En hij opende de deur om weg te gaan, maar Bouin vond hem lief, en vroeg:
- ‘Zijt gij een soldatenkind, kleine wijsneus?’
- ‘Neen,’ antwoordde kleine Jean,’ ik ben 't kind van van mijne moeder, en die is heel alleen.’
- ‘Goed!’ zei de ‘rédacteur’, ‘connu! En hebt ge geen tien stuivers?’
- ‘O neen, ik heb nog niet éénen stuiver!’
- ‘Uw moeder ook niet?... Ik begrijp: 't is zeker een brief om soep te kunnen koken, niet waar petiot?’
- ‘Ja,’ antwoordde Jean, ‘juist!’
‘Kom dan maar hier, kereltje! om een regel of tien en een velletje papier zal ik niet armer zijn.’
Jean trad vooruit. Bouin legde zijn papier goed, doopte zijne pen in den inkt, en schreef met fraaie krulletters: ‘Paris, le 17 Janvier 1857,’
En links daaronder:
- ‘A Monsieur...’ ‘Hoe heet hij, bibi?’
- ‘Wie?’ vroeg Jean.
- ‘Wel, die mijnheer, moucheron!’
- ‘Welke mijnheer?’
- ‘Die maken moet dat ge soep krijgt, parbleu!’
Jean begreep nu, en antwoordde:
- ‘Dat is geen heer.’
- ‘Wat!... eene dame dan?’
‘Ja.... neen.... dat is te zeggen....’
- ‘Nom de bleu!’ riep Bouin uit, ‘weet ge niet eens aan wie ge schrijven wilt?’
- ‘O ja! zeker!’
- ‘Zeg het dan, en gauw wat.’
Kleine Jean was och, zoo rood geworden! Maar hij vermande zich.
- ‘Aan onze-Lieve-Vrouw wil ik 'nen brief zenden.’
Bouin lachte niet. Hij legde zijne pen neer, en nam zijne pijp uit den mond.
- ‘Moucheron,’ zei hij op strengen toon, ‘ik kan niet denken dat ge een oud militair voor den gek wilt houden, en