| |
Nederlandsch tooneel
Nieuw opgevoerde stukken: Pardon! 't is mijne vrouw (1 bed.), Voor de Parade (1 bedr,), Twee katten voor één doode musch (1 bed.), oorspronkelijke blijspelen; - Opvoeding vormt den Mensch (6 taf.), Pierre Gendron (3 bed.). Vriend Frits (3 afd.), vertaalde tooneelspelen; - Het Gebed der Schipbreukelingen (5 bed.), Paljas (6 bed.), Korporaal Simons (5 bed.), vertaalde dramas; - Peperman of een plezierreisje naar Spa (4 bed.), Het Piketspel (1 bed.), vertaalde blijspelen.
De afgeloopen tooneelmaand bracht weer een viertal nieuwe stukken voor het voetlicht. Een dezer, ‘Pierre Gendron’ van Lafontaine en Richard, hebben wij te danken aan de kunstbroederlijke betrekkingen tusschen beide schrijvers en onzen tooneeldirecteur, wiens buitengewoon talent ook te Parijs hoog gewaardeerd wordt. Dit blijkt uit den vleienden brief dien Victor Driessens ontving, betrekkelijk de opvoering van genoemd stuk op onzen Nederlandschen Schouwburg: ‘Cher grand artiste, - zoo luidt die brief o.a. - vous avez été si sympathique à notre ‘Pierre Gendron’, lorsque l'an dernier nous vous l'avons lu à l'état de scénario, que c'est pour nous un devoir de vous envoyer un des premiers manuscrits.’
De heer Driessens is natuurlijk niet in gebreke gebleven om het stuk van zijne Parijzer kunstvrienden met alle mogelijke zorg op 't tooneel te brengen. De eerste voorstelling had plaats op Woensdag, 5 dezer, en dat voor eene wèlbezette zaal. En toch word het door de Directie aanbevolene stuk door 't
| |
| |
publiek op verre na niet zoo ‘sympathiek’ onthaald. ‘Pierre Gendron’ bekwam hier hoogstens wat men noemt een ‘succès d'estimo.’ Deze nieuwe comedie is nogtans niet van dramatische waarde beroofd, integendeel! Als technische bewerking b.v. verraadt het stuk onbetwistbaar een meer dan gewoon talent, en in de opvatting zelve ligt veel goeds.
Het onderwerp van ‘Pierre Gendron’ schijnt getrokken te wezen uit den ‘Assommoir’ van Emile Zola, althans heeft dit stuk met den ultra-realistischen roman zeer veel gelijkenis. De schrijvers leiden ons insgelijks in de meest bedorven kringen van het parijsche volksleven... Het spreekt van zelft dat hier, in personen en to estanden, het brutale en meer dan eens terugstootende realism, waaraan Zola zijne talentvolle pen leent, wat gematigd is; doch, zooals de schrijver van den ‘Assommoir’ het ergens zelf erkent, ‘op het tooneel zijn dergelijke personnages bijna onmogelijk.’ - Nu, wat de moreele strekking betreft, zijn we van meening dat deze in ‘Pierre Gendron’ beter wordt aangeduid dan in Zola's roman; doch het hoofdgebrek van het stuk, iets waardoor de gunstige indruk op 't publiek grootendeels wordt verflauwd, is dat de hoofdkarakters al te onbestemd, al te wankend tegenover elkander staan, zoodat het zedelijk-dramatisch dualism, de tegenstelling tusschen het booze en het goede princiep, niet duidelijk genoeg uitkomt. Tegenover den liederlijkon schurk Simon Moortgat, die de stoornis in het ‘faux-ménage’ van Pierre Gendron brengen komt, wordt ons deze laatste met zijne bijzit Rosalie als hoofdfiguren voorgesteld; doch ook zij beiden hebben hun ongeluk verdiend, ook hunne handelwijze is volstrekt niet van aard om sympathie, zelfs niet om belangstelling op te wekken. Des te meer, daar de grondslag waarop hier het dramatisch conflikt berust, naar ons inzien valsch is, of ten minste in strijd met de realistische opvatting van het stuk. Inderdaad, wie toch die een weinig bekend is met de werkelijkheid welke ons hier wordt voorgesteld, kan aannemen dat eene vrouw als Rosalie weigeren zou de hand van
Gendron te aanvaarden, alleen omdat zij hem niet bekennen durft vroeger ook aan Simon te hebben toebehoord,
| |
| |
iets waaraan zij dan toch het minst schuld schijnt te hebben? De twee éénige figuren, die in het stuk waarlijk het goede tegenover het kwade zouden vertegenwoordigen, zijn de redeneerende Mevrouw Ribot en hare beschermelinge, de kleine Magdalena Gendron; doch beiden treden al te weinig handelend op, zoodat het goede in dien bedorven dampkring als het ware wordt verstikt.
Onze Vlaamsche artïsten hebben al het mogelijke gedaan om het stuk te redden; doch het zoo verdienstelijke spel der heeren Driessens (Moortgat), Dierckx (Gendron), en de dames Verstraeten, Coryn, Van Bienen en De Somme - de overige rollen zijn van ondergeschikt belang, - kon daarin niet volkomen gelukken.
Wij zijn dààrom toch in grondbeginsel geen vijand van het realism in de letterkunde, - wel te verstaan als dat nabootsen der werkelijkheid niet in een onzinnig najagen van het leelijke en afschuwwekkende ontaardt.
Beter dan ‘Pierre Gendron’ beviel het duitsche stuk ‘Opvoeding vormt den Mensch’ van Görner. Het bevat dan ook hoedanigheden van meer dan gewonen rang. Daargelaten eenig gebrek aan evenredige verdeeling der bedrijven, is de handeling goed geleid, logisch ontwikkeld, en de karakters, zoowel als de natuurlijk aangebrachte toestanden, zijn met meesterhand geschetst. Voeg daarbij een dialoog, tintelend van geest en oorspronkelijke eigenaardigheid. De voorstelling van ‘Opvoeding vormt den Mensch’ had geen talrijk publiek uitgelokt, doch dit ligt misschien wel een weinig aan den titel zelven, die, voor een comedie-blijspel, wel wat te ernstig, zoo'n beetje te... ‘schoolmeesterachtig’ klinkt.
‘Pardon! 't is mijne vrouw.’ Ziedaar vast een beter gekozene titel! Zòò heet een nieuw oorspronkelijk blijspel van den heer Edward Van Bergen, dat als voorstukje met ‘Pierre Gendron’ voor 't voetlicht kwam. 't Is een niet onaardig tooneeltje, dat gebouwd is op de naamsverwarring van Dupi en Dupuis, wat tot eenige recht komische toestanden aanleiding geeft. Een luimig stukje dat geen andere pretentie heeft dan eens te doen lachen, en dat daar vrij goed in gelukt. Wel
| |
| |
wordt de gunstige indruk een weinigje verminderd door eenige in 't oog vallende onwaarschijnlijkheid, doch men mag, waar het een blijspel geldt, zijne eischen desaangaande niet te hoog stellen. Kortom, 't is een stukje dat zijne plaats op ons repertorium verdient en alzoo den jongen, ijvervollen tooneelschrijver Van Bergen geene oneer aandoet.
Wij komen zoo even uit de eerste vertooning van ‘Vriend Fritz,’ de schoone comedie van Erckman-Chatriann. Nog gansch onder den indruk van het in zoo ruime mate gemaakte kunstgenot, zouden we daarover volgaarne hier onze indrukken neêrschrijven. Doch ons tooneelartikel moet ter pers, en niet alleen tijds- maar ook plaatsgebrek dwingt ons de bespreking van deze gemoedelijke idylle uit te stellen. Zeggen wij alleen dat dit meesterstukje op eene allerkeurigste wijze is ten tooneele gebracht, dat alles: costumen, decors, tooneelschikking, en niet het minst de uitvoering, zeer keurig verzorgd is. De heer Coryn trad met welverdienden bijval in de titelrol op, en werd op uitstekende wijze bijgestaan door de dames Verstraeten en Van Bienen en de heeren Van Kuyk, Wagemans en anderen.
A.J. Cosyn.
| |
Brussel, 5 November 1877.
Waarde Heer Hoofdopsteller,
Op verzoek van onzen vriend Dory, wiens drukke bezigheden hem niet meer toelaten als tooneelcorrespondent van den Kunstbode op te treden, heb ik zijne taak overgenomen, en wil u volgaarne zooveel mogelijk elke maand een kort overzicht van ons Nationaal Tooneel te Brussel doen geworden.
Zooals gij reeds in uw vorig nummer gemeld hebt werd alhier het tooneeljaar geopend met het drama ‘Elisa’ van D. Delcroix. Dagbladen en tijdschriften hebben dit gewrocht reeds dikwijls besproken; ik kan mij nogtans niet weêrhouden te zeggen dat men van een bekroond stuk wel iets beters verwachten mocht. Het werk moge, letterkundig beschouwd, verdiensten bezitten, als dramatisch gewrocht is het niet op dezelfde hoogte. Ook verwondert het mij niet dat dit nieuw drama te Brussel niet vele vertooningen beleefd heeft.
Ofschoon ik mij zeker wel wachten zal ‘Zomerplezier’ - dat Elisa
| |
| |
opvolgde - voor ons publiek beter geschikt te vinden dan het drama van Delcroix, moet ik toch bestatigen dat het meer genoegen deed. Dit stuk is geen puik geschreven werk; verre vandaar, niettemin viel het in den smaak des publieks, wellicht omdat ons volk al te veel aan ernstige stukken gewoon is, en dus ook naar wat luimigs vraagt. Velen hebben ‘Zomerplezier’ om zijne onzedelijkheid gelaakt; ik ook keur voorstellingen af waar de goede zeden onder lijden; doch wegens ‘Zomerplezier’ mag men niet te streng zijn. Dit Fransch stuk is een heel realitische schets, gegrepen zoowel uit ons leven als uit het Fransche.
Ik geloof overigens niet dat dergelijke kluchten een verdervenden invloed kunnen hebben. Dàarin wordt ten minste geene halsbrekende thesis ten voordeele van echtbreuk en overspel verdedigd; 't is eene pochade, anders niet. De strenge zedeprêeker die het gevaarlijk zou noemen, zou dan ook wel kunnen beweren dat stukken als ‘Robert en Bertram’ den diefstal aanmoedigen!!
Met veel genoegen zagen wij ‘Margaretha de Zwarte’ voor 't voetlicht komen. Het is een der beste stukken van wijlen den zoo begaafden Fr. Roelants. Dit vaderlandsch drama is niet, zooals menig ander van dien aard, eene aaneenschakeling van tafereelen schier zonder intrigue, vol ellenlange staatkundige discussiën (op 't tooneel!!) waar soms meer chauvinisme dan ware vaderlandandsliefde in doorstraalt; neen, Roelants heeft de geschiedenis netjes in een degelijken romantischen vorm gekleed, die zeer aantrekkelijk is. Het stuk is knap geschreven en getuigt van veel technieke kennis.
Het spel van Mevr. Lippits beviel ons zeer: zij stelde zeer wel het helsche wijf voor, dat voor geene misdaad, hoe zwaar ook, achteruit wijkt, als 't er op aankomt hare heerschzuchtige plannen te doen gelukken. De heeren Hendrickx (Bosschaart van Avesnes) en Daenens speelden zeer goed. De heer Vande Sande voldeed ons ook, even als Mev. Daenens. Maar was er dan geen middel om de moeielijke rol van Willem van Dampierre door een ander dan Spoormans te doen spelen? Sommige ondergeschikte rollen, zooals de afgevaardigde van IJperen en de hoofdman, waren erbarmlijk.
In de ‘Twee invalieden,’ de ‘Twee echtscheidingen’ en in ‘Zomerplezier’ mochten wij het groot talent van den heer Morriën bewonderen. Een echte komiek, artist in den vollen zin des woords. Zijn komisch spel is zoo veelzijdig als karaktervol. Men vergelijke Morriën in de ‘Twee echtscheidingen’ met Morriën in de ‘Twee invalieden’ en in ‘Zomerplezier,’ en men zal bekennen dat hij een meester in 't vak is.
‘De vrijers van Betteken’ (van J. Bruylants) en... ‘Ik ben vader’ (van G.J. Dodd) zijn wêl geschikt om de lachspieren in beweging te houden; doch de opvoering dezer twee blijspelen liet nog al wat te wenschen over. Wij begrijpen niet waarom het stukje van Dodd, dat het publiek nogthans vrij goed beviel, zoo gauw van 't affiche is verdwenen.
| |
| |
‘Juffer Wantje’ is een net stukje; doch die lokale Hollandsche tongval, zonder welken het veel van zijne waarde verliezen zou, is voor ons Brusselsch publiek letterlijk onverstaanbaar. Ook raden wij het Bestuur aan zulke stukken liefst ter zijde te laten.
In de ‘Weduwe Kasuifel’ was Mevr. Daenens wat men noemen mag in haar element.
Een der beste stukken van het Duitsch repertorium, ‘De Goudboer’ van Mevr. Birch-Pfeiffer, verdient zeker méér bijval dan het stuk te Brussel genoot. Het werd nogthans goed gespeeld. - De schrijfster heeft met goed gevolg de zeden van het volk uit den Ramgau bestudeerd; de karakters zijn fijn en met veel juistheid geschetst. Mevr. Birch kent het menschelijk hart en heeft een zeer fijnen opmerkingsgeest.
De type van volmaakte (laat ons maar zeggen ietwat overdrevene) eerlijkheid werd hier door den heer Van Beem flink voorgesteld. Mej. Louisa Daenens, die voor de eerste maal optrad, droeg eenieders goedkeuring weg. Zij is van de goede school; haar spel is natuurlijk; hare stem helder en duidelijk; hare uitspraak echter niet altoos even zuiver. Hier en daar komt de Gentsche tongval er wat door. Het vrouwenpersoneel, dat in den beginne maar zwak was, wordt door de beide jufvrouwen Daenens merkelijk versterkt.
Ik zou nog willen uitweiden over de opvoering van ‘De twee Weezen’, die ver boven alle verwachting gelukt is; doch mijn brief is reeds lang en ik zal liefst daarop later terug komen.
Alvorens te eindigen, doet het mij groot genoegen te verklaren dat de troep beter en beter wordt, en dat het publiek talrijker opkomt. Dit laatste verschijnsel is vooral te danken aan den goeden maatregel welken het Bestuur genomen heeft: de prijzen merkelijk te verminderen. De toelagen welke het Nationaal Tooneel geniet lieten het Bestuur toe die demokratische maatregel te nemen, en wij kunnen niet anders doen dan die nieuwigheid toejuichen.
L.T.
***
| |
Brussel, 8 December 1877.
Het drama ‘De twee Weezen’ wordt nog immer met veel succes gespeeld. Dit zoo roerend tooneelstuk is te wèl door de lezers van den Kunstbode gekend, dan dat ik er hier breedvoerig over spreken zou.
Ik beken het ronduit, ik was er ver van af te denken dat de opvoering zoo goed zou geweest zijn als ze wezentlijk was. De jufvrouwen Louisa en Malvina Daenens verdienen den meesten lof voor hun zoo talentvol als gewetensvol spel. Ze stelden de twee weezen voor, op eene waarlijk uitstekende wijze, ja, beter nog dan dit in den Parkschouwburg het geval was, toen het stuk van Dennery en Cormon er een overgroot getal vertooningen beleefde. En dit is niet weinig gezegd.
Mev. Daenens vertolkte de rol van het booze bedelwijf met veel natuur- | |
| |
lijkheid. Ook M. Hendrickx (Jacques) speelde zeer goed; doch we zouden hem in enkele scênes wat brutaler willen zien.
Ik kan niet nalaten hier eene opmerking te maken, die m.i. niet zonder belang is. - Waarom dragen Jacques en een policibeambte knevels? Dit is nogtans een anachronism. In de XVIIIe eeuw droeg niemand in Frankrijk knevels. Deze en andere bijzonderheden die men op onze Vlaamsche schouwburgen al te vaak over 't hoofd ziet, worden doorgaans op de Fransche tooneelen beter in acht genomen.
M. Lejour als Picard had goede oogenblikken.
Ofschoon Mev. Lippits over 't algemeen eene goede actrice heeten mag, schijnt het mij toe dat ze niet altoos goed begrijpt wat ze zegt. En waarom toch grimeerde zij zich niet zooals de rol het vereischt? Ik hoop toch dat ze niet zoo kleingeestig zal zijn er niet oud te willen uitzien. Als gravin de Linières moet ze meer dan 40 jaar schijnen, en dat was in 't geheel het geval niet.
Wie hier het minst beviel, was de anders zoo terecht gevierde Morriën. Buiten het tooneel der broedermoord is zijn gansch spel koud en gevoelloos. Die rol van Pierre behoort overigens tot zijn emplooi niet.
Over 't algemeen deed elkeen zijn best, en zooals ik reeds zegde de uitslag was waarlijk schitterend. Des te beter! Wij wenschen bestuur en spelers geluk.
Wij doen dit met des te meer genoegen, daar vele van onze Vlaamsche tooneelisten maar al te dikwijls de ernstige studie hunner rollen verwaarloozen, zoodat dan hun spel dor en kleurloos blijft, vooral wat de détails betreft. Inderdaad, hoevelen ziet men niet jaren lang op de planken komen zonder dat men ooit eene wezentlijke verbetering in hun spel ontwaart! - Of ze boer of edelman voorstellen, ze zijn altijd dezelfden.
Gelukkig, dat men ook eenige goede uitzonderingen aantreft, en indien de anderen hun voorbeeld volgen willen, mag men hopen dat ons Vaderlandsch Tooneel eens waardig zijne plaats nevens andere tooneelen zal bekleeden.
L.T.
| |
Gent, 11 December 1877.
De zaken gaan goed in ons Nederlandsch Tooneel, veel beter dan wij het in het begin van 't tooneeljaar dorsten verhopen: het gezelschap is volledig, de kooren zijn talrijk, de stukken bevallen over 't algemeen goed en de zaal is doorgaans wèl bezet. Wij hebben dit jaar vier nieuwe artisten: de heer Van Bienen, minnaarsrol, die het physiek van zijn emplooi bezit, daarbij talent als acteur en een lieve tenorstem; mejuffer Louisa Hens, die zingt gelijk een vogeltje; mejuffer Elise Tormyn, eene der beste coquetterollen die ooit ons tooneel betraden, en mevrouw Tormyn, die in moederen karikatuurrollen zeer wèl op hare plaats is. - Onze goede kennissen
| |
| |
Rans, Wannyn, Van den Kieboom, Hermans en Barger, de dames De Terre, Rans en Zenaïde zijn ons gelukkiglijk gebleven. Zeggen wij nu maar al dadelijk dat al de leden van ons gezelschap hunnen bestuurder den heer Fauconnier knap ter zijde staan.
Kort op elkander hebben wij ons in vier ‘successen’ mogen verheugen, en alle vier van oorspronkelijke stukken: ‘Elisa’ van Delcroix, ‘Julius Caesar’ van Van Goethem, ‘Quinten Metsys’ van Van Hoorde en ‘Onnoozele Kinderendag’ van Geiregat, werden zeer gunstig door het Gentsch publiek ontvangen. Een drama dat altijd zijnen bijval blijft behouden en telkens voor eene propvolle zaal wordt opgevoerd is: ‘De Twee Weezen.’ Die gezegende Twee Weezen zijn al meer dan ééne Nederlandsche tooneeldirecteurskas ter hulp gesprongen. - Mochten wij eens denzelfden triumf aan een oorspronkelijk produkt zien te beurt vallen! Laat ons het hopen.
Eene zeer goede comedie, die tot de beste stukken van Sardou, dus ook tot de besten van het nieuw Fransch repertorium behoort, is: ‘Les Ganaches.’ Dit tooneelspel werd hier in 't begin van dit saizoen om zoo te zeggen zonder eenig succès opgevoerd! ‘Wij begrijpen het niet. Onder opzicht van karakterstudie zoowe! als onder opzicht van leiding en intrigue, mag het een meesterstuk heeten. Bovendien was de vertolking onberispelijk, - en echter ging het koeltjes voorbij! Dit is droevig om na te gaan, en zeer ontmoedigend is het voor den bestunrder, die gaarne wenscht af te breken met de antieke boulevardstukken. - Misschien zou een tweede opvoering van ‘Les Ganaches’ een billlijker onthaal vinden; de bestuurder zou derhalve niet slecht doen, meenen wij, het eens te wagen.
Een zangstukje uit het Fransch, ‘De schat van Servaas’ (Le Mariage aux Lanternes) werd verscheidene malen met warme toejuichingen begroet. Geen wonder: het stukje is klein, de muziek is lief, kostumen en decor bevallen goed, en het wordt op uitmuntende wijze door den heer Van Bienen en door de dames Rans, Zenaïde en Hens vertolkt.
Sedert een drietal weken repeteert men een nieuw oorspronkelijk blijspel: ‘Fortunatus, Koning van Luilekkerland.’ dat waarschijnlijk den 23 November voor 't voetlicht zal komen. Het Bestuur spaart er geene kosten aan: nieuwe prachtige kostumen, nieuwe decor, verdubbeling van koorzangers, enz. - Van nu afaan is het stuk op afzonderlijke affiches aangekondigd; van nu afaan ook is voor de eerste vertooningen een groot gedeelte van de zaal verhnurd. Het is te wenschen dat de kosten welke de bestuurder zich getroost niet zullen verloren zijn. Het orkest, onder het behendig bestuur van M. Blaes, heeft druk zijn werk, want niet minder dan dertig muziekstukken, koepletten en kooren komen er in voor!.. Wij zijn zedelijk gedwongen er geen woordje méér over te spreken, wij zullen de eerste vertooning afwachten; maar wij hopen dat voor dit stukeen ander zich met de rol van criticus zal willen gelasten. De schrijver van dit stuk staat in al te nauwe verwuntschap met... met
Vriend Emiel.
| |
| |
| |
Leuven, November, 1877.
Eenig tooneelnieuws uit Leuven zal uwen lezers wellicht niet onwelkom wezen? - Wel hebben wij hier nog geen Vlaamschen Tooneeltroep; doch de naam van kringen als ‘Vlamingen Vooruit’ en ‘Roos en Eikel’ klinkt goed genoeg om de getuigenis te staven: dat, op 't tooneelgebied, ook ònze stad niet ten achter blijft.
Verleden Maandag 5 dezer, gaf ‘Boos en Eikel’ in onzen stads-schouwburg eene alleszins wèlgeslaagde vertooning. Het programma bestond uit ‘Jenny, het Werkmeisje,’ volksdrama naar het Fransch, met ‘De Weg naar 't Hart,’ blijspel. 't Was vooral het drama dat mijne goedkeuring meedroeg, zoo voor gehalte als voor uitvoering. Niet dat er, zoowel voor 't een als voor 't àndere stuk volstrekt niets op af te wijzen viel! Verre van daar: zonder te spreken van zekere gallicismen en van eenige dramatische onvolmaaktheden, is het mijns inziens toch te betreuren dat onze tooneelisten niet wat meer uit ons eigen tooneelrepertorium hunne stukken kiezen. Verder is het onderwerp ook wel wat oud en versleten: Jenny, de borduurster, wordt entretenue uit zelfopoffering, om hare ouders van den bedelzak te redden, - wordt door dezen verstooten en miskend, - helpt hen toch altijd bedektelijk met geldelijken onderstand, - trouwt eindelijk met haren minnaar na alle soorten van wisselvalligheden, en verzoent zich met hare ouders. Wel twintig romanciers hebben dat thema al behandeld!
De tooneelisten die ons bijzonder bevielen waren Mevr. Eug. de Terre en Mejuf. Rachel de Terre, die, de eerste als moeder van Jenny, de tweede als kamenier optraden, maar vooral Mevr. Rans, die de gemoedelijke rol van Jenny vervulde. Deze talentvolle actrice was het die den grooten bijval wegdroeg: zij speelde met gevoel, oprecht gevoel, verstond uiterst wel hare rol, en meer dan eens, deed zij ons de tranen in de oogen komen. Het Nederlandsch Tooneel van Gent mag er fier op zijn, zulke actrices als de drie vorige te bezitten. Ook de onbekende die in den persoon van vader Simon, vriend van Jenny's vader, optrad, verdient onzen lof; hij speelde het ongedwongenst van al de mannelijke rollen.
Ziedaar, Mijnheer, al wat ik voor het oogenblik kan melden over den gang van het Vlaamsch Tooneel hier te Leuven. Hopen wij dat ik voor later u nog beter nieuws moge mededeelen niet alleen voor ‘Vlamìngen Vooruit’ en ‘Roos en Eikel,’ maar ook nog voor andere maatschappijen onzer stad.
Uw d.v. mêewerker,
J.A. Boudewijns.
|
|