De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 6
(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||||
Volks-wetenschap.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||||
ademhaling kan nog een tragen bloedomloop onderhouden en een genster van het levensvuur laten bestaan. Misschien verkeert hij in den akeligen lethargischen toestand. Alles in hem schijnt alsdan vernietigd, en evenwel hij hoort en denkt... En zulk een mensen zal men onder degenen rekenen die niet meer tot deze aarde behooren!... Weenend verwijderen zich zijne bloedverwanten en vrienden van het sterfbed; hij hoort hoe men zijnen dood betreurt, het gesnik zijner duurbare gade en kinderen snijdt hem door het hart, hij luistert naar de schikkingen die men voor zijne begrafenis neemt... en hij ligt daar machteloos; door geene enkele beweging, hoe zwak ook, niet door den minsten klank kan hij de noodlottige dwaling doen eindigen... Weldra voelt hij zich door forsche armen in eene kist leggen, het deksel wordt gesloten en de rampzalige onderneemt de laatste reis. De treurstoet houdt stil: men is op 't veld der dooden. De kist wordt in den gapenden kuil nedergelaten. ‘Rust in vrede!’ spreekt een priester voor de laatste maal. ‘Vaarwel!’ snikken de aanwezigen. Akelig ploffen de aardkluiten en beenderen op de dunne planken neder. Elk verwijdert zich... Thans is de laatste gemeenschap tusschen den ongelukkige en de wereld afgesneden. Geen geluid treft nog zijn oor, alles is stil: het is de akelige stilte der dood! Rondom hem slaapt alles den eeuwigen slaap: allen die hem in 't rijk der dood voorafgingen, genieten die onverstoorbare rust. Hij alléen leeft, denkt, lijdt... En die afgrijsselijke geestesfoltering, die door de grootste pijnigingen niet kan geëvenaard worden, blijft duren tot dat eindelijk het smeulende levensvuur weder in hem ontvlamt en hij de vrije beweging zijner lidmaten en de stem terug krijgt... Doch, te laat!... Eene nieuwe marteling begint: zijne borst hijgt en zwoegt naar lucht; maar het weinige dat in de kist overbleef is weldra bedorven en de verstikking vangt aan. In de uitzinnige wanhoop van den laatsten strijd slaat hij zijne handen te pletten tegen de wanden zijner enge gevangenis, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||||||
en, door de ijlkoorts tot razernij vervoerd, knaagt hij zich de handen vaneen, totdat de wezentlijke dood hem komt verlossen. De dood is het einde van al wat leeft. Niemand kan er zich aan onttrekken. Daarom moeten wij ze met philosophische gelatenheid en zonder vrees te gemoet zien als het natuurlijke gevolg van het leven, en als eene noodzakelijke gebeurtenis, die, voor den éene vroeg voor den àndere laat, zal voorvallen. Maar, dewijl niemand het recht heeft ze te bespoedigen; ja, aangezien op elk de zedelijke plicht rust het leven zoolang mogelijk te bewaren, moet men alles aanwenden om met zekerheid het overlijden vast te stellen en aldus te vermijden zijnen evenmensch voorbarig aan de vernietiging over te leveren. Indien er een vraagstuk is, dat met de staathuishoudkunde in innig verband staat, is 't wel dit der haastige begrafenissen. Inderdaad, een groot getal slachtoffers aan de dood ontrukken, is dit niet de macht der Staten vergrooten, en tot het behoud van het menschelijk geslacht medewerken, door het van de gruwelijkste aller rampen te bewaren? Menschen behouden! Maar die reden alléen ware voldoende om dringend te gebieden, alle middelen in 't werk te stellen tot afwering van het schrikkelijk gevaar. Om dit doel te bereiken is het noodig dat men de schijndood van de ware dood wete te onderscheiden. Ofschoon de geneesheeren door hunne studiën en ondervinding beter dan andere lieden in staat gesteld zijn, deze onderscheiding te maken, is 't niettemin hoogst wenschelijk, dat eenieder bekend weze met eenige middelen om zich van het wezentlijk ophouden des levens te overtuigen en de schijndooden terug tot het leven te roepen. Immers, er kunnen zich gevallen voordoen, waarin de hulp van een man der kunst ontbreekt; en dan, het vaststellen der overlijdens gebeurt al te dikwijls met veel nalatigheid. Alvorens dit belangrijk punt verder te bespreken, zal ik een kort overzicht maken van de verschillige verschijnsels, die de dood kenmerken. Wanneer al deze teekens zich | |||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||||||
gezamentlijk vertoonen, leveren zij een hoogen graad van zekerheid op; dit is onbetwistbaar. Doch, afzonderlijk genomen mag men er geen vertrouwen in stellen.Ga naar voetnoot(*) Het ophouden der ademhaling is geene reden om iemand voor dood te aanzien; want zij kan zoo zeer verflauwd zijn, dat ze voor onze zintuigen niet meer vatbaar is, ofschoon voor het onderhouden van 't organiek leven nog voldoende. Indien men een spiegel op den mond legt van iemand die men dood waant, en dat die spiegel niet bedampt wordt, bewijst dit nog niets. Het ophouden van den bloedomloop is ook geen afdoend bewijs, daar dit het gevolg van het achterblijven der ademhaling is. Volgens Dr Stevenson blijft er, nadat het hart en de slagaderen niet meer kloppen, nog eene kleine hoeveelheid leven over. Als ademhaling en bloedomloop gestaakt zijn, moet het lichaam koud worden, daar de warmte het gevolg dier twee groote levenswerkingen is. Men heeft evenwel menschen, die reeds gansch koud waren, nog zien herleven. Degenen die schielijk sterven, en die, welke verstikken (vooral als de verstikking door kooldamp gebeurd is) blijven soms zeer lang warm. De gevoelloosheid is mede zeer bedriegelijk: het is gebeurd dat menschen enkel herleefden, nadat men eenen zeer langen tijd in hun vleesch gesneden en gebrand had. Sommige praktizijns hebben beweerd dat de hand van een dood mensen, voor een licht gehouden, niet meer doorschijnend is; doch, het tegendeel is waar. Het gelaat van eenen doode ziet er gewoonlijk uit, als volgt: de huid is loodverwig of violet, het voorhoofd gerimpeld, de neus scherp en met eene zwartachtige of violetkleurige streep omgeven, de oogen zijn hol, de slapen en wangen ingevallen, de lippen hangen, de kin is gerimpeld en hard, de ooren zijn eenigzins vooruitspringend, de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||||||
haarkens in den neus en de wimpers zijn met eene soort van fijn geelachtig slof bedekt. Evenwel, deze teekenen worden soms gedurende het leven opgemerkt bij lieden, die aan verouderde ziekten lijden, evenals bij de veroordeelden, die men ter strafplaats voert. Integendeel is er niets van te bespeuren bij degenen die schielijk of ten gevolge van eene zeer hevige ziekte sterven. Het koude zweet over het gansche lichaam heeft niets te beduiden, aangezien het ook uitbreekt in geval van grooten schrik of erge zenuwaanvallen. De loodverwige vlekken op 't lichaam zijn zeer dikwijls de eerste voorteekens der ontbinding; doch in sommige ziekten vertoonen zij zich gedurende het leven, en zijn dus ook twijfelachtige verschijnsels. De verduistering en de weekheid der oogen, die als met een vel overtrokken zijn, alsook de stijfheid van al de lidmaten, worden over 't algemeen aanzien als verschijnsels, waarop men zich verlaten mag. Men merke nogtans aan, dat de stijfheid kan verward worden met de doodkramp (tetanos), welke de gekwetsten somwijlen aantast. Een enkel teeken kan nooit bedriegen, namelijk: de ontbinding. Onder den invloed van het leven kan deze niet bestaan: zij is het echte kenmerk der dood. Haar eigenaardige reuk (die men evenwel niet moet verwarren met den lijkgeur die zelfs de zieken soms uitwasemen) bewijst dat de vernietiging van het leven onwederroepelijk voltrokken is. Evenwel, indien de dood het gevolg is van eene verouderde ziekte, die langzamerhand het gestel ondermijnd heeft, of van wonden, alsook wanneer iemand van ouderdom sterft, is het onnoodig iets te beproeven om den fakkel des levens weder aan te vuren. Maar al het mogelijke moet aangewend worden:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||||||
Men moet zich vooral mistrouwen van die overlijdens welke nîet door eene ziekte van verscheidene dagen voorafgegaan werden en niet aangekondigd door de verschillige teekens die de voorboden der dood zijn. De ondervinding, die het bewijs der bewijzen is, heeft geleerd dat in sommige ziekten het leven tijdelijk en in schijn kan opgeschorst worden, en dit wel op zulke wijze, dat zelfs goede doctoren er door kunnen bedrogen worden. Deze ziekten zijn vooral diegenen wier voorteekens aanduiden dat het zenuwgestel aangetast is. Daar het zenuwder vrouw meer prikkelbaar is, dan dat des mans, is zij ook meer aan de schijndood blootgesteld. De voornaamste van gemelde ziekten zijn:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||||
Vooral de verstikking, de slaapzucht en de moederkwalen hebben zeer dikwijls den schijndood veroorzaakt, en het levend begraven van talrijke slachtoffers ten gevolge gehad. In zijne ‘Histoire des infortunés qui ont été enterrés vivants’ geeft Chaussier daarvan menig voorbeeld. In alle gevallen is het hoogst noodzakelijk dat de beklagenswaardige dwalingen, die men uit routine begaat, een einde nemen. Wat ziet men gewoonlijk gebeuren, zoohaast een mensch den laatsten adem uitgeblazen heeft (of schijnt uitgeblazen te hebben)? Men spoedt zich hem te lijken (afleggen, zegt men in Vlaanderen). Dit wordt meesttijds door eene onwetende vrouw gedaan, die zich spoedt haar werk te volbrengen, terwijl het lichaam nog warm is, omdat later het lijken wat moeielijk valt. Dit is verkeerd gehandeld. Het lichaam moet eenigen tijd gerust in het bed blijven; de matrassen en dekens mogen niet weggenomen worden; het lichaam moet gedekt zijn, uitgenomen het gelaat. Somwijlen stopt men den mond, den neus, enz, daar men vreest dat sommige uitwerpsels, die dikwijls langs boven en langs onder uitkomen, het bed zouden bevuilen. Men neme het wel in acht: zij die aldus handelen, stellen zich bloot aan het plegen eener moord door onvoorzichtigheid! Alle natuurlijke openingen moeten open blijven. (De oogen alléén mag men sluiten). De hals, de borst en de buik moeten vrij van alle spanning zijn. Wanneer het lichaam in de kist gelegd wordt, mag deze niet gesloten worden vóor 't oogenblik der begrafenis, en het ware wenschelijk dat men van het toevijzen en toenagelen der kisten afzag. (Er zijn lieden geweest, die, tot het leven | |||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||||
terugkomende, zonder hulp hnnne kist verlieten, daar deze gelukkiglijk niet stevig gesloten was). De graven en grafkelders mogen niet onmiddellijk gevuld of gesloten worden. Het balsemen, het openen van het lijk en het afgieten in plaaster mogen maar gedaan worden als het overlijden stellig bewezen is. Men bedenke het wel: het nakomen dezer voorschriften kan meer dan één mensch aan de zamenleving teruggeven! Ziehier thans eenige algemeene middelen, welke men aanwenden kan, ten einde een terugkeer tot het leven te bewerken, of de overtuiging te bekomen dat de laatste sprankel des levens uitgedoofd is. Kleine wonden, met snijdende en stekende voorwerpen of met gloeiend ijzer of heet water op de armen, de voetzolen, de palm der hand, de schouderbladen, enz. veroorzaakt, zijn zeer aan te bevelen. Immers, de vezeltjes, van de uiteinden der zenuwen, zetten onmiddelijk aan den gemeenen zetel des gevoelc, de pijnlijke indrukken over, welke zij ontvangen. Men haalt, onder vele anderen, het geval aan van eene vrouw, die door het indringen eener naald onder den nagel, uit de slaapzucht opstond, op 't oogenblik dat men ze begraven wou. (Ooggetuigen hebben mij andere gevallen van dien aard verhaald.) Een ander krachtig middel is het aanwenden der elektriciteit. Vooral in gevallen van verstikking kan het met de gelukkigste uitslagen bekroond worden. Bij de Romeinen bestond voorheen de gewoonte, na zekere ceremoniën, driemaal den naam des aflijvigen te roepen; soms riepen zij ook de namen der personen en voorwerpen, die hij het meest geliefd had, en bespeelden de muziekluigen wier tonen bij met voorliefde placht te hooren. Verscheidene voorbeelden hebben bewezen dat die proef niet onnuttig is. De wrijvingen met wollen lappen, het voorzichtig inblazen van lucht in de longen, het nabootsen der ademhaling, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||||
de mostaardplaasters, de niesverwekkende stoffen, de brandglazen (ventouses) enz, in één woord, al wat het gevoel en de zinnen aanprikkelt, de ademhaling en den bloedomloop verwekken kan, mag beproefd worden. De brandwonden zijn van het hoogste belang; want zij zijn een afdoend bewijs. Indien de dood haar werk voltrokken heeft, veroorzaken zij noch de roode streep, die bij levende wezens rond het verbrande punt ontstaat, noch de waterpuisten. De beperkte ruimte waarover ik in den Kunstbode beschik, laat mij niet toe hier alles aan te duiden, wat er moet gedaan worden, om drenkelingen, verstikten, gehangenen, bevrozenen, dooddronken lieden, enz. terug in 't leven te roepen. Voor de behandeling dier ongelukkigen, verzend ik den lezer tot het voortreffelijk ‘Handboek der Gezondheidsleer’ door Dr A.C. Fredericq (van Gent), dat de klaarste en juistste voorschriften desaangaande behelst.
Mocht deze zeer beknopte verhandeling den lezer doordringen van het groot belang dat er gehecht is aan het onderscheid tusschen dood en schijndood; mocht zij hem het vast besluit doen nemen, nooit een geliefd wezen aan het graf te leveren, zonder àlles beproefd te hebben om zich van 't wezentlijk ophouden des levens te verzekeren!
St-Joost-ten-Oode (Brussel) 1875. L. Terneus. |
|