‘historisch drama’ schrijven moet, thans in de pratiek heeft gemeend te moeten betoonen: hoe men een historisch drama niet schrijven moet. Trouwens, wij blijven bij onze meening: een stuk dat eene ordentelijke vrouw zonder blozen niet kan zien opvoeren, mag niet als eene ‘aanwinst’ voor onze oorspronkelijke Nationale Tooneelliteratuur worden beschouwd.
Tot ondersteuning der weduwe en weezen van den onlangs overleden tooneeldichter Jan Bruylants, werd eene goedgelukte vertooning gegeven, bestaande uit twee zijner meest bekende stukken: ‘Mina de Zinnelooze’, een drama in 8 tafereelen, dat wij vroeger gelegenheid hadden te bespreken, en ‘Voor de Parade’, een blijspel dat hier en daar een beetje triviaal, maar over 't algemeen nog al kluchtig is.
‘Het Erfdeel van Matante Pil’ is de titel eener andere klucht, door D. Cluysenaer, (een pseudonium, zegt men, van een Antwerpschen schrijver). 't Is de historie van een kleermakershuisgezin, dat door eene onverwachte erfenis rijk wordt, en evenals Molière's Bourgeois-Gentilhomme al de manieren van de rijke luî wil aanleeren, maar weldra de ondervinding opdoet wat bespottelijk figuur hij in die nieuwe wereld maakt.
Men ziet dat het onderwerp niet nieuw is. Ook in ònze roman- of tooneelliteratuur werd die stof meer dan eens volgens vlaamsche toestanden verwerkt. De komische tooneeltjes, die de heer Cluysenaer op dit thema heeft aaneengebracht, zijn niet onaardig gelokaliseerd; maar als intrigue is zijn 3-bedrijvig blijspel volstrekt onbeduidend. Hier en daar komen er goede zetten in, en scènes, die (zooals het tooneel de fransche les b.v.) zeer goed van de natuur zijn afgezien; doch het geheele wekt te weinig belangstelling op en het slot van het tweede bedrijf is al te veel charge. Zóó iets is goed voor eene barakklucht, maar niet voor een blijspel zooals dit.
***
Onlangs zijn, naar aanleiding van het verslag door den heer J. Van Beers over den toestand van ons Nederlandsch Tooneel uitgebracht, door den Gemeenteraad van Antwerpen eenige