De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 8
(1878)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
Alles om moeder
| |
Eerste Tooneel
Bij het opgaan der gordijn zitten Moeder, Willem en Koosje aan de tafel. Moeder schenkt thee, Koosje naait, Willem leest.
Moeder
(Willem een kopje thee gevend.)
Asjeblieft Willem... Waar blijft Wouter toch? Is hij ergens heen dat ge weet?
Willem.
Ik?... Neen.
Moeder.
Koosje, geef m'n maasbal eens aan.
Willem.
Mijnheer ‘de korporaal’ zal zeker een wandeling maken, met een van mijnheer's vrienden... Hm! mooie vrienden!
Koosje
(zoekende in haar kastje.)
Ik zie 'em niet, Moeder.
Moeder.
Op het onderste plankje kind, Links. In 't lappenmandje... (tot Willem) . Wat zegt ge, Willem?...
Willem.
Ach, ik zeg dat Wout wel weer met den een of ander aan den loop zal wezen.
Moeder.
Daar heeft hij gelijk in. Met z'n tweeën heeft men meer te praten dan alleen (tot Koosje) . Hebt ge'm Koosje?
Koosje.
Neen, moeder. In 't lappenmandje ligt hij niet.
Moeder.
Dan zal hij er uitgerold zijn.
Willem.
Ja, maar ik geloof dat Wouter beter alleen zou zijn, dan met zulke vrienden.
Koosje
(met den maasbal).
O, daar is hij... Asjeblieft. | |
[pagina 50]
| |
Moeder.
Dank u (tot Willem.) Deugen die vrienden dan niet?
Willem.
Och, dat wil ik niet zeggen. Maar ik vind, dat Wouter, nu hij een geheele maand verlof heeft, hard moest werken. Hij zou dan ook spoedig sergeant kunnen zijn.
Koosje.
Hij werkt hard genoeg, hoor! Den ganschen morgen en middag heeft hij met z'n neus in een boek gezeten.
Moeder.
Ja, dat is waar. En dàn: de jongen moet z'n oude vrienden toch eens opzoeken.
Willem.
Als hij er wat minder vrienden op nahield, had hij het verder gebracht.
Moeder.
Ik vind het niet mooi van u, Willem, er trots op te zijn, dat ge, jonger dan Wouter in leeftijd en korter in dienst, reeds sergeant zijt. Wouter is alleen wat ongelukkig geweest. Een examen is eene loterij.
Koosje
(tot Willem.)
Weet gij weleens waarom Wouter nog geen sergeant is?
Willem,
O, dat zult gij me zeker vertellen?
Koosje.
Waarom dan?
Willem.
Wèl, omdat hij er niet genoeg voor wist; z'n tijd verbeuzeld had, èn...
Koosje.
Mis, Willem. Het heeft een heel andere reden.
Moeder.
Nu maar Koosje, zèg het dan!
Koosje.
Wouter mogt geen examen doen, omdat hij te veel arrest gehad heeft.
Willem.
Haha! ha!! Dat is nog slimmer. Ge zijt een slecht advocaat voor Wouter, zusje-lief! | |
Tweede Tooneel.
De vorigen, Wouter.
Wouter.
Zóó! heb ik advocaten noodig, als ik niet thuis ben?... Dag, moeder (geeft haar een kus. Wouter schopt tegen Willem's voet.) Pardon, sergeant... Kom Koosje, zet uw pleidooi voort!
Koosje
(verlegen.)
't Was geen pleidooi... Maar ik beweerde dat ge nog geen...
Wouter.
Nu... nog geen?... Zijt ge verlegen? Ik niet. Ik kan wel raden waarover gij het hebt gehad. Natuurlijk was het hierover: waarom ik geen sergeant ben, terwijl ik ouder | |
[pagina 51]
| |
en langer onder dienst ben dan Willem. Pardon, sergeant. ik meende: dan de onder-luitenant!
Willem.
Wat zijt ge geestig.
Moeder.
Kom Wout, moet ge weer beginnen met plagen? Laat Willem met rust. Is het schande dat hij sergeant is?
Wouter.
O neen! Een groote eer voor hem en voor u. 't Is ook zóó'n beste jongen, niet, Wim? (klopt hem op den schouder.) Hij is zoo zoet voor den luitenant en den kapitein?
Willem
(driftig).
Ja, natuurlijk, zóó maakt gij u van de zaak af, en laat het voorkomen, alsof ik mijn superieuren stroop om den mond smeer!
Koosje.
Ja, daar heeft hij gelijk in, Wouter.
Moeder.
Wat, zaterdag nog toe, gij harrewart altijd! Vertel dan, Wout, wat de oorzaak is, dat ge niet geslaagd zijt in het examen.
Wouter
(somber).
Ik heb geen examen gedaan. Ik mocht niet, omdat ik te veel straf had. Straf, die ik niet verdiende.
Moeder.
Niet verdiende?...
Willem.
Dat is gemakkelijk gezegd.
Wouter.
Juist, 't is gemakkelijk gezegd: ik heb straf ondergaan, die ik niet verdiende; maar 't is niet gemakkelijk gedaan, om in de kast te moeten, als ge niet schuldig zijt. (Korte stilte.) Ik zal u vertellen, moeder, wat er van de zaak is.
't Was avond en half tien. Ik haastte me naar de kazerne. Het was koud en guur buiten. Dicht bij de kazerne gekomen, hoorde ik in de verte hevig en angstig gillen. 't Was een vrouwenstem. Ik ging de zijstraat in, van waar het gekerm tot me doordrong. Naderende hoorde ik lachen ook! Dàt waren mannenstemmen. Mijn bloed kookte; ik trilde van woede. Ik moet langs de straat gevlogen hebben. Op korten afstand stond ik stil, en zag hoe drie officieren bezig waren een meisje op gruwelijke wijs te sarren en te mishandelen. Zij verzette zich en riep tot eenige omstanders - 't was een stille buurt - haar bij te staan. Maar deze lieten zich weerhouden door de bedreigingen van een beschonken luitenant. - Dààr rukt het meisje zich plotseling los en ijlt voort in de richting, waar ik stond. Ze zag mij niet. Hare belagers volgden haar vloekend en tierend. Één oogenblik en zij was weder buit gemaakt! | |
[pagina 52]
| |
Maar ik vatte haar. Hijgend en kermend zeeg ze in m'n armen. Het duurde eene seconde. ‘Laat los, gij...’ beveelt de dronken luitenant mij, met eenige vloeken. Ik liet haarlos; maar stelde me voor haar en riep: ‘Wat begeert u van me?’ Het meisje sidderde. ‘Dat ge die meid aan òns laat en u niet met onze zaken bemoeit,’ brult er één. ‘Met uwe zaken bemoei ik me niet; maar wel met die van een weerloos meisje,’ antwoordde ik. De beschonken luitenant wilde me te lijf. Ik pakte hem in de borst en smeet hem een paar huizen verder tegen de steenen. Een tweede naderde en herkende me. 't Was de eerste luitenant van mijn regiment. Hij gebood me nadrukkelijk heen te gaan. Ik weigerde. ‘Het zal u berouwen,’ dreigde hij. Het meisje trok aan mijn jas, als wilde ze zeggen: ‘Laat me maar aan me zelve over,’ maar ik hield stand... en, moeder, ik verzeker u, ik had me op dat oogenblik doodgevochten voor haar. De eerste luitenant overreedde den ander heen te gaan. Zij namen den dronkenlap, die intusschen opgestaan was, en op een afstand stond te vloeken, tusschen hun beiden en waren spoedig verdwenen. Het meisje heb ik naar hare woning gebracht. (Korte stilte.) Den volgenden morgen kreeg ik veertien dagen provoost onder voorwendsel, dat ik te laat thuis was gekomen, en sedert werd ik zoo genegerd... tot ik te veel straf had om examen te doen!
Willem.
Natuurlijk... Verzet tegen uw superieuren. Ge zijt er nog goed afgekomen en 't is volstrekt niet onrechtvaardig.
Moeder.
Niet onrechtvaardig?... Dat meent ge niet, Willem.
Koosje.
Ook wat mooi's!
Wouter.
Niet onrechtvaardig? Wèl onrechtvaardig, zeg ik.
Willem.
Volgens de militaire wetten is het niet onrechtvaardig. Gij hadt moeten gehoorzamen.
Wouter.
Zóó! Zoudt gij dat denken? Zoudt gij denken dat ik als militair mijn beter gevoel moet onderdrukken? Dat ik dat arme kind had moeten laten mishandelen en alleen om mij zelf denken? Nu, ik denk er zoo niet over. En bovendien: gehoorzaamheid ben ik mijn superieuren verschuldigd in militaire zaken en in diensttijd; maar in zaken van het gevoel, wanneer het edelst wat in de mannenborst schuilt, | |
[pagina 53]
| |
wordt wakker geschud door de kreten van eene weerlooze, zwakke vrouw, dan gehoorzaam ik alleen dat gevoel en ik ben overtuigd wèl te handelen! - Liever gevangenschap en een gerust geweten, dan een officiersjas aan 't lijf te hebben en geen fierkloppend hart er onder! Laat gij uwe zuster mishandelen door zulke beschonken lieden?.. Bah!! ik had dien avond verlof, de luitenant had dus niets met me te maken, te meer daar hij in politiek was evenals de anderen!
Koosje.
Maar, Wouter, hebt ge dat dan niet gezegd toen zij u aanklaagden?
Wouter.
Ach! zusjelief, ge weet niet hoe het bij ons toegaat, maar wanneer men een zoogenaamd goed soldaat wil zijn, dient men dikwerf een slecht mensch te wezen... of een flauwhartige kerel!
Willem
(opvliegend)
Dat laat ik me niet zeggen. Trek dat woord in of...
Wouter.
Of gij trekt het zwaard en velt mij neder! haha!
Willem.
Lafaard!!
Moeder.
Schaamt u... schaamt u. In mijn huis, in tegenwoordigheid uwer moeder en zuster u zóo te gedragen. Zijt gij broers?.. Ge moest u schamen... Ik had gehoopt dat gij zoudt terug gekeerd zijn als vroeger. Toen hadt gij elkander lief en de een voorkwam den ander. Nu zijt ge bijkans een jaar van elkaar geweest, en samen thuis en ge ontziet u niet in mijn huis, waar uw goede vader en ik u altijd geleerd hebben elkander lief te hebben en vrede te houden, u zoo aan te stellen. Foei, jongens, gij doet uwe moeder verdriet... | |
Derde Tooneel.
De Vorigen, Blok.
Blok
(in het voorhuis).
Volk!
Moeder.
Koosje, ga eens zien.
Koosje.
Ja, moeder.
Moeder.
Kom, geeft elkaar de hand, jongens! (zij doen het niet.)
Koosje
(verlegen).
Moeder... | |
[pagina 54]
| |
Moeder.
Wel?.. Nu, wat is er?
Koosje.
Blok... de geldschieter!
Moeder
(ontstellende).
Blok!.. 't Is waar ook. En ik heb het nog niet. Ik heb nog niets bijna, - Koosje, zeg hem...
Blok.
Zoo, juffrouw. Hoe gaat het?
Moeder.
Dank u, mijnheer Blok... Is u ook altijd wel geweest?
Blok.
Ja... ja... dat schikt wel. Zeker uw zoons, hé?
Moeder.
Ja, mijnheer... Gaat u zitten. Nog een kopje thee, maar ze is al wat afgetrokken?
Blok.
Neen, dank u... Ik kwam eens over onze zaakjes praten...
Moeder.
Ja... ziet u... ik hoopte...
Blok.
Ja maar, nu zult ge toch wel geld hebben, he?
Moeder.
Ach, mijnheer Blok, geef nog ééne maand uitstel. Ik verdien zoo weinig. Met den besten wil der wereld heb ik nog geen geld kunnen oversparen...
Willem.
Moeder, wilt u niet liever dat wij heengaan?
Moeder.
Neen, lieve jongen, blijf maar. Ik behoef, Goddank, geene geheimen voor m'n kinderen te hebben... Ga zitten, mijnheer.
Blok.
Ik vind beter dat we alleen zijn.
Moeder.
Och, mijnheer Blok, voor m'n zoons heb ik evenmin geheimen als voor m'n dochter. En wat u me mocht te zeggen hebben, zult u, nu mijn zoons er bij zijn even goed durven, als vroeger, toen ik slechts met m'n dochter was, (verlegen) Maar zoudt u...
Blok.
Het spijt me dat ik niet veel goeds kan zeggen. Ik had u, in tegenwoordigheid uwer kinderen, niet willen vernederen.
Wouter
(forsch)
Zeg eens even, vriend...
Moeder
(angstig).
Wouter!!... Maar mijnheer Block zoudt u niet nog eene maand uitstel willen geven?-
Blok.
Hoor eens, ik ben wel goed, maar niet gek. Ik heb u al twee keer uitstel gegeven en dat is wel! Den vorigen keer, nu twee maanden geleden, hebt ge me heilig beloofd te zullen betalen en toen heb ik daar vrede mee genomen, maar nù, neen, nù moet ik geld hebben! | |
[pagina 55]
| |
Koosje.
Vrede mee genomen... Ja, u hebt er vrede mee genomen, maar niet vóór wij van het beste uit den winkel hadden afgestaan!...
Moeder.
Ach, Koosje, wees toch voorzichtig.
Blok.
Wat, nest! Moet gij er ook weer uwe neus in steken? - Maar wat maal ik om u! (tot Moeder.) Komaan, tel neer uw geld en anders...
Moeder.
Mijnheer Blok, wanneer ik u nu fr. 25 geef en u woudt dan acht weken uitstel geven voor de rest? Zoudt u dat niet willen doen?
Blok.
Nu fr. 25 en over acht weken de rest! Wel zèker!... Ik zou liever zeggen nù niets en over acht weken fr. 25!
Moeder.
Over zes weken dan de rest, Mijnheer?
Willem.
Moeder, verneder u toch niet door dien gemeenen kerel...
Blok.
Wat zegt gij dààr, recruten-drilbaas? Wat denkt gij met uw mooie jas, die het Rijk betaald heeft, dat uw moeder zich vernedert door mij iets te vragen? Durft gij mij een gemeenen kerel noemen? Wat wilt gij van me, hè? Durft eens! (staat op.)
Wouter
(pakt Blok in z'n kraag en zet hem op z'n stoel).
Hola, bom, daar zit ge!
Blok
(verzet zich).
Kom me niet aan het lijf, of ik zàl...
Wouter
(kalm).
Gij zult niets, vriend, want ge kunt niets, verstaat ge? En als ge het hart hebt één vinger naar mijn broer uit te steken, dan zal ik u met mijn twee vuisten kennis laten maken.
Blok
(sarrend).
Gij bevordert op die wijze zeker de zaak van uw moeder, hè?...
Wouter.
Kerel.
Moeder.
Wouter, laat mijnheer Blok los. Mijnheer Blok zal Willem niets doen, en gij mijnheer Blok niets...
Wouter.
Maar moeder...
Moeder
(met nadruk).
Ik verzoek u, Wouter, mijnheer los te laten. Ik hoop dat ge, gehoorzamem zult. - (Wouter laat hem los.)
Blok.
Als ge me weer aan 't lijf komt, dan zult ge zien, | |
[pagina 56]
| |
dat ik niet bang voor u ben, witte boon! Witte boon!! - (Wouter glimlacht.)
Moeder.
Mijnheer Blok ik vraag u nogmaals dringend: zoudt u niet tot eene schikking willen komen?
Blok.
Jawèl, wel zeker! De dochter zegt dat ik een dief ben! Mijnheer de sergeant scheldt me uit voor een gemeenen kerel! Mijnheer de korporaal mishandelt me... en met de Moeder zou ik een schikking maken! Wat denkt ge wel? Dat ge een krankzinnige voor hebt? Een schikking maken met iemand, die me gedurig uitstelt en niet betalen wil!
Moeder.
Omdat ik niet kan, denkt u dat ik niet wil! U moet wel vele slechte menschen ontmoet hebben in uw leven... om zoo te denken!
Koosje
(snel).
Of zelf een slecht mensch zijn!
Moeder.
Foei, Koosje...
Blok.
Zeg juffrouw, ik wil niet langer beleedigd worden, hier! Betaal me of ik verkoop uw' boel. Kies zelf nu maar!
Moeder.
Ik smeek u, mijnheer Blok, heb medelijden. Ik ben eene weduwvrouw... nog eene maand uitstel... nog ééne maand!
(Zij schreit.)
Blok.
Huil nu maar niet! Ik ken die kunstjes en knepen. Neen mensch, daar fopt gij mij niet mee. Ik heb te veel ondervinding van die soort dingen... Merci! (Hij draait zich om. Moeder herstelt zich. Blok neemt alles in het rond op. Koosje bij moeder.) Dat kastje zal wel een franc of 10 opbrengen. Zóó, en daar nog een paar printen! Nu niet kwaad! Wel komaan, een geschilderd portret van uwen man? Daar zullen ze geld voor geven, dat beloof ik u, haha!!
Moeder.
Spaar me ten minste daarin, mijnheer Blok... Maar ik bid u geef me uitstel, (loopt naar het kastje en krijgt er fr. 25 uit)
. Hier hebt u reeds fr. 25... Dat is alles...
Blok
(na eenige aarzeling).
Dank u... Neen, maar waarachtig, morgen zal de taxateur het met me eens zijn; dat portret van uwen man is veel waard. Misschien houd ik het wel voor me zelf, tot een gedachtenisje. Apropos wat daar in uwen winkel staat, hebt ge zeker ook niet betaald hé! De lieden, die u dat op crediet gegeven hebben, wist ge zeker | |
[pagina 57]
| |
gedurig in 't riet te sturen, als ze om geld kwamen, met wat mooie woorden, huilen... en een lief gezicht, haha!!
Willem
(heftig).
Kerel, nog één woord èn...
Wouter.
Geen enkel woord meer! (pakt hem beet.)
Moeder.
Wouter, kind, wat doet ge?
Wouter.
Ik doe m'n plicht moeder. (Hij zet na eene kleine worsteling Blok buiten de deur.)
Als ge het hart hebt hier ooit weer een voet in huis te zetten, zal ik uw ribben stuk slaan! - Afgemarcheerd, marsch!
Blok
(in de deur).
Wacht maar! Uw moeder zal 't ontgelden. Ik zal ulieden wel klein krijgen! (Korte pauze.)
Wouter.
Moeder, vergeef 't me, als ik ongehoorzaam was; maar ik kon het niet langer aanhooren, hoe die kerel u beleedigde. Vergeef 't me.
Moeder.
Ik weet, Wouter, dat ge het goed meent.
(Koosje geeft hem een kus.)
Willem.
U zult nu wel geen last meer van dien kerel hebben, moeder.
Moeder.
't Mocht wat. De zaak is veel erger nu. Gij zijt te driftig en ge hadt het aan mij over moeten laten. Ge wint niet met die ruwheid en ik zit er mede. Ik weet warempel niet, hoe ik me er uit red. Morgen moet ik hem de fr. 90 betaald hebben, en hoe zal ik aan die som komen? Ik had gehoopt dat mijnheer Blok nog wel wat geduld zou hebben en te vreden was met een kleinigheid te gelijk. - Maar nú, als ik niet, hoé dan ook, zorg dat er geld is, o lieve kinderen... dan wacht mij een hard lot!
Koosje.
Maar moeder, als u neef Gerrit nog eens vroeg?...
Moeder.
Neen kind, dat nooit weer! Neef Gerrit heeft mij dieper gewond, dan ooit mijnheer Blok deed. Neen, neen, dàt kan niet!
Willem.
Maar, moeder, wat zal u dan doen? Het geld moet er toch zijn?
Moeder
(droevig).
Ik weet het niet, kinderen, ik weet het niet. O, als die man eens deed, wat hij zeide! En hij zal het doen. Wanneer hij den boel laat verkoopen, waar moet | |
[pagina 58]
| |
Koosje en waar moet ik heen? En zoo hij dit niet doet, dàn, wat dàn? Wat zal hij weer zeggen? 't Is verschrikkelijk. Gelukkig dat uw goede vader er niet meer is... Gelukkig, want het zou vreeselijk voor hem geweest zijn. Maar ach, toen hij er nog was, hadden we geen last van zulke menschen. En nú, misschien moet ik nog voor schuld in de gevangenis... (Zij snikt.)
Koosje.
Moedertje, toe, niet zoo schreien.
Willem
(bemoedigend).
Kom, moeder, 't zal nog wel schikken!
Moeder.
Ja, gij hebt gemakkelijk spreken. Ge zijt jong en tilt alles licht. Ik durf er niet aan denken, wat mij misschien wacht. Wellicht had Blok nog wel uitstel gegeven, als we het maar kalm en bedaard aangelegd hadden.
Wouter
(die heeft staan peinzen).
Ja, ik ben de schuld van uw ellende, moeder. Ik, de oudste, had na vaders' dood voor u en Koosje moeten zorgen en ik heb nooit een cent in huis gebracht. En in plaats daarvan, maak ik, onbezonnen driftkop u het leven nog moeielijk. Ik ben een ellendeling en kan best gemist worden.
Koosje
(hem tegenhoudende).
Wouter... ik bid u Wouter!
Moeder.
Mijn God, Wouter, ge zult me toch niet ongelukkig maken... Ik bid u, blijft!
Wouter
(kalmer).
Ik moet weg!... Waar denkt u aan: ik kom terug... van avond... over een paar uur! Dag moeder. (Af.)
| |
Vierde Tooneel.
De vorigen.
Moeder.
Precies zijn vader... Een goed hart, maar hij is te driftig.
Willem.
Die onbezonnen driftkop is geen tranen waard. Kom moeder, veeg die weg.
Moeder.
Neen, Willem, dat moet ge niet zeggen. Laat toch dat vitten op elkaar, kind. Er is zooveel verdriet, zooveel ellende in de wereld, dat het leven niet te dragen zou zijn, wanneer liefde ons niet steunde. En wat Wouter aangaat, een fijn gevoel wordt licht gekwetst, spoedig aangedaan. De uitwerking is hartstochtelijk. De onnadenkende ziet er drift in; maar eene moeder weet beter! Denk daar eens over na, | |
[pagina 59]
| |
Willem, en heb uwen broer lief. Kom, Koosje, ruim den winkel wat op; straks moeten we sluiten. (Koosje naar het voorkuis; Moeder door de zijdeur af.)
| |
Vijfde Tooneel.
Willem.
Omdat ik niet driftig ben, en bedaard schijn, wordt mij koelheid verweten; of althans ik word er van verdacht. Ik zou niet gevoelen hoe benard moeder's toestand is? Niet beseffen hoe zwaar op Wouter en mij de plicht rust, haar te steunen, haar te helpen! O, ik zou haar, die lieve, goede, zachte trouwe moeder, niet liefhebben, niet alles, àlles voor haar willen doen?... O, moeder, u kent me niet! U, kent me niet!... Nu dan, ik zal het u toonen: dat ik meer dan Wouter u liefheb! Maar ik zal mijne liefde in daden, niet in woorden of vertooning openbaren! (Hij peinst.)
| |
Zesde Tooneel.
Koosje en Willem.
Koosje.
Willem... zeg Willem, zoudt gij me niet een groot, een erg groot plezier willen doen?
Willem.
Wat is het, Koosje? scheelt er iets aan?
Koosje
(snikkend).
Ach ik kan het niet uithouden... ik ben zoo bedroefd, dat moeder zooveel te lijden heeft van dien gemeenen man! En dan, hij verteltzooveel kwaad van moeder en van mij. Laatst was er eene juffrouw, die ons een en ander vertelde. En wat zal hij dan nu wel niet zeggen, nu gij hem zoo flink de deur uit hebt gezet? En wij verliezen er maar klanten mee! Want door zijn toedoen zijn er al drie, die niet meer bij ons koopen. Ziet ge, Willem, nu wil ik u vragen, of gij niet soms van uwe vrienden wat geld zoudt kunnen leenen, om met mij moeder te helpen? Want die vent moet betaald worden! Zoudt gij dat niet kunnen doen?
Willem.
Koosje, ge spreekt uit mijn hart. Ik heb er juist over nagedacht. Moeder moet dien kerel betalen. En ik zal haar helpen. Van avond en anders morgen zeker, bezorg ik haar het volle bedrag.
Koosje.
Wat zegt ge, Willem? Gij?... Zult gij moeder van avond en anders morgenochtend al het geld geven? Heusch?... | |
[pagina 60]
| |
O, ge zijt een engel! Ge zijt m'n liefste broer als altijd... (Zij kust hem) . Wat zal Moeder gelukkig zijn... Wat zal ze lachen en blij zijn! (Ze schreit.) Ach, die... lieve moeder!
Willem.
Kom, kom, nu niet huilen... Gij vrouwen schreit om alles! Ge moest nu veel liever lachen.
Koosje.
Ja... ja... maar, Willem, hoe zult ge dat doen?...
Willem.
Ik zal het u zeggen. Hier in 't land is de bevordering slecht. Het gaat zoo eeuwig langzaam. Dat komt, omdat er altijd vrede is. In Indië gaat het veel gauwer. Dáár verdient ge primo veel meer - hier is een officier een vergulden pop met een holle maag - en secundo klimt ge veel spoediger op. In den tijd van 6, 7... jaar kan men daar kapitein zijn; misschien wel, als het heel vlug gaat, majoor! Komt ge dan terug, dan hebt ge een flink pensioen... Hier in Holland neemt ge er nog een kleine betrekking bij, b.v. ge wordt burgemeester van de eene of andere groote stad en hebt een heerlijk leventje...
Koosje.
Maar, Willem, gij zult toch niet... naar Indië gaan?
Willem.
Waarom niet?... Ik teeken voor Atchin, dan krijg ik als sergeant fr. 600 handgeld. Moeder geef ik er fr. 400 van om haar schuld er mee te betalen en tevens het zaakje uit te breiden!
Koosje.
Maar, Willem... naar Atchin, in den oorlog... om wellicht nimmer, nimmer weer te keeren?
Willem.
Kom, kom, ge stelt het u te zwart voor. Er keeren er meer dan er blijven.
Koosje.
Kost het u dus niets geen strijd, moeder, mij... te verlaten?
Willem.
Twijfelt ge nog daaraan? ik verzeker u dan dat het me veel, heel veel kosten zal, me los te scheuren van zooveel dierbaars. Maar daaraan wil ik nu niet denken. Ik denk hierbij aan vader's sterfbed. Nog zie ik hem daar liggen, doodsbleek, uitgeteerd..., hunkerend naar verlossing uit zijn bitter lijden en hunkerend ook te blijven bij moeder, bij de kinderen! We stonden om zijn bed geschaard. Ieder oogenblik kon hij sterven. Daar opent hij den mond... richt zich op... De inspanning, die 't hem kost geeft zijn gelaat een | |
[pagina 61]
| |
zweem van vroeger gezondheid terug... Zijne oogen glinsteren nog even, zacht maar vast zegt hij: ‘Vrouw, we hebben elkaar liefgehad!... Liefgehad, dat zegt alles. Kinderen, doet het goede, omdat het goed is en 't zal u wèl gaan.’ Hij zweeg een oogenblik, zonk half in de kussens terug, maar had nog niet uitgesproken. ‘Jongens, denkt om uwe moeder; denkt het eerst en laatst aan haar; zorgt voor haar.’ Hij was niet meer. Mij heeft hij aangestaard bij het stamelen dier woorden, en zoudt ge nu denken, Koosje, dat ik dien blik niet verstaan had? Ik heb het toen in stilte beloofd. ‘Vader uw wil geschiede!’ en nu... wat beteekenen gevaren, wat beteekent àlles daartegenover? Niets! Niets!! Ik teeken van avond voor Atchin; morgen is moeder gelukkig!... 't Is om moeder, àlles om moeder!
Koosje
(hem kussend).
Ge zijt een goede jongen, Willem.
Willem.
Nu, ik gà... Zeg er moeder niets van, hoor!
Koosje
(bij de deur).
Willem, ge zult... ge moogt, ge kunt niet gaan... Denk aan Jannètje de Wal!
Willem.
Jannetje de Wal... Jannetje de Wal!...
Koosje.
Wat... hebt ge haar niet meer lief?
Willem.
Wèl lief!... Ja, ik heb haar wel lief en altijd liefgehad... en zal haar altijd blijven liefhebben ook... Maar zij mij niet!
Koosje.
Dat denkt ge, maar ge weet het niet... In korten tijd kunt ge hier luitenant zijn, haar vragen en gelukkig maken.
Willem.
Neen!... Neen! Zij heeft mij niet lief!... Nù niet! Moeder heeft me lief!
Koosje.
En ik zeg: dat zij u wèl lief heeft! Al lang geleden zei ze 't mij. Ik mocht het u niet vertellen. De nood dwingt mij nù! Ge moet blijven; ge zùlt blijven... om hààr... alleen om haar. Ze heeft u zóó lief, zóó onuitsprekelijk lief!
Willem.
O, zwijg! hare liefde zou zondig worden, belette ze mij om moeder één enkele liefdedaad te betoonen, tegenover de eindelooze weldaden, die zij ons bewees!
Koosje.
Hare liefde belet dat niet. Integendeel hare liefde zal u steunen. Maar er zijn andere wegen, dan die naar Indië | |
[pagina 62]
| |
gaan! Ge kunt bij Jannetje blijven en toch moeder bijstaan. Leen geld of neem het op, zonder dat zij er van weet en stel uw huwelijksplannen wat uit...
Willem.
Ach, zusje-lief, ge weet niet wat ge zegt! Hoe zou ik aan geld komen?.. O, 't is wel vreeselijk: te kiezen tusschen Jannetje en moeder. (Hij wil gaan) .
Koosje.
Licht tusschen beiden en geene! Daarom, blijf! Waar gaat ge heen?
Willem.
Ik weet het niet... Ik kan het hier niet uithouden. Ik moet alleen zijn, alleen met m'n geweten. Van avond moet ik beslissen, en ik zal het! Nù is het me onmogelijk! (Af.)
Koosje.
Hij zal wel blijven!... Ik heb mijn best gedaan. Moeder en Jannetje zullen beide mij danken. Maar, ja, nu zal ik zorgen, dat moeder geld krijgt, om dien Blok te betalen!... (Af.)
| |
Zevende Tooneel.
Moeder (meteenige zilveren en gouden voorwerpen van geringe waarde en een kous over gespaard geld).
(Alles op tafel leggende.) Ik moet dien man nog van avond, en anders morgen betalen. Ik vrees, dat hij slecht genoeg is mijne kinderen en mij ongelukkig te maken, door den verkoop van mijne éénige bezitting en verdienste. Waar zou ik dan van moeten leven? Ja ik zou kunnen dienen als huishoudster, als meid desnoods. Maar waar moet Koosje dan heen?... Ik zou haar niet bij me kunnen houden, dat lieve kind. En nooit de jongens bij moeder thuis... O, neen! Dan liever dit alles verkocht... waaran toch vele dierbare herinneringen mij binden.
(Korte pauze, de voorwerpen beschouwende.)
Mijn zilveren brillendoos... Drie-en-twintig jaren heeft mijn brave man hem dagelijks gebruikt. Hij had hem van zijn vader en was er zoo opgesteld... Dat is mijn geldbeursje. Moeder gaf 't me, die beste moeder, toen we trouwden. Het knipje liet ik van zilver maken. Het netje heeft ze zelve geknoopt. Al den tijd van ons huwelijk heb ik het gebruikt. Ik had gedacht het Koosje later te geven, als ze eens zou trouwen... Maar dat zal nu niet!... Een zilveren tornmesje. | |
[pagina 63]
| |
Ik kreeg het als klein meisje van grootmoeder, toen ik op naaien ging! 't Is al heel wat jaren geleden. - Een paar belletjes en een bloedkoralen ketting met goud slot... Geschenken van mijn besten man... Ach, wat was die toch altijd goed voor me. Nooit was hem iets te veel kon hij raden er mij plezier mee te doen. Wat was hij altijd lief... en zulk een steun. Hij zou me nu zoo kunnen helpen. Dat hij zóó vroeg reeds moest sterven. Nog geen 45 jaren oud... Dit is m'n kerkboek met gouden slot. Mijn goede Wouter schreef er zelf telkenmale de namen onzer kinderen in. Daar staan ze alle vijf. Twee dood, maar gelukkig drie in leven... Dat blaadje scheur ik er uit! Had ik ooit gedacht, ook dit boek te moeten missen... | |
Achste Tooneel.
Moeder en Koosje (de laatste komt zachtjes van ter zijde op, met een spaarpotje, een kerkboek met zilver slot en kleine snuisterijen in haar handen).
Moeder
(zonder Koosje bemerkt te hebben).
Ja, 't valt me zwaar, wel zwaar... Maar als de kinders er bij gebaat zijn, wat deert aan moeder dan het verlies zelfs van... Ach, Koosje, ge hadt niet moeten komen.
Koodje
(bedremmeld).
Ik wist niet, dat ik niet mocht!... Ik dacht... Ik wou... ach, ziet-u...
Moeder.
Wat verbergt ge daar, kind, en waarom zijt ge zoo verlegen?...
Koosje.
Ach, moedertje, ik wilde u vragen, dit te mogen verkoopen en dan... wil ik m'n spaarpot aan u geven...
Moeder.
Gij zijt een heel lief kind en hebt een goed hart. Maar moeder zal Blok wel alleen kunnen betalen.
Koosje.
Ach... sta me toe, dat ik ook iets bijdraag. U doet er me zooveel plezier mee.
Moeder.
Kind, moeder offert zich graag op voor haar kinderen, maar...
Koosje.
Maar moeder, als wij van u houden mogen we het toch wel toonen? En dat wou ik doen, ziet u? Daarom geef ik u dit...
Moeder.
Gij zijt een lief kind. | |
[pagina 64]
| |
Koosje.
Kom, moeder, neem 't dan maar... Hoeveel hebt u al?...
Moeder
(de kous omkeerende).
Dat is het bankje van f. 25... en 2 kwartjes... 5 dubbeltjes... nog een kwartje, een dubbeltje, 4 stuivertjes... 6 gulden... 3 rijksdaalders... en vier centen, dat is... laat eens zien, dat is precies f. 40, vijf en een halve cent. Maar ziet ge, dat is alles wat ik heb, en ik moet toch huishoudgeld hebben, en dan voor den winkel... Dus ik kan rekenen dat ik f. 25 missen kan... dat is weinig... 't Valt me tegen.
Koosje.
En hier hebt u f. 6 en dan nog 77 centen. Dus bij elkaar f. 21.82 1/2.
Moeder.
Ach, lief kind...
Koosje.
Kom, moe, neem 't nu. U hebt het beloofd.
Moeder.
Dank u wel, hoor! Kijk, Koosje, als ik dit nu verkocht?...
Koosje.
Neen, moeder, dan is het veel beter, dat u mijn bijbel verkoopt... Gut, daar hoor ik de jongens thuiskomen. Moeder.
Dat treft ongelukkig!... | |
Negende Tooneel.
De vorige. Willem (bleek en haastig; hij loopt op en neer en ziet niets.)
Koosje
(zacht.)
Stopt alles gauw in de lade, moeder!
Moeder.
Ja, daar zegt ge wat... Zóó, Willem! Zegt ge ons geen goeden dag?
Willem.
Dag moeder, dag Koosje. Moeder ik moet u iets vragen, maar u moet eerlijk antwoorden! Wilt u dat? Belooft u dat? Geef me er uw hand op! Er hangt veel, veel van af...
Moeder.
Wat scheelt er aan, beste jongen? Ge doet zoo vreemd. Is er iets gebeurd? Ge zijt toch niet bij Blok geweest?...
Willem.
Neen, moeder. Ik ben heel wel. Maar beloof me dat u oprecht zal antwoorden.
Moeder.
Nu dat zal ik. Ik deed het altijd, Willem!
Willem.
Hebt u al geld genoeg om dien Blok morgen te betalen?
Moeder.
Willem, laat mij daarvoor zorgen... Ik zal zien... Ik hoop het... | |
[pagina 65]
| |
Willem.
Moeder, lieve moeder, ik bid u geef me een rond antwoord. Nooit zou ik u zulk een onkiesche vraag durven doen; maar nù mòet ik. Vaders laatste woorden waren een verzoek aan Wout en mij: om uwe zorgen te verlichten, voor u te waken. Nog nooit hebben we iets gedaan, als een flauwe poging: te vergelden wat u aan ons opgeöfferd hebt. Vandaag hebben we door driftig handelen - geloof het, lieve moeder, een gevolg van liefde voor u - in plaats van uwe belangen te behartigen, die verwaarloosd. Wij, die u moesten bijstaan, hebben uwe positie verergerd. Wat is natuurlijker dan dat wij u er trachten uit te helpen? U wilt misschien weer leenen?... Maar dan? dat blijft immers het hetzelfde? En dan moet ik het onteerend bewustzijn in mij omdragen, de gelegenheid verzuimd te hebben, u te toonen, lieve moeder, u te toonen met de daad, dat ik voor ù, alles, àlles over heb! Ah! ik ben een lafhartige gescholden, nog heden! Maar ik zal mij een anderen naam waardig maken: dien van een goed zoon!
Moeder.
Maar Willem, jongenlief, bedaar...
Willem.
Laat me uitspreken, lieve moeder. Morgen ochtend wil ik... geloof me, ik heb er rijp en lang over nagedacht - maar ik ben vast besloten - er is wel iets tegen in te brengen - het zal u wellicht moeilijk vallen - maar och, alles komt te recht... Morgen ochtend wilde ik teekenen voor Atchin!
Koosje.
En Jannetje?..
Moeder.
Kind, jongen... Willem... wat begint ge? Mij alleen achterlaten?
Willem.
Niet alleen, moeder: Koosje en Wouter blijven bij u!
Moeder.
Maar ge kunt over korten tijd officier zijn?
Willem.
Over korten tijd officier zijn? Ach, dat hangt immers af van een examen, en nog wel een zwaar examen ook. Bovendien duurt dat nog een jaar. Neen! Wanneer ik teeken krijg ik als sergeant een handgeld van f 300. Daarmede zijt u gedekt en hebt gelegenheid het zaakje uit te breiden... In Indië verdien ik veel geld... Kan spoedig opklimmen... | |
[pagina 66]
| |
Koosje.
En Jannetje vergeten... en Jannetje van verdriet laten sterven, en ginder trouwen met een rijke prinses!...
Willem.
Foei, Koosje, ge zijt hard en wreed! Neen, ik zal terugkeeren over korten tijd en Jannetje halen!
Moeder
(aangedaan).
Neen, hij zal nooit terugkeeren! In den oorlog zal hij omkomen, op zee verongelukken! En dan ver van mij, in een vreemd land, ver van uwe moeder... O kunt ge dat, Willem?
Willem.
O moeder, hoe verkeerd begrijpt u me, hoe miskent u me. Maar begrijpt u dan niet, dat het mij een hevigen strijd heeft gekost, aleer ik besluiten kon. Gevoelt u niet, dat ik allereerst beseft heb, wat het zegt een lieve moeder te verlaten, misschien voor altijd? Maar het moet!... Of is het beter dat morgen Koosje loopt bedelen en u voor schulden gevangen gezet wordt?... Vergeef me, moeder, het is wat sterk, wat kras! Maar ziet u, wanneer ik dit niet doe, wat wordt er dan van u! Aan mijne afwezigheid zult u gewennen. Ik ben ook nog niet weg. Denk er aan, lieve moeder, dat liefde voor u, mij drong tot dit besluit; dat ik dàaraan mijn hartewensch om Jannetje spoedig te vragen, heb opgeofferd! Begrijp dat het mij verlichten moet te weten, dat vader, kon hij spreken, mij zegenen zou, wijl ik zijn laatsten wensch gehoor geef. En nogmaals zeg ik het u, moeder, denk aan dien laaghartigen kerel, die u anders geheel in z'n macht heeft!
Moeder.
't Is verschrikkelijk... 't Is verschrikkelijk. | |
Tiende Tooneel.
De Vorigen. Wouter.
Wouter.
Dag moeder, Koosje... Willem!
Moeder.
Dag Wout...
Wouter.
Wat is er, moeder? Scheelt er iets aan?
Moeder.
Ach, neen!
Koosje.
Willem wil, om moeder uit de verlegenheid te redden, teekenen voor Atchin.
Wouter.
Kom?..
Moeder.
Ja, Wouter, vindt ge het niet vreesselijk?
Willem.
Zeg dat nu niet, wat ik u bidden mag. | |
[pagina 67]
| |
Moeder.
Ja, lieve jongen, ik begrijp dat ge het goed meent, maar het valt me zoo zwaar van u te scheiden. Ge zijt nog zoo jong, en dan zoo ver...
Wouter
Kom, kom, moedertje, hij zal nog wel tot inkeer komen, voor hij heengaat?
Willem.
Neen, nooit! Ik heb overwogen lang en breed. Ik ben te lafhartig om terug te treden! Ik ben te lafhartig om niet te doen wat ik zeg! Ik ben te lafhartig om mijne liefde alleen in woorden en niet in daden te toonen!
Wouter.
Hm!.. zijt ge nog boos? 't Zal wel, anders weet ik niet waar ge den moed van daan haalt, om de gedachte te vormen, voor Atchin te teekenen. In toorn zegt en besluit men veel wat later vergeten wordt!
Willem.
Nooit zal ik vergeten, dat gij een... een... ellen...
Koosje
(die Willem de hand op den mond legt).
Willem is een goede jongen, hoor Wouter, die meer moed toont in daden, dan anderen in woorden.
Moeder.
Ja ge miskent hem, Wout? Het valt me hard van hem te moeten scheiden, maar hij heeft z'n moeder lief... Het is een edele jongen!
Wouter.
Ja, u hebt gelijk! - Maar geloof me, ik meende ook niet, wat ik zei. Willem, broer, al plaagde ik u wat in den laatsten tijd, daarom heb ik u toch lief... En nu ge mij getoond hebt een hart in 't lijf te hebben acht ik u tevens hoog. Daar hebt ge m'n hand! Van avond, moeder, weigerde ik: ik wilde niet op uw bevel, wèl uit eigen beweging met Willem vrede sluiten. Dààr! (Zij geven elkaar de hand.) Maar zèg, Willem, zoudt gij niet liever bij moeder blijven om met Jannetje?... Nu, ge zoudt niet graag... willen! haha!! Kom, ge zijt er voor in de wieg gelegd om thuis te zitten bij een vrouw en een kind, en moedertje in huis te nemen, en...
Willem.
Ziet ge nu zelf hoe weinig ge meent wat ge zegt. Straks geeft ge me de hand... zegt dat ik flink handelde en nu... ach, ge meent er niets van! Ge zijt een flauwe vent! Zoudt gij moeder dan uit den brand helpen als ik bleef!... Met al uw praten, deedt ge nooit iets!
Wouter.
Lees dit; (Moeder een papier, Willem een kwitantie gevende.) Hier, moeder, dat is voor u!
| |
[pagina 68]
| |
Moeder.
Wouter, jongen, wat is dat? Ik geloof m'n oogen niet? - Toe jongen spreek!...
Wouter.
Een kwitantie van Blok. Hij heeft het geld ontvangen.
Moeder.
Het geld ontvangen?... Hoe zoo?... Van wien?
Willem.
Van hèm... Van hèm!! (in zich zelf.) O, ellendeling, die ik was, hem te miskennen! O, ik sprak, raasde, tierde en wat niet àl... en hij, hij deed alles om moeder! - Ja, Moeder, hij teekende voor Atchin!
Koosje
(omhelst Wouter).
Flink... heel goed... dank u!
Moeder.
Ge zijt een goede kerel... een lieve jongen! Precies uw vader.
Willem.
En ik... ik ben... een el...
Wouter.
Stil!.. Gij zoudt precies als ik, alles gedaan hebben voor moeder. (Tableau: Moeder in het midden, Wouter houdt haar linker- en Willem haar rechterhand vast; Koosje vóór moeder, met het hoofd op haar linker schouder.)
De kinderen, allen:
Ja, alles om moeder!... (Het scherm valt.)
Amsterdam. Jan C. De Vos. |
|