De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 7
(1877)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijNederlandsch Tooneel.Antwerpen.
| |
[pagina 515]
| |
den keus der stukken wordt gebracht, een keus die ook wat de gehalte betreft over 't algemeen zeer voldoende heeten mag. Inderdaad, mocht verleden jaar ook meer dan eens - en niet immer ten onrechte - door het publiek worden geklaagd dat men te veel op ‘rechauffés’, te weinig op nieuwigheden werd vergast, zoo zou nu toch zulke klacht geen de minste reden van bestaan hebben. Ons tooneeljaar is pas sedert zes weken heropend, en reeds werden vijf of zes groote nieuwe stukken ten tooneele gebracht, waaronder vier oorspronkelijke. Verder ook een aantal goedgekozene heropvoeringen, zooals b.v. ‘De arme Edelman’, ‘Het Piketspel’ en ‘Albert Beaujolais’, drie meesterspion van Driessens, en die men ook dààrom al eens met genoegen terugziet. Van dàt standpunt beschouwd, schijnt er dus stellig verbetering op handen te zijn. Wel loopt er nog hier en daar een van die fransche bombaststukken door - zooals die gekke ‘Schipbreuk van La Pérouse’ b.v. - die minder aan den beschaafden kunstsmaak voldoen; doch men mag vooralsnog zijne eischen niet te hoog stellen. Antwerpen en Brussel zijn niet op éénen dag gebouwd. Trapsgewijze moet de kunstsmaak van ons publiek worden verfijnd en beschaafd. Een groot gedeelte onzer schouwburgbezoekers is nog te zeer op de melodrama's à grand spectacle verslingerd, om zoo op eens daarmêe te kunnen afbreken. Uitsluitelijk stille tooneelwerken opvoeren, die zich alleen door dramatisch-letterkundige waarde aanbevelen, ware in de tegenwoordige omstandigheden moeilijk, om niet te zeggen onmogelijk. Er was dus een soort van transactie noodig, waardoor zooveel mogelijk het stoffelijk belang des Bestuurders met de zedelijke belangen der Kunst zoude worden overeengebracht. - Welnu, de heer Driessens schijnt thans dien middenweg te willen volgen, welken hem verleden jaar door een' onzer confraters van de dagbladpers werd aangewezen. De Zondag blijft hoofdzakelijk den liefhebbers van groote Spektakel-stukken voorbehouden; terwijl van de twee andere tooneeldagen der week éen aan de Comedie, en éen aan het Blij- of Kluchtspel wordt gewijd. Op die wijze wordt in zekeren zin | |
[pagina 516]
| |
aan de verschillige fractiën van ons schouwburgpubliek voldoening gegeven, zoodat de proef ongetwijfeld ook door de Directie goed zal worden bevonden. Dank aan dit stelsel begint het beschaafd gedeelte, de begoede burgerij, meer en meer ons Vlaamsch Tooneel te bezoeken. Men heeft als 't ware in de week een heel ànder publiek, 's Zondags zijn het vooral de laatste, maar 's Maandags en 's Woendags vooral de eerste plaatsen die het eerst zijn ingenomen. Voor de Zondagvoorstellingen wordt van tijd tot tijd een historisch volksdrama, zooals ‘de Wees van Brussel’, opgevoerd, - en ook dit genre, waaruit ons volk althans iets leeren kan, vindt bijval, wanneer het met eene goedverzorgde mise en scène gepaard gaat. In afwachting van goede nieuwe historiedrama's, zou nog wel 't een of ander uit ons oud repertorium te kiezen zijn. Verscheidene Vlaamsche tooneeldichters hebben hunne stof aan de Vaderlandsche Geschiedenis ontleend, de eene natuurlijk al met meer talent dan de andere; maar er is keus genoeg. Al dadelijk komen ons een heel dozijn titels van Vlaamsche Vaderlandsche stukken onder de pen: ‘Margaretha de Zwarte’, van Roelandts (drama dat dit jaar nog met veel bijval te Brussel werd opgevoerd), ‘Margaretha van Constantinopel’, van Zetternam, ‘Gwyde van Dampierre’ en ‘De Gek van 's Gravenhage’, van Van Peene, ‘Richilde’, van Coomans, ‘Baudewijn Hapkin’ en ‘De krankzinnige van Leiden’, van Ondereet, ‘De Protestanten in Vlaanderen’ en ‘Jacob van Artevelde’, van Kolonel Van Geert, ‘Tanchelm’, van Lod. Gerrits, ‘Willem van Oranje’, van Van Driessche, ‘Ivo de Geus’, van Bolsaie, ‘De Burger van Gent’, van Verbrugghen, ‘Willem de Gek’, van Geets, enz., enz. - Welnu, zou uit dien voorraad niet het een of ander stuk, als het goed wordt gemonteerd, bij ons zondagspubliek een gunstig onthaal kunnen vinden? Wij meenen wel ja, en roepen thans nog de aandacht op de vraag, door onzen medewerker Ed. Van Bergen vóór de inhuldiging van den nieuwen Schouwburg in dit tijdschrift gesteld: ‘Waarom blijven de werken van Van Peene, Van Bree, Roelandts, Ondereet, Zetternam, Van Kerchoven, Kolonel Van Geert, enz. - om nog maar van de ouden te spreken - daar als vergeten liggen?’ | |
[pagina 517]
| |
Nu, wij dringen daar niet te zeer op aan; als we maar zien dat het loffelijk, streven onzer eigene schrijvers - 't zij dan ouden of jongeren - niet door de Tooneeldirectie wordt miskend, dàt is ons voldoende. Trouwens, ofschoon wij, althans wat louter litterarische degelijkheid betreft, met den heer Van Bergen gelooven dat menig Nederlandsch tooneelwerk ‘de meeste fransche boulevard-stukken verreweg overtreft’, toch willen we volgaarne aannemen dat ze als stijl en bewerking misschien wel wat verouderd, en niet meer volkomen op de hoogte der hedendaagsche tooneelvereischten zijn. Inderdaad - waarom zouden wij er niet voor uitkomen? - het aantal oorspronkelijke tooneelwerken, die als technische waarde de vergelijking b.v. met de Fransche kunnen doorstaan, is beperkt, zeer beperkt; op dit gebied blijft nog veel, oneindig veel te doen. Wáár zijn de Vlaamsche of Hollandsche schrijvers die voor het Tooneel zijn wat b.v. Conscience en Van Lennep zijn voor de Romanlitteratuur? - Dit zegt genoeg met hoeveel belangstelling wij de pogingen der jongere schrijvers nagaan, die, zooals de heer Van Bergen zelf, zich met bijval op de zoo moeilijke tooneeldichtkunst toeleggen. - En in afwachting dat ons Nationaal Tooneel zich in 't bezit van een' schrijver moge verheugen als Conscience, verheugen wij ons erom, dat iemand die zóóveel technischen aanleg heeft als de heer Van Bergen, de schoone maar niet zoo gemakkelijke taak op zich neemt, eenige van Conscience's romantische scheppingen voor ons Tooneel om te werken. Onze lezers zullen zich den wèlverdienden bijval herinneren, waarmêe verleden jaar ‘De Geldduivel’ op onzen Schouwburg werd onthaald. Dit jaar heeft de heer Van Bergen twee nieuwe aan Conscience ontleende tooneelstukken voor het voetlicht gebracht: ‘Simon Turchi’ groot historisch drama in zes tafereelen, en ‘De plaag der dorpen’ tooneelspel in drie bedrijven. Zien wij thans in hoeverre de jonge auteur in deze dubbele poging is geslaagd. Het eerst kwam ‘Simon Turchi’. - Van de hand die zóó flink ‘De Geldduivel’ had bewerkt, waren wij ook ditmaal in rechte iets goeds te verwachten... Helaas! met spijt moeten | |
[pagina 518]
| |
we bekennen dat onze verwachting grootendeels is teleurgesteld geworden. Het stuk is nog het geraamte niet van den roman, 't Is enkel eene aaneenschakeling van min of meer gelukte tooneelen, zonder voldoende logisch verband; zoodat in toestanden en karakters de dramatische werking van oorzaak en gevolg al te veel wordt vermist. Meer dan één tooneel dat bij Conscience diep in 't gemoed grijpt maakt bij Van Bergen veel minder indruk. Een der zwakste gedeelten van het drama is het bedrijf waarin de moord op Jeronimo wordt gepleegd. En nogtans is het dààr het zwaartepunt der dramatische handeling. De heer Van Bergen, den romanschrijver op den voet volgend, heeft ons dáár al te veel in ééns willen voorstellen. Het tooneel is in vier verschillige compartimenten verdeeld; twee kamers, een onderaardsche kerker en de tuin van Simon Turchi; natuurlijk alles veel te klein en benepen om bij den toeschouwer de noodige illusie op te wekken. En daar de kelder, waarin Turchi zijn slachtoffer doet werpen, zich gelijkvloers met de receptiekamer en den tuin bevindt, zoo heeft men hier het vrij zonderling schouwspel voor oogen van een onderaardschen kerker, die zich boven den grond bevindt!... Die versnippering van de scène is hier dus eene alles behalve gelukkige vinding! In kluchtspelen zooals ‘Robert en Bertram’ kan zoo iets er door, maar niet in een ernstig dramatisch gewrocht. Een gebrek, welk vooral in 't oog valt als men Van Bergen's stuk met den roman vergelijkt, is dat het karakter van den hoofdpersoon op het tooneel niet genoegzaam ontwikkeld voorkomt, en de drijfveeren die hem doen handelen niet voldoende toegelicht. In Conscience is die Simon Turchi een echte type, bij Van Bergen een gansch alledaagsche boosdoener, een zeer gewone ‘traitre de mélodrame’, méér niet. De moreele strekking, de philosophische gehalte van het werk ontsnapt, en, zooals de criticus van den Opinion (de heer Fr. Gittens?) zeer juist aanmerkt, er blijft niets over dan ‘une banale histoire de meurtre, comme les annales judiciaires nous en révòlent malheureusement par centaines.’ | |
[pagina 519]
| |
Wel heeft Destanberg zijn ‘Mast en Danneels’ ook aan de annalen der Rechtspleging ontleend, - en 't is geene zijner beste stukken; - doch daarin straalt de moraal (het gevaar der slechte gezelschappen) veel duidelijker door. Als een booze geest, als een soort van Mephistophelès verschijnt ons de figuur van Mast, die, zelf de speelbal zijner hartstochten, deze ook bij Danneels opwekt, en eindelijk den in den grond goedhartigen jongeling met, zich in het verderf stort. Wat ons in het drama ‘Simon Turchi’ het meest tegen de borst stootte is het laatste tafereel - de brandstapel - dat er overigens voor de ontkooping noodig was als het vijfde rad aan een wagen. De heer Van Bergen, die in zijne voortreffelijke verhandeling over den Toestand van ons Nationaal TooneelGa naar voetnoot(1) zich zoo sterk uitliet tegen sommige afschrikwekkende Fransche melodrama's ‘met al dat poignardeeren, duëlleeren, emprisonneeren en ander massacreeren,’ heeft hier zelf al te veel toegegeven aan den slechten smaak van een onwetend en onbeschaafd publiek, dat nog in dergelijke moord- en brandtooneelen zijn behagen vindt. Eene strafuitvoering als die welke Simon Turchi treft, is iets dat zich desnoods beschrijven, maar zoo niet op het tooneel plastisch voorstellen laat. Een man, hij zij dan nòg zoo schuldig, op den brandstapel te zien sleuren, en hem zelfs te midden der vlammen te zien stuiptrekken, is voorzeker geen tooneel dat esthetisch-beschavend op de massa werken kan! De derde en vierde rang juichen toe; - maar door zoo 'n bijval zal een schrijver als de heer Van Bergen zich niet laten verblinden, evenmin als door zekere dagbladreclaam, die zijn stuk ‘un grand succès’ noemde. Wij kennen hem beter en zijn overtuigd dat hij veel eerder de spreuk: ‘Aimez qu'on vous conseille et non pas qu'on vous loue’ bijstemmen zal. - Welnu, de waarheid is, dat zijn ‘Simon Turchi,’ als dramatisch gewrocht, eene mislukte poging heeten mag, die ondanks al de zorg waarmêe het stuk werd opgevoerd, ondanks | |
[pagina 520]
| |
het talent waarvan vooral Mej. Van Bienen en de heeren Van Kuyk (Simon) en Lemmens (Jeronimo) blijk gaven - de heer Wagemans was als Julio volstrekt niet op zijne plaats - tòch niet te redden was. Dit oordeel moge streng schijnen, het is op waarheid gesteund. En waarheid is het wat men eenen veelbelovenden jongen schrijver vooral niet onthouden mag. Immers, hoezeer wij elk opkomend talent met vooringenomenheid begroeten, toch mogen wij voor diens gebreken niet blind wezen. Eene kritiek die groen en rijp, alles door elkaar mengt en ophemelt, is geen ernstige kritiek, geene die den jongen auteur voor de toekomst dienstig kan wezen. En dan, waarom zou men tegenover den heer Van Bergen de waarheid verbloemen? Heeft hij niet reeds op zijn mislukten ‘Turchi’, eene schitterende ‘revanche’ genomen? Dat hij in staat is beters te leveren, bewijst zijn ander nieuw stuk, ‘De Plaag der Dorpen.’ Bravo! Ziedaar een tooneel werk dat men een succès, een groot, een degelijk succès noemen mag. Wie kent die eenvoudige roerende tooneeltjes niet, waarin onze eenige Conscience ons, met zooveel menschenkennis als frischheid van levensopvatting, de veldbewoners afschetst, met hunne goede en kwade eigenschappen? Elk van die dorpsnovelletjes is zóó gezond van realism en tevens zoo dichterlijk schoon, dat het voor den geest als een tafereeltje toovert, waarin zich het Vlaamsche buitenleven weerspiegelt. - Zeggen dat ons dit alles hier door de dramatische kunst in levende beelden wordt voorgesteld, zonder dat het tafereeltje iets van zijne poëtische kleur, zonder dat de karakters iets van hunne oorspronkelijkheid hebben verloren, met één woord dat Van Bergen 's werk dat van Conscience waardig is, ziedaar zeker wel den schoonsten lof dien men den jongen schrijver kan toezwaaien. En die lof is verdiend, volkomen verdiend. Ook in dit stuk heeft de tooneelschrijver den novellist als het ware op den voet gevolgd, maar het verhaal derwijze in scène gezet dat ieder treffend tooneeltje volkomen tot zijn | |
[pagina 521]
| |
recht komt. Daarbij is de dramatische verwikkeling, hoe eenvoudig ook, zóó kunstvol, laat ons maar zeggen zóó meesterlijk geleid, dat de handeling, die gansch natuurlijk uit de verschillige karakters voortvloeit, gaandeweg de belangstelling bij den toeschouwer versterkt. Voegen wij er bij dat de opvoering van ‘De Plaag der Dorpen’ zeer goed verzorgd is, en de artisten volkomen op de hoogte hunner taak zijn. De heer Driessens heeft van de hoofdrol gemaakt wat men van een talent als het zijne verwachten mag: Jan Staars, de door den drank verbeeste dronkaard, is een echte type. Alleen in het eerste bedrijf kwam het ons een oogenblik voor dat Driessens het realism zijner voortreffelijke opvatting wel een weinigje overdreef. Alle overdrijving schaadt, en bijzonder in eene comedie is dit het geval. De dames Verstraeten en Van Bienen, alsook de heeren Lemmens en Nuggelmans verdienen den meesten lof. Eene kleine opmerking aan Mej. Van Bienen: wel heeft zij de rol van Clara zeer goed begrepen, maar de figuur was misschien toch een beetje te krijscherig. Van tijd tot tijd een zonnestraaltje, dat door de wolken breekt brengt een zoo gunstig uitwerksel te weeg, Mejuffer: dat breekt de eentonigheid. Thans onze hartelijkste, onvoorwaardelijke gelukwenschen aan den heer Van Bergen. Zijn laatste werk is naar ons inzien een der beste waarop onze oorspronkelijke tooneelletterkunde roemen kan. ‘De Plaag der Dorpen’ behoort tot het genre dier gemoedelijke dorpscomedies, waarin Georges Sand (men denke b.v. aan ‘Claudie’ en ‘François le Champi’) zulke echte pereltjes heeft geschreven. Evenals die beroemde schrijfster het leven der Bretonsche boeren met zoo goed gevolg op het fransch tooneel bracht, zoo kan een begaafd tooneeldichter in ons Vlaamsch buitenleven eene onuitputbare bron voor zijne ingevingen vinden. En zoo de heer Van Bergen daartoe vooralsnog Conscience's meesterlijke vinding benuttigen wil, zoo zullen zijne tooneelgewrochten daarom niet minder echt Vlaamsch, en elke goedgeslaagde poging als deze, eene voortreffelijke aanwinst voor onze oorspronkelijke tooneellitera | |
[pagina 522]
| |
tuur wezen. - Zóó denkt er ook de Commissie over, die met het toekennen der Staatspremiën aan de nationale tooneelwerken is gelast, want zij heeft niet geaarzeld aan ‘De Plaag der Dorpen’ evenals aan ‘De Geldduivel’ die gouvernementeele aanmoediging te verleenen. Doch ook zònder deze onderscheiding zouden beide stukken hunnen weg hebben gemaakt: - Dezer dagen werd ‘De Plaag der Dorpen’ hier tweemaal met klimmenden bijval opgevoerd, en met oprecht genoegen vernemen wij dat aanstaanden Maandag eene derde voorstelling van dit schoon tooneelspel plaats heeft. - Wij roepen er volgaarne de aandacht op in. Aan personen die liever hun genoegen vinden in Kinderroofsters, Londensche Bandieten en Schipbreuken (mèt of zònder Wilden en Menscheneters) aan hen raden wij niet aan de voorstelling van ‘De Plaag der Dorpen’ te gaan bijwonen: zij zouden er te vergeefs die schokkende tooneeleffekten in zoeken, welke de bovengalerij in verrukking moeten brengen: - maar al wie van stille gemoedsindrukken houdt, al wie in den schouwburg genot voor hart en geest, echt kunstgenot zoekt, die zal er Maandag een aangenamen a vond doorbrengen. Wij hebben nog melding te maken van een paarnieuwe blijspelen. Het ééné is getiteld: ‘De gevolgen van een Leugen,’ naar het Hoogduitsch van Kneisel. 't Is gebouwd op een nog al goedgevonden thema, dat de schrijver tot een aantal lachwekkende tooneeltjes heeft ontwikkeld. Sommige zijn nogtans eerder burlesk dan wezentlijk geestig. Daarbij heerscht er in dit blijspel eene zekere verwarring en onduidelijkheid, wat den bijval niet bevorderlijk is. - Het andere door ons bedoelde stuk heet: ‘In de kleêren van Mevrouw.’ Eene niet onaardige tooneelklucht door een Noordnederlander D. Beelenkamp. Het tweede bedrijf heeft echter weinig om het lijf, en in de twee overige komt hier en daar een beetje te veel charge. De hoofdrol werd uitstekend vervuld door Mevr. Coryn-Driessens. ‘Jan Dwars’ en ‘De Geldduivel’ zijn vooralsnog de twee beste oorspronkelijke stukken waarmêe we dit jaar | |
[pagina 523]
| |
mochten kennis maken. - Van den schrijver van ‘Jan Dwars’ (Hub. Janssen) worden een drietal nieuwe stukken aangekondigd. Des te beter! A.J. Cosyn. |
|