| |
| |
| |
Het Vlaamsch in het onderwijs.
Fragmenten uit de redevoering
van
Jan van beers.
Zonder vrees van tegenspraak mag gezegd worden dat het zoo gewichtig vraagstuk ‘Volksbeschaving door Moedertaal’ nog nooit hier te lande een welsprekender verdediger had gevonden dan onlangs Prof. Van Beers, in den Gemeenteraad van Antwerpen. Een viertal Vlaamschgezinde vereenigingen dezer stad hadden namentlijk bij den Raad een vertoogschrift ingediend, betrekkelijk het gebruik onzer moedertaal in het onderwijs dat in de nieuw in te richten ‘Betalende Jongensscholen’ zou worden gegeven. Zich steunend op het hierboven uitgedrukt princiep, evenals op 't gezag van de voornaamste onderwijskundigen der beschaafde wereld, vroegen de onderteekenaars dier petitie, dat in het officieël Programma dier scholen zou worden bepaald:
‘1o Dat de bestuurlijke taal er het Vlaamsch moet zijn. - 2o Dat alle leervakken bij middel van het Vlaamsch en van Vlaamsche leerboeken moeten onderwezen worden. 3o Dat er met het aanleeren der Fransche taal slechts zal aanvang gemaakt worden, wanneer de leerlingen behoorlijk Vlaamsch kunnen lezen, en de eerste en algemeene begrippen der spraakkunst in laatstgemelde taal, op voldoende wijze bij hen werden gesticht. 4o Dat de Fransche taal en spraakkunst bestendig in vergelijking met en door vertaling uit de moedertaal zullen onderwezen worden, en dat er tot de uitdrukking van eigene gedachten in het Fransch slechts kan worden overgegaan, wanneer de leerlingen, door gemelde oefeningen der Fransche taal en harer regelen genoegzaam machtig zijn geworden. 5o Dat er, te beginnen van het jaar, waarin het Fransch wordt aangeleerd, tot het einde toe, een gelijk getal uren zal besteed worden aan het onderricht in de Vlaamsche en Fransche talen. 6o Dat, in de twee laatste jaren der studie, de leerlingen, bij wijze van herhaling, zullen geoefend worden, om zich ook in het Fransch, mondelings en schriftelijk uit te drukken over de voor naamste leervakken, welke hun in het Vlaamsch werden onderwezen.’
Naar aanleiding van dat vertoog heeft de beroemde Vlaamsche dichter zijne zoo diep doordachte als overtuigende rede- | |
| |
voering uitgesproken, die gewis in 's mans staatkundige loopbaan een zoo veelbelovend als schitterend debuut heeten mag. Gaarne zouden wij deze prachtige verhandeling in extenso opnemen; doch uit hoofde van ons beperkt bestek moeten wij ons bij eenige bijzondere uittreksels bepalen, die echter ten overvloede zullen volstaan om onze lezers den lof te doen bijstemmen, dien de Vlaamschgezinde pers den heer Van Beers bij deze gelegenheid heeft toegezwaaid.
Na op voorhand uitdrukkelijk te hebben verklaard dat ons streven, ten voordeele van het onderwijs in en dóor de Moedertaal, geenszins tegen het aanleeren van het Fransch is gericht - het wederzijdsch aanleeren der twee in Belgie gesprokene talen is het machtigste middel tot nationale verbroedering - vervolgt de heer Van Beers:
‘Maar, dat men, onder voorwendsel van ons der Fransche taal beter machtig te maken, den eigenaardigen vorm van ons denken en voelen in ons uitwischt en doodt, dat men den Vlaming verstandelijk in Waal of Franschman hervormen wil, dat noem ik eene ramp, die, zoo men ze niet in tijds weet af te keeren, voor onze geestelijke ontwikkeling en beschaving, zoowel als voor ons nationaal bestaan, de beklagelijkste gevolgen zal na zich sleepen.
‘In zijne Physiologische brieven zegt Carl Voght:
‘De taal is een onmiddellijk voortbrengsel van den scheppenden geest eens volks; zij staat in innige betrekking met zijne wijze van denken. Ieder bijzonderling heeft eene zekere manier van zich uit te drukken, die in verband staat met zijn karakter en zijne wijze van zijn, evenals met den graad zijner verstandelijke ontwikkeling. Zoo is het ook met de volkeren. Hun karakter en de vorderingen, die zij maken. vinden hunne uitdrukking in de bijzonderheden en de vorderingen hunner taal. De volkeren, bij welke eene vreemde taal zich om zoo te zeggen op eenen verschilligen nationalen stam is komen enten, en wier karakter in tegenspraak is met de taal, zijn tot onvruchtbaarheid gedoemd. In den Elzas (bij voorbeeld), waar het Fransch en het Duitsch in worsteling zijn, wordt het Fransch door de hoogere klassen gesproken, terwijl het Duitsch de taal des volks blijft; welnu, daar kan geene oorspronkelijkheid ontstaan, omdat een der elementen het andere versmacht.’
‘Jacob Grimm, de grootste taalgeleerde, dien onze tijd heeft voortgebracht, heeft vóor hem gezeid: ‘Een volk, dat de taal zijner vaderen verlaat, verliest allengs alle zelfstandigheid en ontaardt.’
‘En nogtans, hoevele jaren is men niet alreeds aan het werk om ons, Vlamingen, onze zelfstandigheid af te nemen, hoe lang reeds worden wij aldus ontaard!
| |
| |
‘Verfranschen noemt men dat misdadig werk, hetwelk met ons wordt gepleegd. Echter is dit woord onjuist. 't Is eerder degermaniseeeen, ontdietschen, ontvlaamschen, wat men diende te zeggen. Want de uitslag dier bewerking is iets gansch negatiefs. Men ontneemt aan een ras zijn eigen geest niet, om dien van een ander ras in de plaats te stellen; men schiet zijne ziel zoo maar niet uit, en trekt er eene andere aan, gelijk men doet met een kleed. De natuur maakte ons tot wat wij zijn, zooals zij paarden tot paarden en eiken tot eiken vormde. Wat de mensch ook kunstmatig knoeien en knutselen moge, het innerlijk wezen van dier of boom veranderen, kan hij niet; en evenmin gelukt het hem een ras van zijn geslacht in een ander ras te herscheppen. Hier zoo wel als daar heeft de natuur hare vaste en onwrikbare ontwikkelingswetten; en, waar die tegengewerkt of gekrenkt worden, daar wreekt zij zich, daar slaat zij het wezen, dat men aldus in een ander omscheppen wil, met onmacht, met verbastering, met verkwijning en dood!
‘Elk kan hieruit, zonder verder betoog, opmaken, wat er wordt van de verstandelijke ontwikkeling onzer in 't Vlaamsch opgebrachte kinderen, wanneer ze worden overgeleverd aan eene school, (gelijk helaas! de meeste onzer burgerscholen zijn,) waar alles, of nagenoeg alles, in en door het Fransch wordt onderwezen. Het is geen voortvormen, het is her- of liever misvormen wat daar wordt gedaan. Heel die kleine verstandelijke wereld, die het kind reeds heeft opgegaard, wordt verstoord en verwoest; door al de schatten, die het verzamelde, wordt de spons gevaagd; men legt den kleine, als 't ware, op nieuw in de wieg, om, van de meet afaan, in het Fransch en op zijn Fransch herbusseld en herbakeld te worden.
‘Ook hoeft men de oogen slechts te openen en om zich heen te blikken, om overal en in alles de wrange uitwerkselen van dit onderwijsstelsel gade te slaan.
Den noodlottigen invloed van dat stelsel (om der Vlaamsche jeugd alles bij middel eener vreemde taal te onderwijzen) bewees de heer Van Beers op de meest overtuigende wijze door eenige statistieke aanhalingen, betrekkelijk de Prijskampen die jaarlijks tusschen de Middelbare scholen des lands plaats grijpen. Er bestaan nl. in Belgie 40 Middelbare scholen van 2n graad in de Waalsche, en 32 in de Vlaamsche provinciën. De staat der prijzen of eervolle benoemingen, jaarlijks door beiderlei gestichten behaald, levert, voor een bestek van 20 jaren (van 1854 tot 1874) den volgenden beteekenisvollen totaaluitslag op: Benoemingen in de Waalsche provincien: 1045, en in de Vlaamsche provinciën slechts 398.
| |
| |
‘Dus: de wetenschappelijke en literaire ontwikkeling, het verstandelijk peil der Vlaamsche jeugd uit onze middelbare scholen, staat, tot dat der Waalsche, ongeveer als 4 tot 10! in steè van als 8 tot 10 gelijk de verhouding zou moeten wezen.
‘Is dit doorslaande, of liever, doodslaande genoeg? .. En was ik gerechtigd te zeggen: oppervlakkigheid, middelmatigheid, onmacht, - ziedaar wat de ontvlaamsching hoofdzakelijk in het geestesleven onzer Vlaamsche burgerklassen sticht?
‘En waarom die ongerijmde, dwaze handelwijze? Wat weet ik het! Om redenen van staat misschien! Om niet te moeten bekennen, dat Vlamingen Vlamingen zijn, en dus van natuurwege anders dan Walen dienen onderricht te worden!
‘O! een aardig, - dikwijls een treurig schouwspel - is het te zien hoe, vooral in de lagere afdeelingen sommiger middelbare scholen, de Fransche les gegeven wordt. Aldus, bij voorbeeld, er valt dit of dat stuk van eenen Franschen shrijver uit te leggen. Drie vierden der leerlingen verstaan er nagenoeg niets van. Gij of ik, of zelfs de eerste boer de beste zou zeggen: Komaan, laat ons het hun verdietschen, overzetten in hunne moedertaal, zoo zullen er de jongens klaar in zien. Maar hola! dat gaat hier zóó niet! Tusschen de dertig leerlingen zitten er misschien een paar Walen; en, bijgevolg... alles in 't Fransch! X door X opgelost! En de leeraar legt uit, verklaart, dicteert, stapelt nota's op nota's, omschrijvingen boven omschrijvingen. En de groote hoop der jongens verstaan uitleggingen, verklaringen en omschrijvingen dikwijls nog minder dan den tekst zelf; doch ze pennen en kribbelen er maar opaan, klinkt het niet zoo botst het!
‘Niets grappiger dan soms zoo'n cahier van nota's en uitleggingen! Lest viel er me bij toeval een in de hand. Ik sloeg het juist open op een gedeelte, waar de leeraar zijn volksken had willen aan 't verstand brengen wat verschil er bestaat tusschen foi, fois en foie. Met te zeggen foi beteekent geloof, fois = keer, en foie = lever, ware 't ding geklonken geweest. De Vlaming, die deze drie gelijkluidende woorden niet verstond hadde er eens en vooral een helder begrip van gekregen; de Waal, die ze wèl verstond, hadde er in passant een kladdeken Vlaamsch bij opgedaan, wat toch ook nooit kwaad kan; maar, - kort, eenvoudig, natuurlijk zijn... ge weet, dat mag niet in zekere schoolkringen. Dus. er diende uitgelegd, gedicteerd.
‘Bij de twee eerste woorden stond dan ook eene soort van tamelijk abstracte omschrijving; bij 't derde was 't bondiger: - foie: viscère du corps humain, was er waarschijnlijk opgegeven; maar de jongen, bij wien er dat viscère waarschijnlijk niet goed binnen wilde, had flink weg geschreven: visière met 'nen duchtigen tikkel op de i. Wat denkbeeld hij zich nu maakte van dit lichaamsdeel, en of hij overtuigd was ievers in zijn lijf eene klep gelijk aan zijne klak om te dragen, zulks weet ik niet!
| |
| |
‘Maar, wat ik wèl weet, is, dat bij zoo'n onpaedagogisch, tegennatuurlijk onderwijs de beste koppen onvermijdelijk stomp en bot worden; dat de leerlingen zich aan dat half of verkeerd verstaan allengs gewennen, en er in mismoed of walg het hoofd bij nederleggen; dat er, voor heel hunne volgende studiën. voor gansch hun leven misschien, over al hun weten en denken gelijk een sluier, een nevel van onvastheid en onzekerheid hangen blijft; - wat ik wèl weet, is, dat de meeste gebreken, hooger door mij aangestipt, gewoonte van ondadige lijdelijkheid bij het luisteren, onnadenkendheid en slordigheid bij het zelf-werken, voor het grootste gadeelte hunnen oorsprong in dergelijke lessen nemen.
‘Te meer, - ik heb het reeds gezegd, - wij zijn een tweetalig land. Dit is soms een nadeel, maar ook dikwijls een voordeel. Wij bezitten in onze twee talen de sleutels, die ons toegang verleenen tot de twee groote beschavingen, tot de twee gedachtenwaerelden, in welke Europa is verdeeld. Wij hebben slechts te willen, en ons kindeken wordt het brandpunt, waarin al het licht dat in de Germaansche, met al wat in de Romaansche wereld opgaat te zamen stroomt en tot éen versmelt. Het 7/8 gedeelte der Engelsche taal is van Saksischen oorsprong, en behoort dus ook ons toe. De woordenschat van Hoogduitsch en Nederlandsch is voor het 9/10 gedeelte gemeen. De verandering van klinkers en medeklinkers van de éene taal in de andere geschiedt volgens vaste, mathematische wetten, en kan in eenige regels worden vervat. De spraakleer, behalve eenig verschil in het stelsel der verbuiging is voor beide talen volkomen dezelfde. Hoogduitsch leeren is voor een Vlaming, die zijne taal kent, een kinderspel.
‘In ons internationaal landeken zou alle taalonderricht met bestendige vergelijking en vertaling moeten gegeven worden, dat springt in 't oog. Maar helaas! men is en blijft hierin gelijk in zoovele andere zaken, hardnekkig en moedwillig ziende blind.
‘Reeds heb ik u aangetoond, Mijne Heeren, hoe er, ten gevolge eener tegennatuurlijke inrichting van ons onderwijs, hoe er, door de ziekelijke zucht tot ontvlaamsching bij onze hoogere klassen en bij onzen burgerstand ingeslopen, voor die klassen zelven verslapping en ontzenuwing der verstandelijke krachten is ontstaan. Doch, als men nagaat wat er uit die ontvlaamsching der bovenste klassen voor de lagere, voor de zooveel talrijker massa van landbouwers en ambachtslieden voorspruit, - dan kan men niet zonder angstige beving des harten de toekomst te gemoet zien, welke voor ons land, voor ons Vlaamsche volk is weggelegd.
‘Ik zeide zoo even: normale, harmonische, algeheele ontwikkeling der geestelijke vermogens, schrijft de natuurwet voor. Dus moeten ook de onderste lagen onzer maatschappij, in de maat hunner behoeften, hun aandeel hebben in den zonneschijn der beschaving. Doch van waar zal die zonneschijn, licht voor den geest en warmte voor het hart, - van
| |
| |
waar zal hij over de lagere massa's uitstralen, zoo niet van de daartoe door de samenleving aangestelde, bevoorrechte hoogere klassen? Voor die is het plicht, heilige onvervreemdbare plicht te zorgen, dat de gloed, dien zij zoo ruimschoots genieten, ook nederdale op alwie zich lager bevindt.
En - gebeurt zulks bij ons? Draagt de hoogere klasse, zooals het hare plicht is, de zielelast van de beschaving der lagere? Tusschen de duizenden die uitgestudeerd heeten, voor wie de schatkamers der kennis op elk gebied tot in hunne geheimste hoekjes ontsloten werden, - hoevelen zijn er ten onzent bekwaam om van al die schatten een genietbaar dropje, een kruimel te laten vallen op den armen hoop, die beneden staat, en schreeuwt van honger des geestes en van dorst des gemoeds?
Ja! velen heb ik er, en dikwijls ontmoet, brandende van liefde tot het volk, niet beter wenschende dan met volle handen uit te strooien wat ze met lang werken, en deuken, en zoeken hadden vergaard; maar helaas! de verstandelijke toegang tot hun volk was hun afgesneden; de taal, waarin zij geleerd hadden hunne denkbeelden te omkleeden, was niet de taal die 't volk verstaat! En ze stonden daar, onbekwaam om goed te stichten, en de machteloosheid vervloekende, waartoe de domme inrichting van ons onderwijs hen had gedoemd! - Ik heb er zoo gezien, Mijne Heeren,- en er zetelen er misschien van onder u! - die, bij een plechtig oogenblik, waar 't er op aan kwam, een hartig, krachtig woord tot de menigte te spreken, gloeiende van overtuiging vooruitstormden en - plotselings stil bleven en bedachten: ik kan de taal des volks niet genoegzaam om uit te drukken wat ik wil en voel! en zwijgend huiswaarts keerden, tranen schreiende van spijt en razernij...
‘Mijne Heeren! slaat de oogen op de landen, die ons omringen, vooral op die van Germaanschen stam zijn gelijk wij! Jaar in, jaar uit braakt er de drukpers eenen stroom van boeken, vruchten van de beste koppen en de edelste harten, om en voor het volk geschreven; ziet onder andere Holland, even onbeduidend op de wereldkaart als wij: in eenvoudige dorpen, vindt ge er den boekhandel beter en vollediger dan hier in onze stad Antwerpen ingericht! En, als ge daar dan bestatigd hebt, hoe onverpoosd het dagblad, het vlugschrift, en vooral het boek licht van boven naar beneden over allen uitspreidt en gloren doet, - komt dan terug en bezoekt ons Vlaanderen. Wat vindt ge daar, zelfs in de steden?... voor een bedompt vensterken, tusschen paternosters en offerkaarsen, hier en daar een kerkboek, en dat 's al!...
Na desaangaande de bij eene plechtige gelegenheid uitgesproken verklaring des heeren Pecher te hebben aangehaald: ‘Niet anders dan in de Vlaamsche taal kan het licht in het Vlaamsche land worden verspreid’ besloot de heer Van Beers zijn krachtig pleidooi met de volgende woorden:
| |
| |
Ja, licht moet er stroomen over het Vlaamsche land... Maar opdat het er stroomen kunne, is het de eerste en hoogste plicht van degenen, van wie dit licht moet uitgaan, van hoogere klas en burgerstand, te zorgen dat ze niet langer onbekwaam gemaakt worden het woord des volks te spreken in zijne zuivere, onverdorvene, volle kracht! - Thans heeft de verfransching tusschen de hoogere en lagere klassen als eene wolk van duisternis geschoven. Eene wolk, boven welk aan oorspronkelijke geesteskracht, karakterloosheid, miskenning van het eigene, napraterij en naäperij van al wat vreemd is, benevens ijdele verwaandheid en dom gezwets den boventoon kraaien: en onder welke onwetendheid, bij- en wangeloof, verdierlijking, verbastering en ellende van allen aard voortwoekeren en altijd dieper inkankeren...
Welnu, die wolk moet weg!
Licht over 't Vlaamsche land! In het Vlaamsch en dòor het Vlaamsch, licht overal...
De redevoering des heeren Van Beers heeft blijkbaar op de leden van den Gemeenteraad een zeer gunstigen indruk gemaakt. Gansch de vergadering heelt den vlaamsch- en volkslievenden dichter toegejuicht. Op voorstel des heeren Michiels, ondersteund door M. Van der Taelen; werd het vraagstuk naar de Commissie van Onderwijs verzonden, met verzoek van spoedig rapport. De heer Allewaert beloofde dat het voorstel-Van Beers nog op de eerstvolgende zitting zou worden besproken. Bij het ter pers leggen vernemen wij uit officieuse bron dat die Commissie daaraan met algemeene stemmen het bedoelde voorstel in princiep heeft goedgekeurd. Wij hopen dus ook die zoo eenvoudige, zoo billijke vraag door den Raad te zien aannemen; want, zooals de heer Van Beers zeer terecht aanmerkt, ‘het is waardig van het praktische Antwerpen aan gansch Vlaamsch Belgie dit voorbeeld van verlichte bezorgdheid voor de toekomst te geven.’
|
|