Brieven uit Noord-Nederland.
V.
Den Haag, 8 Juli 1876.
Er zijn te dezer stede twee kunstgenootschappen, waarover ik uwe lezers wel eens gesproken heb: het deftige ‘Oefening kweekt kennis’, en het ondeftige ‘Vlondertjen’. Beide kunstvereenigingen hebben onlangs feestgevierd. De eerste op haar jaarlijkschen Zomermaaltijd te Scheveningen, de andere op een avondpartij, die de vurige Wagnervereerder J. Van Santen Kolkf den leden van 't Vlondertjen wegens de behouden wederkomst van den heer Marcellus Emants aanbood.
Trouwens hoe vreugdevol beide feestvieringen ook geweest zijn, zij hadden ongetwijfeld een echter stempel verkregen zoo al de feestgenooten van Oefening bekend waren geweest met den aanstaanden jubeldag van hunnen Voorzitter Willem van Zeggelen, ter herdenking van zijn vijftigjarig deelgenootschap in de industriëele onderneming, waaraan hij zijne onvermoeide krachten wijdt. Van Zeggelen, de alom gevierde luimige dichter, de nijvere, hooggeachte burger van 's Gravenhage herdacht een goudenfeest. In rijken overvloed stroomden op 3 Juli jl. gelukwenschen, bloemen, kransen en andere geschenken en onderscheidingen, waaronder het Ridderkruis der Orde van de Eikenkroon, hem toe. Niet het minst waren de huldeblijken zijner werklieden hem lief. Zulk een goed patroon, zulk een noest arbeider, kweekt flinke, verstandige werkers. Heil hem, beleve hij het diamantenfeest!
Het Vlondertjen had gewis op het leest door den heer J. Van Santen Kolfk den leden aangeboden, inniger gejubileerd, ware de aanstaande benoeming van den heer Marcellus Emants tot lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden der Vereeniging bekend kunnen wezen. Marcellus Emants, de scherpzinnige, jonge kunstbeoefenaar, de onafhankelijke, met Arthur Schopenhauer dwepende artist, verdiende die onderscheiding ten volle. Hoe zou het