtekiet.
- ... dat ik aanschouw als een der lieflijkste bloemekens uit mijnen tuin!... Luister, dat mag uwe aandacht niet ontgaan... allegro con brio ben marcato.
Pluimsteen.
- Later, vriend, later...
Houtekiet,
(vol vuur).
- Neen, neen, dadelijk! senza retardo... senza retardo. | |
Vierde Tooneel.DE VORIGEN. SERAPHINUS, (buiten adem, eene gazet in de hand).
Seraphinus.
- Mijnheer, Mijnheer, Mijnheer!...
Pluimsteen.
- Welnu?...
Seraphinus.
- Wat geluk! wat geluk!
Pluimsteen,
(getroffen).
Hemel!...
Seraphinus.
- Wat onuitsprekelijk geluk!...
Pluimsteen,
(juichend).
- Ach, ik ben vader! ik ben vader!
Houtekiet.
- Laat mij u de beide handen drukken, Pluimsteen, de beide handen!...
Pluimsteen,
(terwijl Houtekiet hem de handen vasthoudt, tot Seraphinus).
Haastig, haastig, ik brand van nieuwsgierigheid...
Seraphinus,
(in de gazet, lezend).
- ‘Men schrijft uit San-Francisco: Eene kudde van drie honderd twee-en-vijftig schapen...’
Pluimsteen,
(zich losrukkend).
- Naar den drommel! gij en Francisco en de schapen!... (met geweld het blad nemend en het aan stukken trekkend)
. Ziedaar!... (werpt de stukken door het venster; - Seraphinus bij de kraag vattend) wat u betreft... (beweging, alsof hij hem ook door het venster ging smijten - dan wat zachter) Neen, ik wil mijne handen niet
| |
[pagina 490]
| |
bevlekken met uw ezelsbloed!... (Seraphinus buiten de deur duwend.)
Maar, uit mijn gezicht, domkop!... domkop, zoo dom als de domheid zelve... (hij slaat met geweld de deur achter hem toe)
.
| |
Vijfde Tooneel.PLUIMSTEEN, HOUTEKIET.
Houtekiet,
(Pluimsteen terug naar den voorgrond brengend).
- Poco pio lento, vriend!... waartoe laat gij u vervoeren?... dit is geen fatsoenlijke handelwijze voor een fatsoenlijk man...
Pluimsteen.
- Ach, het is niet uit te houden!...
Houtekiet.
- Ik zie het, vriend! die jongen heeft 'nen slag van den molen weg...
Pluimsteen,
(zich neerzettend, blozend).
- Oef!...
Houtekiet.
- Vriend, ge zult méér winnen met zachtheid dan met gramschap... Ik kan u geenen beteren raad geven, om den ongelukkigen tot het verstand terug te krijgen, dan den heilzamen invloed van de muziek te beproeven.
Pluimsteen,
(spottend).
- Ja...
Houtekiet.
- Zeg hem dat hij de lessen van het Conservatorium...
Pluimsteen,
(opstaande).
- Zeggen! zeggen! zeggen! maar al had ik zooveel monden als eene hijdra, dan kon ik me nog niet doen verstaan... hij is doof!...
Houtekiet.
- Ach, die arme jongen!... Doof!... En uit een opwelling van liefdadigheid houdt gij hem niettemin in uwen dienst?... 't is schoon!...
Pluimsteen.
- Wel neen! wel neen! saperdemiele neen!... vijf-en-twintig maal heb ik zijne rekening willen vereffenen, doch hij hoort me niet!...
Houtekiet,
(halflachend).
- En hij blijft onbeweeglijk, alsof het hem niet aanging...
Pluimsteen,
(met humeur).
- Ja...
Houtekiet,
(lachend).
- Ha, ha, ha!... niet slecht!...
Pluimsteen.
- Ge lacht er nog meê?
Houtekiet.
- Zeker! Omdat het me doet denken aan een aardige opera-buffa. | |
[pagina 491]
| |
Pluimsteen,
(de schouders ophalend).
- Hum!...
Houtekiet.
- Die ik in mijnen jongen tijd gecomponeerd heb... ‘De Doove, of het huis vol volk,’ naar het fransch!... Oh, een meesterstukje!... Vooral de ouverture is een der lieflijkste bloemekens uit mijnen tuin!... (de violoncel) hoor eens dat juweeltje... (gereed om te spelen)
Allegretto molto moderato con grazioso.
Pluimsteen,
(hem tegenhoudend).
- Stil! men stormt de trappen op... (gaat naar de middendeur toe) waarschijnlijk Willeput en zijne vrouw... (Stelt de deur open verheugd) . Ja, het is inderdaad Willeput en zijne vrouw!...
| |
Zesde Tooneel.DE VORIGEN, WILLEPUT, Mev. WILLEPUT.
Zij zijn gekleed als welstellende burgers. Willeput ziet er goed en naief uit; Mev. Willeput heeft in houding en spraak eene tint van pedantisme en verwaandheid, die haar belachelijk maakt.
Samenzang.
Vrienden van der jeugd af aan,
In mijn' armen gauw gevlogen!
Ach, mijn God! een vreugdetraan
Voel ik springen uit mijn oogen!
Ja een strengel kloek en nauw
Bindt ons samen d'een aan d'ander,
En geen duivel zijne klauw
Zou ons rukken van elkander!...
Vrienden van mijn jeugd af aan,
In mijn' armen gauw gevlogen!
O! mijn hart is opgetogen
Als ik denke dat wij mogen
Lustig aan 't omhelzen gaan.
(Omhelzing.)
Pluimsteen
(Willeput en Mev. Willeput de hand drukkend)
- Ik dank u recht hartelijk, dat gij mijne uitnoodiging zoo spoedig beantwoord hebt. Mev. Willeput.
- Onze oude vriendschap, Mijnheer Pluimsteen, heeft aan mijnen levensgezel en aan mij deze zoete verplichting opgelegd. | |
[pagina 492]
| |
Houtekiet.
- Net gelijk aan mij!.. Ja, zoodra ik het nieuwsje vernomen heb, ben ik dadelijk met den Telegraaf vertrokken.
Willeput
(zeer verwonderd).
- Met den telegraaf?..
Houtekiet.
- Het stoomschip van Rotterdam op Antwerpen en vise-versa... (tot Mev. en M. Willeput) Ik heb tegenwoordig mijn verblijf te Rotterdam moet ik u zeggen, en ik slijt er een zeer eenvoudig leventje, hetgeen me niet belet aldaar even als alhier de schoone kunst te beoefenen.
Mevr. Willeput.
- Mijnheer Houtekiet is dan nog altijd liefhebber van de muziek?
Houtekiet.
- Oh, een hartstochtelijk liefhebber, Madam! Gij ziet het wel aan mijne kleeren, niet waar? Een kostuum dat kunst met goeden smaak vereenigt.
Pluimsteen
(glimlachend Houtekiet op den schouder kloppend).
- En hoe langer hoe meer is hij in vervoering, die beste vriend Houtekiet.
Willeput.
- Juist gelijk mijne vrouw!.. Ha, Mijnheeren, ik heb de eer en het genoegen u eene nieuwe dichteres voor te stellen!
Pluimsteen en Houtekiet
(groetend).
- Waarlijk... Madam... Madam...
Pluimsteen
(tot Mev. Willeput).
- Laat mij u mijn kompli ment maken! (ter zijde) Wat heeft zich die goede Pluimsteen nu laten wijs maken!
Mevr. Willeput.
- In de ziel was ik altijd dichteres; doch het is eerst sedert ik buiten weon, dat ik begonnen ben mijne denkbeelden in verzen uit te drukken.
Pluimsteen
(ter zijde, verwonderd).
- Donders! het zal toch nog waar zijn!
Willeput
(met innige voldoening).
- Gij hoort het, mijnheeren... een talent!.. een genie!.. Van den vroegen morgen tot den laten avond... Mevr. Willeput
(de zinsnede voleindend).
- ...wijd ik mijnen tijd aan geestverheffende bezigheden.
Pluimsteen.
- Zoo, 't is magnifiek! proficiat! (zachter tot Willeput) : En wie heeft er 't beheer over de keuken?
Willeput
(met overtuiging en fierheid).
- Ik!.. Ik heb | |
[pagina 493]
| |
haar losgemaakt van alle huiszorg en al het vrouwenwerk ten mijnen laste genomen. | |
Tweezang.
Willeput.
'k Wil mijn vrouwtje niet beletten
Haar talent vooruit te zetten;
Daarom - mocht het ook misstaan! -
'k Knoop den blauwen voorschoot aan!
Mev. Willeput.
Die als dichter zich laat eeren
Mag zich stellig niet vernêeren
tot het werk van pot en pan...
Willeput.
Neen daarvoor heeft zij haar man!
Te zamen.
Gij ziet en hoort
Wij zijn in goed accoord!
'k Mag het vredevaantje zwaaien,
Elk verstaat hier wèl zijn plicht;
Daar waar 't vrouwtje verzen dicht
Moet de man het spit doen draaien!
Mev. Willeput.
Ginds in afgelegen dreven,
Waar de bloemkens mij omgeven,
Waar het zilvren beekje vliet
Kronklend door de groene blaren
Van der lente rozelaren,
Zing ik 's morgens blij mijn lied.
Willeput.
En intusschen giet ik 't water
Kokend door den koffiezak,
Elk zijn werk! geen wonder dat er
Dan de speelman blijft op 't dak!
Mev. Willeput.
's Middags als de zonne brandt,
Als de vogel staakt zijn liedje,
Als geen windje speelt in 't rietje,
Zit ik in mijn lustwarand
Rustig aan de kunst te droomen...
| |
[pagina 494]
| |
Willeput.
Ik... ik moet het linnen zoomen;
'k Doe het graag; 't is mijn beroep!
'k Stop de zokjes,
'k Strijk de rokjes,
'k Brei de kousen, kook de soep!
Mev. Willeput.
En dan later als de hemel,
Met het nachtfloers overtogen,
Toont aan mijne dichteroogen
Al de pracht van 't stargewemel, -
O! dan is mijn ziel bewogen,
En bij 't mijnrend licht der maan
Hef ik luid een' lofzang aan!
Willeput.
Ik doe binst de kinders slapen,
En 'k vertel zoo lang zij gapen
Hun van Duimken of zoo wat...
'k Spijs den hond en laaf de kat,
'k Schuur den vloer en 'k wasch de vaten,
'k Heb me aan al dat werk gewend
Om mijn vrouwken's schoon talent,
Haar genie in rust te laten!
Te zamen.
Gij ziet en hoort:
Wij zijn in goed accoord;
'k Mag het vredevaantje zwaaien,
Elk verstaat hier wel zijn plicht: -
Daar waar 't vrouwtje verzen dicht
Moet de man het spit doen draaien.
Mevr. Willeput
(tot Pluimsteen).
- 't Was met oprechte vreugde dat ik het bericht van die gezegende tijding outving. Uwe woorden van innig geluk hebben mij diep getroffen; dat heeft mij zelfs een gedicht ingegeven dat ik - laat me zoo vrij zijn - u zal voorlezen.
Willeput.
- Luistert aandachtig; 't is eene vrucht van haar eigen genie.
Pluimsteen
ter zijde).
- Ik sta als aan den grond genageld van verwondering! | |
[pagina 495]
| |
Mevr. Willeput
(bladen papier in de hand, leest:
‘Een nieuwe lente breekt voor u, o! Pluimsteen, aan!
De blonde Cupido met kuiltjes in de wangen...’
Houtekiet
(haar in de rede vallend).
- Bravo, bravissimo! gij een gedicht, ik een muziekstuk. Ha! dat gaat opperbest te zamen... (gereed om te spelen) - Allegretto, con expressione..
(Seraphinus komt buiten adem binnengestormd; hij heeft eene nieuwe gazet in de hand).
| |
Zevende Tooneel.DE VORIGEN. SERAPHINUS.
Seraphinus.
- Och, Mijnheer, Mijnheer...
Pluimsteen,
- Wat is er nu weêral?
Seraphinus.
- Eene ramp, met niets te vergelijken!...
Pluimsteen
(verschrikt).
- Ach God!...
Willeput.
- Is het einde der wereld nabij?...
Pluimsteen.
- Neen, waarschijnlijk... mijne vrouw... och Heere mijn God! mijne arme vrouw, die...
Houtekiet,
(hem de beide handen grijpend).
- Vriend, oude vriend, uw verdriet is het mijne...
Mevr. Willeput,
(tot Seraphinus).
- Wees voorzichtig... voorzichtig.
Seraphinus,
(in de gazet).
- ‘Men telegrafeert uit Moskou: De groote foore van Novogored...’
Pluimsteen,
(uitberstend).
- Ha, donder en bliksem! mijn geduld is eindelijk uitgeput!...
Houtekiet,
(zich tusschen Pluimsteen en Seraphinus plaatsend).
- Niet opvliegen, hoor! niet opvliegen!
Pluimsteen.
- Rukt mij van dien kerel los!...
Houtekiet,
(Pluimsteen willende tot bedaren brengen. - Piano... dolce... piu moderato!...
Seraphinus,
(lezend).
- De groote foore van Nivogorod, die gedeeltelijk op het ijs wordt gehouden...’
Pluimsteen.
- Rukt mij van dien kerel los, zeg ik u, of ik ben niet verantwoordelijk voor...
Houtekiet,
(als te voren).
- Dolce... dolce... geene onbedachte woede...
Willeput,
(zeer naief).
- Welnu, wat is er van de foore van Novogored? | |
[pagina 496]
| |
Mevr. Willeput.
- Vriend, laat mij u verteederen door den balsem der poëzie... (lezend) :
‘Een nieuwe lente breekt...
Houtekiet,
(Seraphinus den arm gevend).
- Neen, Madam, pardon, de muziek alleen is het non plus ultra tegen alles wat... doch eerst dezen doorn uit den voet van Pluimsteen...
Willeput
- Sa, wat is er nu van de foore van Novogorod?...
Houtekiet.
- Zie... zoo oogenschijnlijk zal ik met welgevallen hem aanhooren
Seraphinus,
(lezend).
- ‘... die gedeeltelijk op het ijs wordt gehouden is het tooneel geweest van eene onbeschrijfelijke...’ (arm aan arm met Houtekiet af) .
| |
Achtste Tooneel.WILLEPUT. Mevr. WILLEPUT. PLUIMSTEEN.
Pluimsteen.
(nog hevig ontsteld van gramschap, somber).
- O! die schurk zal mij uitzinnig maken!.,.
Willeput.
- Ik mag sterven als ik er een woord van versta.
Pluimsteen.
- Wat geesel! wat plaag! wat kwelling!...
Mevr. Willeput.
- Wees kalm, vriend, en luîster naar mijne woorden, zij zullen u goed doen... ‘Eene nieuwe lente breekt voor u, o, Pluimsteen aan!...’
Pluimsteen,
(opstaande).
- Doch morgen moet hij hieruit!...
Mevr. Willeput. -
‘De blonde Cupido...’
Pluimsteen.
- Met de krachtigste gebaren zal ik het hem doen begrijpen!.. (buiten adem op eenen stoel neêrvallend) Oef!.. Oef!..
Mevr. Willeput
(langzaam haar papier toevouwend, ter zijde, gelaten).
- Ik verkwist hier nutteloos den rijkdom mijner kunst.
Pluimsteen
(wat gestild).
- Maar helaas! ik laat me weêr door de gramschap meêslepen... Ik heb ongelijk... Hij is 't niet waard, de lomperd!
Willeput.
- Zoo, wat is er nu eigentlijk van de zaak? Waar wil hij naartoe met de groote foore van Novogored?
Pluimsteen
(opstaande).
- Och, we gaan er niet meer aan | |
[pagina 497]
| |
denken... laat ons liever over iets anders spreken, over iets beters. Over Mevrouw, bij voorbeeld... (Zich herstellend) Zoo, mevrouw, hoe stelt ge het op uw buitenverblijf?
Mev. Willeput
(koeltjes).
- Zeer wel, mijnheer, 'k wenschte maar dat ik er nooit van vertrokken ware!
Pluimsteen.
- Hoe zoo, mevrouw? Mev. Willeput.
- Ik had gedacht u te onthalen op de lezing mijner verzen.
Willeput.
- Ja, en die Houtekiet komt altijd daar tusschen gesprongen, percies 'lijk een hond in een kegelspel... Helaas, waarom hebt gij hem gevraagd?
Pluimsteen.
- Ik heb hem gevraagd als getuige; ik moet toch twee getuigen hebben!.. De wet eischt twee mannelijke doopgetuigen!
Willeput.
- De wet! de wet! de wet! Wat heeft de wet zich daarmeê te bemoeien?... we zijn toch wel in een land van vrijheid, meen ik! Mevr. Willeput
(ontevreden).
- Willeput!..
Willeput.
- He!.. heb ik misschien eene domheid gezegd? (tot Pluimsteen) Dat gebeurt me nog al veel, moet ge weten.
Pluimsteen.
- Enfin, 't is nu toch zóo!
Willeput,
- Welaan in Gods naam dan! Maar ik hoop toch wel dat ik de eerste getuige zal wezen?..
Pluimsteen.
O! ja, daarop moogt ge rekenen.
Willeput.
Dat ik, ik het recht zal hebben het kind zijnen naam te geven...
Pluimsteen.
- Natuurlijk...
Willeput.
- Wij hebben er al over gesproken, en 'k ben met de vrouw overeengekomen, dat, in geval het een meisje is...
Pluimsteen,
(geheel en al hersteld).
- Een oogenblik!... aan een meisje valt er niet te denken!
Mijnheer en Mevr. Willeput.
- Neen?
Pluimsteen.
- Neen, want het zal een manneken zijn!
Willeput.
- Een manneken?... Weet ge van nu af aan, dat het zal een manneken zijn?
Pluimsteen.
- Ja, en 'k ben dat te weten gekomen op eene | |
[pagina 498]
| |
vrij zonderlinge wijze. (Brengt stoelen aan.) Luistert!... (Alle drij zetten zich neêr.) Het is u bekend dat ik geen man vol vooroordeelen of bijgeloof ben. Welnu, niettemin was ik zóó begeerig om vooraf te weten wat de goede God me ging verleenen, dat ik de spoken zou hebben aangeroepen om er toch zoo iet of wat van te vernemen. - En weet gij wàt ik gedaan heb?
Willeput.
- Gij hebt u op eenen kruisweg gesteld, en...
Pluimsteen.
- Neen; ik heb mij bij een oud vrouwken laten brengen, zoo'n soort van tooverheks, die - naar men mij verteld heeft - in hooge mate de gaaf der voorzegging bezit... Ik heb haar mijne hand laten zien, - voor de klucht, dat spreekt, - en in de palm mijner hand heeft zij gelezen dat mijn eerstgeborene een zoontje zal zijn... Ge begrijpt zeer wel, vrienden, dat ik de woorden van die zoogezegde tooverheks aanhoorde als een praatje voor den vaak...
Willeput.
- Hum! men kan toch soms niet weten!...
Pluimsteen.
- ...Maar nu, 't komiekste van de zaak is dit: het schijnt dat dit vrouwken zich nog nooit bedrogen heeft; dat hare voorzeggingen altijd goed zijn uitgevallen; ja, dat de sterkste geesten van alle zijden des lands naar hier komen heengestroomd om hare wonderbare kennissen te raadplegen.
Willeput.
- Ha bah!...
Pluimsteen.
- Oh, men moge er meê lachen of niet, maar men heeft mij honderden voorbeelden aangehaald, die zonder tegenspraak bewijzen dat die vrouw wel degelijk eene bovennatuurlijke macht bezit.
Willeput.
- Zoo dus, dat gij besluit...
Pluimsteen.
- Wel... ik besluit... ik besluit niemendal!... het is genoeg gekend dat mijne gevoelens verre verheven zijn boven... Doch ik zeg bij mij zelven, dat, aangezien de wijzen der Oudheid, die in 't geheel niet dom waren, geloof sloegen aan de voorspellingen der orakels, het mij wel toegelaten is te gelooven aan de voorspelling van dat vrouwken... Dat is misschien een orakel van den modernen tijd.
Willeput.
- Dit is zeer verstandig geredeneerd! Ik ook ben geen lichtgeloovige, maar bij zulke krachtige bewijzen durf ik luidop zeggen: uw zoontje zal een manneken zijn!... | |
[pagina 499]
| |
Mevr. Willeput.
- Sa! maar Willeput.
Willeput
(verwonderd).
- Heb ik weeral een domheid?... o! neen, ik misprak me, ik wilde zeggen: uw manneken zal een zoontje zijn. | |
Negende Tooneel.DE VORIGEN. HOUTEKIET.
Houtekiet.
- Ha! hij is uit de voeten!... ik heb heb hem in den tuin gesloten, en wel binnen het traliewerk van den vijver... hij is bezig met aan de roode vischjes de méfaits, accidents et sinistres, welke het wereldrond bezoedeld hebben, voor te lezen.
Willeput,
(teeken doende van in 't water te vallen).
- Als hij maar niet met den kop vooruit...
Houtekiet.
- Zie! dat laat ik voor zijne rekening!... (Volmondig) Iets anders, vrienden, iets anders! Wij zijn hier gekomen als doopgetuigen. En zoudt gij willen gelooven dat wij 't bijzonderste haast vergeten hebben?
Willeput.
- 't Bijzonderste?...
Houtekiet.
- Ja, den naam van het kind!.,. Dat is eene gewichtige zaak, die spoed eischt, en die ernstige overwegingen vraagt. Ik denk dat wij niet wijzer kunnen doen dan maar gauw ons daarmeê bezig te houden.
Mev. Willeput.
- Van nu af aan, als ge wilt.
Houtekiet.
- Zeker, zonder uitstel.
Mevr. Willeput.
- Alleenlijk zou ik wenschen, eerst en vooral, een klein voorstel te doen.
Houtekiet.
- Ha, laat hooren.
Mevr. Willeput.
- Ik zou willen dat men het kind beschenke met eenen naam die zeer wèl getuigt van de verstandelijke ontwikkeling der Doopgetuigen.
Houtekiet.
- Madam, ik ben volkomen van uw gevoelen! Wij zijn geene kleurlooze geesten, wij beminnen al wat groot en edel is; wij moeten het kind in de wereld zenden met eenen naam die... (Eensklaps door een gedacht getroffen) . Oh! ja, maar er rijst nu eerst nog eene àndere vraag!... van welk geslacht zal het zijn, het kind?
| |
[pagina 500]
| |
Willeput.
(met eene groote overtuiging).
- Van het mannelijk geslacht.
Houtekiet,
(eenigzins verwonderd).
Zijt ge daar zeker van?
Pluimsteen.
- Het is zonneklaar bewezen...
Houtekiet.
- Ha, ha, zooveel te beter!... ik verneem het met eene grenzelooze vreugde, want hierdoor ben ik in staat, als doopgetuige hulde te brengen aan de nagedachtenis van den eenen of anderen grooten man, die...
Mevr Willeput,
(ter zijde).
- Hij heeft een muzikalen inval in den zin, opgepast! (Luid) . Ja, Mijnheer, ik stel voor, - en ik hoop dat Mijnheer Houtekiet mij niet zal tegengaan, - ik stel voor het kind te laten doopen met den naam van den wereldberoemden dichter...
De drij anderen,
(zachtjes afkeurend).
- Oh!...
Willeput.
- Ha, zeg eens, vrouwtje, we zijn overeengekomen in geval het een manneken is, mij altijd het recht te laten... Mijnheer Pluimsteen, ik ben de peter niet waar? en in die hoedanigheid is het wel aan mij, alleen aan mij het kind met eenen naam te begiftigen?
Houtekiet.
- Als ge een voorstel hebt, spreek dan maar op!
Willepet.
- Ja, stellig heb ik een voorstel!,..
Mevr. Willeput
(zacht)
- Willeput, neem u in acht! ge gaat weer met een domheid voor den dag komen!
Willeput.
- Neen, neen, wees gerust, vrouw!... Vriend Pluimsteen, voorzeker zoudt gij niet wenschen dat uw zoon een kwaâjongen zou worden, een voorvechter, een Uilenspiegel, een Klaas Kapoen?...
Pluimsteen.
- Ei! natuurlijk niet!
Willeput.
- Ik heb een eenvoudig middel bij de hand om van hem een toonbeeld van braafheid, van zachtheid, van zoetheid te maken...
Pluimsteen.
- En dat is?...
Willeput.
- Dit is: hem den naam van een meisje te geven!
De drij anderen
(met kreet).
- Van een meisje!
Mevr. Willeput,
(op den vloer stampend).
Ach, Willeput! Willeput! | |
[pagina 501]
| |
Wilpeput.
- Mijn naam is Marie. Welnu, ik durf beweren dat er onder Gods blauwen hemel...
Mevr. Willeput,
(hem in den arm nijpend).
- Ik voel het bloed van schaamte naar mijn voorhoofd stijgen. Foei! gij zoudt u moeten verbergen in den diepsten schoot der aarde...
Willeput,
(teleurgesteld).
- Geen woordje mogen spreken zonder een domheid te zeggen!.. maar dat is grievend, dat is grievend!
Pluimsteen,
(tot mevrouw).
- Welaan! laat ons kalm zijn! Willen wij deze zaak tot ieders bevrediging ten einde brengen, laat ons dan kalm zijn.
Willeput.
- Ja, kalm en bedaard.
De drij anderen.
- Goed, kalm en zeer bedaard. | |
Kwartet.Te zamen.
Laat ons, kalm en zeer bedaard,
Goed die zaak eens overleggen;
Ieder mag zijn woordje zeggen,
Doch, getrouw aan onzen aard,
Zijn we kalm en zeer bedaard.
Mevr. Willeput.
Om den twist niet lang te drijven,
Wil ik bij mijn voorstel blijven,
En de naam van een poëet...
Al de anderen.
Neen! neen! neen! neen!
Houtekiet.
'k Heb iets beters, ik, gereed!
Ja iets beters, meer verheven:
'k Denk het kind den naam te geven
Van een grooten muzikant...
Al de anderen.
Neen! neen! neen! neen!
Pluimsteen.
'k Wijs het krachtig van de hand!
Muzikanten noch poëten.
| |
[pagina 502]
| |
't Is een jongen, moet ge weten!
En de naam van eenen held...
De drij anderen.
Neen! neen! neen! neen!
Geene mannen van 't geweld!
Willeput (bang).
Zou de naam dan van een meisje...
De drie anderen, (opzchietend)
Sa! verveel ons nog een reisje,
Met uw meisje! met uw meisje!
Maar verduiveld! dat en kan,
Hij wordt immers eens een man!...
Te zamen.
Laat ons kalm en zeer bedaard,
Goed die zaak eens overleggen,
Ieder mag zijn woordje zeggen.
Doch, getrouw aan onzen aard,
Zij we kalm en zeer bedaard.
Mevr. Willeput.
Ik vraag het woord.,
Pluimsteen.
Gij hebt het woord...
Pluimsteen, Willeput, Houtekiet.
En wij aandachtig toegehoord.
Mevr. Willeput.
Voelt ge 't hart u niet ontgloeien,
Voelt ge geene tranen vloeien,
Bij den klank der poëzie,
Bij de taal der hemelmachten,
Zoo vol zoetheid, zoo vol krachten...
Houtekiet, (haar in de rede vallend.)
Ja, maar als een melodie
Allegro wordt aangeheven
Voelt ge u dan niet gansch herleven?
't Maakt u geestig, 't maakt u blij!
Ja, Mevrouwe, ja, Mijnheeren,
'k Durf het vrij en vrank beweren
| |
[pagina 503]
| |
Niets zal 't kindje méér vereeren
Dan de naam, met roem bekend,
Van een muzikaal talent!
Mevr. Willeput, (bitsig).
Altijd met uw muzikanten!...
Houtekiet.
Altijd gij met uw poëten!...
Mevr. Willeput, (de handen in de zijden).
Sa! Mijnheer, 'k zou willen weten!
Pluimsteen, (tusschen beiden).
Ust! de vreê langs alle kanten!
Te zamen.
Laat ons kalm en zeer bedaard, enz.
Pluimsteen.
Ik vraag het woord?
De drie anderen.
Het is aan u!
Pluimsteen.
Wij zijn goede landgenooten
Meen ik toch?
De anderen.
Ja zeker!
Pluimsteen.
Nu,
Om die helden, om die grooten,
Die hun bloed voor ons vergoten,
Eer te brengen, volgens plicht,
Stel ik voor mijn zoon te doopen
Met den naam...
Mevr. Willeput, (dadelijk).
Ge moet niet hopen
Dat ik naar de kerk zal loopen
Met een held, die in de knoopen
Van de kinderwindsels ligt!
Oorlogsmannen, muzikanten,
Dat zijn al maar vieze kwanten...
| |
[pagina 504]
| |
Houtekiet, (in gramschap)
Ha! dat is een beetje sterk!
Dat gaat buiten allen perk!
Muzikanten, vieze kwanten!
Nu, ze zijn toch geen pedanten
Als uw dichters allemaal!
Mevr. Willeput, (even).
Wat ge durft, barbaar, vandaal!
's Dichters naam en eere breken,
Zij die met de goden spreken...
Pluimsteen, (afbrekend).
Kom! genoeg gelanterfant!
Noch poëet noch muziekant!
't Een mishaagt mij net 'lijk 't ander;
'k Wil een naam, doch 'k wil geen ander;
Dan van eenen Vaderlander!
Mevr. Willeput, (bitsig).
Zegt maar rond: een oorlogspook!
Als die namen u behagen
Moogt ge een ander meter vragen...
Houtekiet.
En een andren peter ook!
Mevr. Willeput.
Een poëet, of 'k ben geen meter!
Houtekiet.
Muzikant, of 'k ben geen peter!
Alle twee.
'k Blijf aan mijne kunst getrouw!
Willeput.
Hoort! om allen twist te ontloopen,
Laat ons maar het kindje doopen
Met den naam van eene vrouw?
Pluimsteen, (uitberstend).
Maar asa! ge maakt me wrevel!
Met wat recht draagt gij den knevel?
| |
[pagina 505]
| |
Hebt ge een vrouwenhart in 't lijf,
Dat ge een vrouwennaam wilt geven
Aan mijn zoon!...
(Vastberaden).
'k Blijf sterk en stijf!
Mevr. Willeput en Houtekiet.
Ja! ik ook!...
Pluimsteen.
Oh! om het even!
'k Heb een kloeken stalen moed!
Mevr. Willeput.
'k Heb een hoofd van diamant!
Houtekiet,
'k Heb een hart van muzikant!
Alle drie, (in hevige onstuiming).
Nog voor Lucifers trawant
Zou 'k mij niet ten onder geven!
(Al overhoop).
Heet dàt kalm zijn en bedaard?
't Zijn als uitgebroken zotten!
't Zijn als Kaffers, Hottentotten!
Wij verloochnen onzen aard!...
Heet dàt kalm en zeer bedaard?
Mevr. Willeput,
(de handen in elkander slaande).
- Uit steenen wassen geene bloemen!
Houtekiet.
- Met eenen lagen toon op de muziek durven neérzien... Ach, dat gaat mij scherp als eene dolksteek door het hart!
Pluimsteen.
- Een ‘neen’, een ‘somber neen’ op al uwe voorstellen.
Houtekiet.
- Het is de afgunst die in zijnen boezem brandt, dat hij...
Pluimsteen.
- Weg met muziek en poëzie...
Houtekiet en Mevr. Willeput
(beleedigd, protesteerend).
- Oh!... | |
[pagina 506]
| |
Pluimsteen.
- Weg met die dingen, die werkelijk niets meer dan... dan...
Houtekiet.
- Ik verbied uwe schaamtelooze tong eene beleediging uit te spreken!...
Pluimsteen,
(zeer luid).
- Werkelijk niets meer dan zagerijen zijn!
Houtekiet.
- Mijnheer Pluimsteen!... De vrede is voor eeuwig gebroken! (Zijn violoncel nemend) . Kom, fideel!
Pluimsteen.
- Welnu, ja, ga uwen gang!... En gaat maar allemaal uwen gang!... Ha! waarachtig! het is alsof de Satan al zijn duivels had omhoog gezonden om zich als doopgetuigen...
De drie anderen;
(hoogste punt van verontwaardiging).
- Mijnheer!...
Mevr. Willeput.
- Kom, Willeput, kom maar haastig van hier!... ach, ik voel mijn toorn ontvlammen!... Kom!... Arme dichtkunst!... O! Muzen, vergeeft het hem, hij weet niet wat hij doet!...
Willeput,
(achter zijne vrouw loopend).
Het is grievend! het is grievend!
Houtekiet,
(gereed om te vertrekken).
- Vaarwel!
Pluimsteen.
- En voor eeuwig...
Al te zamen
- Vaarwel! Zang.
Heet dàt kalm en zeer bedaard?
't Zijn als uitgebroken zotten
't Zijn als Kaffers, Hottentotten!
Wij verloochnen onzen aard!...
Heet dàt kalm en bedaard?
| |
Tiende en laatste Tooneel.DE VORIGEN. SERAPHINUS.
Seraphinus,
(binnen stormend, met vochtige kleêren).
- Mijnheer... Mijnheer... ach Mijnheer!...
Pluimsteen.
- Ander plezier! nu wat gazettennieuws!
Seraphinus.
- Neen, Mijnheer, in 't geheel geen gazettennieuws! | |
[pagina 507]
| |
Pluimsteen
(verbaasd).
- He! gij hoort me?
Seraphinus,
(weenend van vreugde).
- Ja zeker... ha! God! hemelsche goedheid, dank! ik ben genezen van mijne doofheid! radikaal radikaal genezen!...
Pluimsteen.
- Waarlijk!... Maar wat hebt gij uitgericht? gij hebt geen droogen draad aan geheel het lijf!...
Seraphinus,
(lachend).
- Geen wonder, 'k ben in den vijver getuimeld...
Pluimsteen.
- In den vijver?
Willeput.
- Ach, die arme vischjes moesten niet weinig verschrikken!
Seraphinus.
- Ja, Mijnheer, in den vijver tot over den kop!.. oh, maar dat is 't minst! De plotselinge schrik, de hevige ontsteltenis heeft mij het gehoor geheel en al teruggegeven!... En laat mij u geluk wenschen, Mijnheer, want het eerst wat ik hoorde waren de zachte kreten van een pas geboren wichtje.
Pluimsteen,
(hevig aangedaan).
- Van een pas geboren...
Seraphinus.
- Ja, ja, proficiat! de meid heeft mij alles verteld...
Pluimsteen,
(de handen van Seraphinus drukkend).
- Oh? Seraphinus!...
Seraphinus.
- Maar ze weende toch zoo, de goede sloof!...
Pluimsteen,
(verontrust).
- Ze weende?...
Seraphinus.
- ‘Arme Mijnheer Pluimsteen, snikte zij, welke teleurstelling!
Pluimseeen.
- Ach, Hemel!
Seraphinus.
- ... ‘God heeft zijnen wensch niet verhoord...
Pluimsteen.
- Ik beef... ik sterf...
Seraphinus.
- ... ‘Hij verhoopte eenen frischen zoon...’
Pluimsteen.
- O! doemnis! en het is een monster... een duivel...
SEraprinus.
- Neen, integendeel, het is een engel...
Pluimsteen.
- Een engel...
Seraphinus.
- Het is een meisje!
Allen.
- Een meisje! (algemeene verwondering) .
| |
[pagina 508]
| |
Willeput,
(na een oogenblikje).
- Zoo, dan is het geen jongen!
Pluimsteen,
(jubelend).
- Ha! om het even! een meisje of een jongen! ik ben vader!... Ach, mijne vrienden, het spijt mij in 't diepste mijner ziel dat ik u zoo hard behandeld heb!
Houtekiet.
- Kom, kom, vergeten zij de gramschap... Ziedaar... de blijde hand der verzoening!... Wat jemenis! ik kan u niet haten, vriend!... (hem krachtig de handen drukkend)
Molto animato, sempre crescendo, non diminuente...
Willeput.
- Ik ook, ik kon u niet haten... (Pluimsteen insgelijks de handen schuddend) . Zonder latijn, maar met een goed hart!
Mevr. Willeput,
(ook de hand aanbiedend).
- Ziedaar, Mijnheer Pluimsteen. (Pluimsteen neemt hare hand en drukt er een kus op) .
Pluimsteen.
- Ons twisten was onverstandig; doch, 't is de schuld van mijn bijgeloof! Ware ik zoo naief niet geweest naar die tooverheks te luisteren, dan had ik niet gedacht eenen zoon te krijgen! Dan hadden we ons niet bezig gehouden met zijnen naam... dan hadden we ons niet bezondigd aan grofheden, beleedigingen, en zoo voorts!... 't Is de wèlverdiende straf van onze.., neen van mijne domheid!... Maar we gaan er gauw een streepje over halen, en denken dat er niets gebeurd is.
Houtekiet.
- Ja, wij zijn het allen overeens: er is niets gebeurd!
Willeput.
- Niets...
Mevr. Willeput.
- Mijnheer Pluimsteen, duidelijk hebt gij gezegd dat indien uw kind een meisje moest zijn, gij mij alsdan de keuze van den naam zoudt vrij laten; de Hemel heeft u met een meisje gezegend...
Pluimsteen,
(met hoffelijkheid).
- En ik zal mijne woorden niet terugnemen, Mevrouw.
Mevr. Willeput,
met plecht.
- Mijnheeren, wij zullen het kind den naam geven van eene der negen zanggodinnen.
Houtekiet.
- Perfect! ik sta het van harte toe! | |
[pagina 509]
| |
Willeput.
- Ja, van eene der negen zanggodinnen... Godfried van Buljon, of zoo wat.
Mevr. Willeput.
- Maar Willeput... maar Willeput!...
Willeput,
(zéér verwonderd).
- Heb ik nu weeral een domheid verteld, vrouw?... Maar dat is toch onbegrijpelijk!
Pluimsteen,
(over maat van vreugde)
- Ach ik ben vader! ik ben vader!
Mevr. Willeput,
(haar gedicht voor den dag halend, zacht.)
- Het is een gepast oogenblik om... (luid) Mijnheeren, verleen mij uwe aandacht en uwe toegevendheid. (Lezend)
‘Een nieuwe lente breekt voor u, ô Pluimsteen, aan.’
Houtekiet,
(met de violoncel).
- 't Is een flink begin, Madam, maar gedoog dat ik eerst eene ouverture... (zich neer zettend) , Een gelegenheidstuk... ‘de Doop van een Meisje’ (gereed om te spelen)
Andantino religioso.
Pluimsteen,
- Neen, neen...
Hoytekiet.
- Ha, ge hebt liever iets krachtigers?... 't is mij gelijk!... (gereed om te spelen)
Allegro martiale.
Pluimsteen.
- Neen... later... wij hebben eerst eenen anderen plicht te vervullen.. Wij moeten eerst.. (vol beteekenis naar eene zijdeur wijzend) niet waar?
De drij anderen.
- Zeker! stellig! vast!
Pluimsteen.
- O! mijn zoontje... neen, 'k wil zeggen, mijn dochtertje... O! ik brand van ongeduld om het te zegenen en te omhelzen!... | |
Slotzang.Pluimsteen.
Ach 'k ben schier van vreugde dol!
Laat me lachen, zingen, droomen,
Mijn gemoed is toch zoo vol
Dat mijn mond moet overstroomen!
Ha! 'k ben vader! 'k dank mijn lot,
'k Dank het met gevouwen handen!
| |
[pagina 510]
| |
(Tot het publiek).
O! van zalig zoet genot
Moet een blijde ziele branden,
Als ge vrij naar hartelust
't Kindje, dat het uw is kust!
'k Ben papa! 'k ben papa!...
De anderen.
Pluimsteen, ja, hij is papa:
‘O mijn teeder zoet papaatje’
Zingt weldra het kamaraadje...
Ach, 'k zou dansen waar ik sta!
Want de vriend, hij is papa!
Emiel Van Goethem.
Gent. |
|