De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 6
(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 514]
| |
de Koewachtster (1 bedr.), De Liersche Schapenkop (1 bedr.), vervlaamschte blijspelen; - Louise Kerouan (8 taf.), Ben-Leil (8 taf.) vertaalde dramas; - Fiammina (4 bedr.), Mijn Leopold (6 bedr.), Miss Multon (3 bedr.), De Rovekine's (4 bedr.), Het Piketspel (1 bedr.), vertaalde Tooneelspelen. - De familie Van Hoorn (3 bedr.), Een gevaarlijke Schoonvader (1 bedr.), 1 fr. 85 daags (1 bedr.), Lot is dood (1 bedr.), Vrouwentranen (1 bedr.), Robert en Bertrand (5 bedr.), Louisette (2 bedr.), Een vrijer in de klem (3 bedr.), vertaalde blijspelen.
Ziedaar wat sedert de heropening van onzen Nationalen Schouwburg voor 't voetlicht is gekomen. Uit die zeker nog al lange lijst blijkt, dat vooralsnog aan afwisseling van stukken geen gebrek is geweest. Wel ontmoeten we daaronder eenige oude bekenden; doch sommige dezer verdienen dan ook eene blijvende plaats op het repertorium.- Fiammina’ b.v. aanzien wij voor eene der fijnste en der best geschreven comedies. - Voegen wij erbij, dat met artisten als de dames Beersmans en Verstraeten, en de heeren Driessens, Lemmens, Van Kuyk en Dierckx, die perel van het Théâtre français vrij goed zijn oorspronkelijken glans heeft behouden; alleen de vertaling mag minder onberispelijk heeten. - En wie ziet niet gaarne eens Van Kerckhoven's meesterstukje, de luimige ‘Twee katten’ terug? Of het fijn geteekende ‘Piketspel’? En dan Van Peene's ‘Siska Van Roosemael’ bewerkt naar Conscience's gekend zedenverhaal, en waarin de verfransching onzer Vlaamsche meisjes-pensionaten zoo geestig wordt gehekeld? ‘De twee Weezen’ - waarin nu de heer Lemmens op verdienstelijke wijze den heer Hendrickx vervangt in de rol van Pierre - hebben hunnen bijval van verleden jaar hervonden; doch de ‘Koopman van Antwerpen’ en zelfs ‘Miss Multon’ hebben wat verouderd geschenen. Een beter onthaal vond’ Louise Kerouan’ (Soulié's Closerie des Genêts.) Dit stuk, dat wij vele jaren geleden door ‘Broedermîn en Taalijver,’ te Gent hadden zien vertoonen, onder den titel ‘De Bremhoeve’, was naar het schijnt bij het Antwerpsche publiek weinig bekend. Kaast eenige gebreken, aan dat slach van effektstukken eigen, komen er ontegenzeggelijk schoone | |
[pagina 515]
| |
en treffende tooneelen in voor, die bij de drie voorstellingen, dank aan eene verzorgde opvoering, vrij goed tot hun recht kwamen. Het eenige oorspronkelijke drama, dat we vooralsnog te zien kregen is ‘De Spaansche Furie’ van een jongen Antwerpenaar, don heer Edward Van Bergen. Zooals men weet is dit stuk een eersteling in het zoo moeielijke vak der tooneelliteratuur. 't Is een début dat reeds van meer technische vaardigheid getuigt dan men gewoon is bij beginnelingen aan te treffen. En plankenkennis is juist wat velen onzer Vlaamsche schrijvers, zelfs meergevorderden, ontbreekt. In hoeverre het den heer Van Bergen gelukt is zijne toeschouwers een juist historisch tafereel op te hangen van de gruweldaden der Spanjaards, waaraan onze Scheldestad in 1576 ten prooi was, is 't hier de plaats niet te onderzoeken. Enkele tooneelen van zijn stuk zijn althans niet slecht gedramatiseerd en kunnen niet missen indruk te maken. Een wat meer beschaafdere vorm zou echter het stuk in esthetische waarde veel hebben doen winnen. Hij vermijde alle overdrijving en trivialiteit in de uitdrukkingen. Als de heer Van Bergen dien wenk in acht neemt, kan hij vast een goed dramaturg worden. - Dank aan de omstandigheid, waarin zijn drama de tweede maal werd gespeeld - de 300ste verjaring van de Spaansche Furie - was dien avond de toeloop zóó groot dat de Directie een groot aantal kaarten heeft moeten weigeren. De opvoering nogtans was ditmaal alles behalve bevredigend. Onze artisten schenen vermoeid, en zelfs Mej. Beersmans was niet op hare gewone hoogte. Men zegt dat thans van denzelfden schrijver een nieuw drama ter studie ligt, en wel ‘De Jodin’, eene vrije omwerking van 't libretto der bekende fransche opera van dien naam. Onder de stukken waarmeê wij met het meest genoegen kennis maakten, noemen wij in de eerste plaats: ‘Mijn Leopold’, eene duitsche volkscomedie van L'arronge. Dit roerend tooneelspel, dat in Duitschland met honderden vertooningen heeft beleefd, en spoedig ook in Nederland op het repertorium kwam, heeft hier te Antwerpen een welverdienden bijval gevonden. Het onderwerp van ‘Mijn Leopold’ heeft in | |
[pagina 516]
| |
hoofdzaak wel eenige overeenkom met ‘Vader Martijn, de Pakkendrager’ een der goede oude stukken van de Porte St. Martin. In beiden wordt ons een verkwistende zoon voorgesteld, die vaders zuurgewonnen penningen in slemperij verteert, en ten slotte, door den tegenspoed gelouterd, tot betere gevoelens komt. Met dit onderscheid nogtans dat de jonge Armand Martijn door slechte studiegezellen wordt verleid, terwijl integendeel vader Weigelt zelf, door misplaatsten vaderlijken hoogmoed, ‘zijn Leopold’ op den weg des verderfs brengt. Vandaar dat ook de strekking verschilt, die overigens in beide stukken volkomen beantwoordt aan het princiep: het Tooneol moet eene zedenschool wezen. Een volksstuk in de goede beteekenis van het woord is ‘Mijn Leopold.’ Daarom verheugt het ons dat de Directie deze comedie voor eene der zondagsvoorstellingen had gekozen, en evenzeer dat dit stuk aan ons volk ten minste zooveel genoegen heeft gedaan als de bombastige spektakelstukken, die men gewoonlijk den zondag opvoert. Wel is het werk van den heer L'arronge juist geen volmaakt meesterstuk te noemen; maar het bevat uitstekende hoedadigheden. Karakters en toestanden zijn met bekwame hand uit het werkelijke leven gegrepen. En moge de hoofdtype - de hoogmoedige Weigelt-ook op enkele plaatsen een weinigje naar overdrijving zweemen, toch is er zóóveel waarheid in die karakterschets, dat gewis menige toeschouwer zal heben gedacht: ‘Ja, zóo zijn er!’ Weigelt is wel de trouwe verpersoonlijking van het vlaamsch spreekwoord: ‘Als niet komt tot iet, dan kent iet zich zelven niet.’ Het stuk is daarbij over 't algemeen zeer boeiend, en daar er, zooals men 't noemt, climax in de goed geleide handeling bestaat, zoo wordt daardoor de belangstelling van 't begin tot 't einde goed gespannen gehouden. Overigens komt er meer dan éen roerend tooneeltje in, waar de schrijver met eenvoudige middelen een zeer pathetisch effekt heeft weten te bekomen. Zoo b.v. in het voorlaatste bedrijf: op het zolderkamertje van den door verdriet en ellende meer dan door ouderdom vergrijsden Weigelt. Echt aandoenlijk is daar het oogenblik waarop het brave buurmeisje den ouden vader | |
[pagina 517]
| |
moed inspreekt, en, als een engel van vertroosting, door een zachte melodie het zielelijden van den ongelukkige poogt te stillen, die zijne vaderlijke verblindheid zoo bitter boeten moet. Vergeten wij niet er bij te voegen dat Mej. Verstraeten dit schoone troostlied met veel poëtisch gevoel wist voor te dragen. Ook de heer Driessens mag de rol van Weigelt als een zijner bestgeslaagde nieuwe creatiën beschouwen. Niet zooveel lof verdient eene andere nieuwigheid: ‘De Rovenkine's’ door den heer Idserda van Leeuwarden voor ons Tooneel bewerkt. Volgens de verklaring van dien heer, die dezen zomer zijn handschrift aan den heer Driessens overhandigde, zou dit stuk eene vrije navolging geweest zijn van een Russischen roman. Naderhand is echter gebleken dat het eene loutere vertaling is uit het Fransch: Les Mères repenties, eene vergissing die de heer Bestuurder van ons Nationaal Tooneel dan ook loyaal aan zijn publiek heeft kenbaar gemaakt. Nu, zooals wij een paar jaar geleden à propos van ‘De verborgen hand’ schreven, de oorsprong van het stuk doet minder ter zake; als 't maar goed is, dàt is 't voornaamste: Nu, dit kan van ‘De Rovenkine's’ niet onvoorwaardelijk worden gezegd. Niet dat het stuk onder louter dramatisch opzicht alle hoedanigheden missen zou, verre van daar; de strijd tusschen de twee berouwhebbende moeders b.v. is niet zonder belang, doch het geheele zou veel meer belangstelling wekken indien in de toestanden niet een zekere onduidelijkheid heerschte. Ook de opvatting van het stuk beviel ons niet te best. Blijkbaar door eene aristokratische pen geschreven, schijnt het voor doel te hebben het demokratisch element, het streven van een volksjongen om zich door het beginsel ‘arbeid adelt’ in de samenleving te verheffen, geheel in de schaduw te stellen. Een pleidooi ten voordeele van 't prestige van den adel, dat door graaf de Rovekine wordt bezoedeld. Deze comedie is om zoo te zeggen de tegenvoeter van Legouvé's’ Par droit de conquêle’ waarvan de Nederlandsche opvoering ‘Arbeid adelt’, eenige jaren geleden, ons zooveel voldoening gaf. Ja, arbeid adelt; de ware grootheid heeft niets gemeens met een meer of min | |
[pagina 518]
| |
verguld blazoen; want gelijk een Engelsche schrijver zeer juist doet opmerken ‘voor den geest moeten beide, rang en rijkdom de knie buigen, en dit doen zij ook.... Rousseau was de zoon van een' horlogiemaker, - d'Alembert was van de straat opgeraapt, - Burns liep achter den ploeg. Hadden deze mannen geenen adel? Waren zij niet van de grooten des lands?’ De bijval der Rovekine's is, ondanks eene zeer bevredigende opvoering, toch meer dan twijfelachtig geweest. Mej. Beersmans had uit de rol van Mev. de Rovekine alles gehaald wat er in lag, en Mej. Verstraeten speelde als de 16jarige Cecile Rovekine op eene allerbevalligste wijze. Reeds lang heeft overigens onze begaafde Ingenue ons aan die gewetensvolle vertolking harer rollen gewoon gemaakt. De heer Driessens had de ondankbare rol van graaf de Rovekine goed begrepen; doch op enkele plaatsen was zijn spel niet van eenige overdrijving vrij te pleiten. Zoo b.v. in den aanvang van het slotbedrijf, waar hij, achteruitdeinzend, den restauratieknecht wegduwt. Die twee drie stooten, die Driessens goed vindt den kelner met den rug toe te dienen, kunnen zeker publiek doen lachen; doch waren hier alles behalve op hunne plaats. In eene comedie zooals deze breekt zulks het beoogde effekt. Inderdaad, de type van dien materialistischen Russischen edelman is reeds sterk genoeg door den schrijver geteekend, dan dat het noodig was die bruske lijnen nog heviger te doen uitkomen. Mevr. Verstraeten had goede oogenblikken, b.v. waar zij in het laatste bedrijf de dood van haren zoon beweent. Er blijft ons nog een woord te zeggen over een drietal blijspelen: ‘De Familie Van Hoorn,’ ‘Een vrijer in de klem’ en ‘Lot is dood.’ Het eerstgenoemde komt uit de pen van den Hamburgercomiek Anton Anno, door Mev. Boas niet onverdienstelijk vertaald. 't is een over 't algemeen geestige comedie-vaudeville, in den aard van ‘de Drie hoeden,’ waarmeê het in een of twee tooneelen eenige verwantschap schijnt te hebben. ‘De Familie van Hoorn’ werd goed gespeeld en deed hartelijk lachen. | |
[pagina 519]
| |
‘Lot is dood’ verdiende minderde eer der vertaling. En ook ‘Een vrijer in de klem,’ had gerust ‘Les amours de Cléopatre’ mogen blijven. 't Is een door en door fransche ‘pochade’ van Marc Michel en Delacour. Een recensent heeft dat stuk ‘geestig’ genoemd. Met den besten wil van de wereld kunnen wij daarin niets vinden dat op geestigheid gelijkt. Het beetje zout dat er in steekt is dan toch zeer grof zout. Overigens, ondanks het brio waarmeê Mev. Verstraeten en de heeren Van Doeselaer en Wagemans hunne rollen speelden, wekten zij weinig lachlust op. Integendeel! De tweede akt begint met een tooneel waarin al de personages moeten geeuwen; welnu het publiek vermaakte zich zóo goed dat het in eene stemming was om die geeuwscène meê te spelen! Kortom, liever dan den minnehandel dier Fransche Cléopatra zien wij al eens de boevenstreken der Duitsche vagebonden Robert en Bertrand. Maar ook dàt slach van kluchtspelen wenschen wij op ons Nationaal Tooneel de uitzondering, en oprecht geestige stukjes als de ‘Twee Katten,’ ‘De Vrouwentranen,’ ‘'t Piketspel’ en andere de regel te zien worden. A.J. Cosyn. | |
Brussel.Brussel, 10 November 1876. Even als verleden jaar, wil ik mij gaarne gelasten u maandelijks een woordje te zenden over ons Nationaal Tooneel in de Hoofdstad. - Ik zal maar zonder voorafgaande bemerkingen beginnen: Onze troep voor Drama's en Blijspelen is dit jaar zeer voldoende, in allen gevalle veel beter dan die van verleden jaar. Om dit te bewijzen hoef ik slechts te noemen: vooreerst den heer Edm. Hendrickx (algemeene beheerder) en Mev. Aleidis, die de hoofdrollen vervullen; den heer L. Daenens, insgelijks een begaafd artist; verder de heeren Ferd. Van de Sande; Van Beem (minnaarsrol) een zeer jonge, doch fijnbegaafde akteur; Van Daelen, De Somme. Lejour en Goossens (Boutens). In het vrouwenpersooneel hebben wij, behalve Mev. Aleidis, nog de oude jonge kennis Mev. De Somme-Gassée, verders Mev. Daenens en Mev. Apers. Velen dier tooneelisten zijn ten uwent voorzeker niet onbekend; immers eenigen komen ons regelrecht van Antwerpen. Of het kunstpersoneel voor Zangspelen, Opera's en Lyrische Drama's zoo goed is? Waarlijk neen. Nogtans mag Mev. De Somme eene voortreffelijke ‘dugazon’ genoemd worden. Mev. Leontina De Volder leerlinge van het Brusselsch Conservatorium, en de tenor Marcel | |
[pagina 520]
| |
Devries, zoon van de vermaarde zangeres Devries, zijn beiden niet slecht en zullen zonder twijfel verbeteren; 't zijn twee debutanten, die natuurlijk nog niet vast op de planken staan, maar toch reeds blijk geven van een goeden aanleg, die zich door studie en ervaring tot een wezentlijk talent kan ontwikkelen. Wat den baryton Goossens betreft, die heeft sedert verleden jaar veel voortgang gedaan. De opening van ons Tooneeljaar had plaats op Donderdag 21 September jl. Ziehier de stukken, welke opvolgentlijk gespeeld werden: 1o ‘Jakob van Artevelde’, historisch drama in zes tafereelen en een voorspel, door F.A. Van Geert, getrokken uit den historischen roman van Hendrik Conscience; de koren zijn van Hiel en de muziek van P.L. Van den Bogaerden. Dit tooneelspel beviel ons niet te best, en het verwondert ons meer of min dat dààraan vroeger de driejaarlijksche Staatsprijs voor de dramatische letterkunde in Belgie werd toogewezen Dit stuk werd hier opgevoerd, omdat het Staatsbestuur het aangewezen had voor de Septemberfeesten. 2o ‘De Duivenmelker’, volksdrama met zang in éen bedrijf, door Emm. Rosseels, muziek van G. Ryssens. Dit gemoedelijke stukje viel, dank aan het keurige spel van Daenens en den kluchtigen De Somme, zeer goed in den smaak van 't publiek. 3o ‘Een Engel op wacht’ en ‘Driekoningenfeest’, zangspelen van Miry en Geiregat. Verleden jaar heb ik u breedvoerig over die twee lieve dingetjes geschreven. In beiden debuteerde Mej. Hens, die daarin niet slecht Mej. Van de Sande (nu getrouwd) verving. Van Beem was in de rol van Van Bronheim goed op zijne plaats. 4o ‘Mijn Leopold’, tooneelspel met zang in 6 bedrijven, door A. L'arronge. Een zeer schoon tooneelspel, fijn bewerkt en keurig geschreven, doch door ons weinig ontwikkeld schouwburgpubliek niet genoegzaam begrepen. De heeren Hendrickx en Daenens waren overheerlijk in de karakterrollen van Rudolf Sterke en Weigelt. 5o ‘De geheimvolle brief’, een niet onaardig blijspel in éen bedrijf, naar Roderich Benedix, een' meester in dit genre. 6o ‘De Wees van Brussel’, drama in 4 bedrijven en éen voorspel, door A. Ruysch. Dit drama vind ik recht schoon. Het deed dan ook zeer veel genoegen. Evenwel scheen daarin de gang der gebeurtenissen wel wat verward, zoodat men de handeling niet al te goed volgen kan. Het is vooral in dit stuk, dat Van Beem blijk geeft van een echt kunstenaarsgevoel: Cintheo de Robles is ‘subliem’ in den laatsten akt. Ook werden hem de toejuichingen niet gespaard. 7o ‘Maria van Burgondie’, zangspel in 4 bedrijven en 5 tafereelen, door Nap. Destanberg, muziek van Karel Miry. Dit opera is niet nieuw: Noch libretto, noch muziek hoeft dus door ons nog besproken te worden. Wat de opvoering betreft, ofschoon niet onverbeterlijk, was ze toch betrekkelijk goed. Mevr. De Volder vervulde de titelrol, en De Vries die van Otbert, Ik heb het reeds gezegd: beiden zijn beginnelingen en | |
[pagina 521]
| |
hun zang lijdt wellicht nog wat door hun onzeker spel op de planken Mevr. De Somme was een allerbeminnelijkste Geertruiken en Ferd. Van de Sande een oprecht goedzakkige tappersbaas; ze werden beiden warm toegejuicht. Ook Goossens speelde niet slecht den Heer van Meulan. 8o ‘De Dronkaard,’ volksdrama in 3 hedrijven door wijlen P.F. Van Kerkhove. De titelrol werd uitmuntend vervuld door Hendrickx. Dit stuk schijnt mij een der verdienstelijkste van ons vlaamsch repertorium. 9o ‘Och! wat leelijk spook!’ blijspel met zang in éen bedrijf door Pieter De Cort. 10o ‘De Nieuwjaarsnacht’, (naar Benedix door Era. Van Goethem), tooneelspel in éen bedrijf. Een zeer mooi stukje, doch ook, meen ik, niet al te goed door het ‘volk’ begrepen. Men ziet het: de keuze der opgevoerde stukken is tot nu toe niet slecht geweest. Blijft het Bestunr van ons Nationaal Tooneel zóo voortgaan - met goede stukken en goede spelers - dan mag men niet alleen een tooneeljaar vooruitzien dat goed is voor de kas, maar ook goed voor het Brusselsche volk, aan wien helaas! anders zoo weinig zedelijk en gezond voedsel op het tooneel wordt voorgedischt. Dory. |
|