De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 6
(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– AuteursrechtvrijBoekbeoordeeling.I.
| |
[pagina 220]
| |
van allen aard gebruikt, op welke wijze zij ook mogen voorkomen, dan ontstaat in die jonge geesten alreeds eene kiem van verbastering, die later, naast zoovele andere slechte kiemen, als onkruid opwast. Uitgaande van het princiep: dat de muziek in hare hoogere beteekenis de veredeling is van het woord, zoo is het ook voor de opvoeding van het grootste belang dat de solfège-gezangen zich op vaderlandsche gedichten vormen, waardoor de melodiën hun nationaal karakter verkrijgen. Zeker hebben de vlaamsche muziekgewrochten sedert een twaalftal jaren hier telande een reeds veelbeteekende scheppingschool bevestigd; maar zoolang de muziekale opvoeding ons gansche volk niet tot zijn eigen genesis, tot zijne echt nationale scheppingskracht is teruggeroepen, kon men zich op geen volledige vlaamsch-muziekale werking beroemen. Voorwaar, indien men de toonkunst bij elk volk niet zoo gedurig in hare natuurlijke ontwikkeling had belemmerd, indien de eigenaardige opwellingen des gevoels zich onvervalscht hadden kunnen lucht geven, eerst in volksliederen en later in samengestelde gezangen, indien dat noodlottig opdringen van al wat vreemd is niet zoo gestadig als een slavenjuk op het genie der volkeren had gedrukt, - dan zou men sedert lang bij de verschillige scholen eene frischheid, eene natuurlijkheid in vorm en wezen hebben opgemerkt. Maar neen, ook op het terrein van kunst heeft men aan het noorden de zuiderbeschaving opgedrongen, die de zuiderverbastering met zich bracht. De pen zou van ontmoediging uit de hand vallen, bij 't geen men als de zoogenaamde ‘West-Europeesche beschaving en kunstbeweging,’ aanpreèkt. Oh ja, ik herhaal het, indien men onzen noordschen volksgeest niet had verdrongen door Latijnsche, Italiaansche, en later - helaas nu nog - door Fransche beschaving en taal, door zulk Zuider-West-Europeesch brouwsel, dan zou de nationale toonkunst zich wel vroeger hebben gevormd, en het zou er hedendaags met haar heel ànders uitzien! Maar pedanten van allerlei slach, schoolmeesters en philisters, hebben er anders over geoordeeld en... bij 't algemeen gelijk gehaald! | |
[pagina 221]
| |
Doch komen wij op het werk van M. Van Gheluwe terug. Laten we vooreerst het woord aan den geachten schrijver zelf: ‘Twee stelsels van aanvankelijke muziekleer, (zegt hij in zijne Voorrede) betwisten elkander tegenwoordig den voorrang. Het eerste, ook wel het oude genaamd, vereenigt zelfs bij de beginnende oefeningen der Solfègeleer de drie voorname moeilijkheden van het muzieklezen: 1o het noemen der noot; 2o het zingen der noot; 3o de maat. Daarbij wordt een lange, onnuttige en vervelende theorie gevoegd. De leeraar handelt wijsgeerig over de muziek, natuurkundig over den klank, spreekt van de noten, de toonladder, de lijnen en tusschenlijnen, de sleutels, den duur der noten, enz. enz. In één woord er wordt den beginneling bij de eerste stappen reeds meer theorie voorgediend dan er in jaren pratijk toegepast kan worden. Wij zouden nog meer aanhalingen kunnen doen, doch wij meenen onze lezers thans naar het werk zelven te mogen verwijzen. Wilden wij nu eenige stukken uit Van Gheluwe's Liedersolfège aanduiden, zoo zouden wij daarvan schier geen enkel mogen uitzonderen; want allen zijn voortreffelijk en vooral doelmatig gesteld. De kweekeling wordt, èn door de poëzie van Hiel èn door de muziek van Van Gheluwe, terzelfdertijd in moedertaal en toonleer opgeleid. Reeds had ik gelegenheid over de opvoedingswijze in onze Vlaamsche Muziekscholen te handelenGa naar voetnoot(1). Niet genoeg kan het worden herhaald, dat zoolang wij in 't bezit van een degelijk nationaal onderwijs zijn, wij de school zooals wij verlangen niet zullen opgebeurd hebben. Nationale muziek werken voort- | |
[pagina 222]
| |
brengen is zeker veel; maar de Nationale School, op een zelfstandig goed onderricht gesteund, kan alléén niet slechts de componisten, maar ook het ‘volk’ op de gewenschte nationaalesthetische kunsthoogte te brengen. Mogen dus de heeren Van Gheluwe en Hiel hunne niet genoeg te prijzen werking voortzetten en onze muziekale opvoeding met eene rationeele reeks van werken verrijken. Dat men in lager en middelbaar onderwijs eene pedagogische rei van doelmatige liederen aanleere; dat men ook een keus van omvangrijker stukken uit onze vlaamsche dichters en componisten, alsook uit de volksliederen, een soort van nationale Toon- en Dichthalle ter uitgave bezorge, en mannen zooals Hiel en Van Gheluwe zullen een onschatbaren dienst aan onze Nationale zaak bewezen hebben, Derhalve zien wij de voortzetting, de vollediging van Int werk, dat zoo heerlijk met de Liedersolfège is aangevangen, met hoopvolle belangstelling te gemoet. Peter Benoit. | |
II.
| |
[pagina 223]
| |
Leeuw van Vlaanderen zon krachtig voor onze verbeelding worden opgewekt. Ja, zulke taak is waardig dat een schrijver van talent zich daartoe voele aangespoord. Allen lof verdient dus de merkwaardige poging, die M. Delcroix met zijne Philippine van Vlaanderen heeft beproefd. En moge nu al zijn arbeid in de tooneelkunst niet zooveel invloed hebben als Conscience's genoemd ‘wonderboek’ op romantisch gebied, zijn werk heeft ons althans weer een stap nader tot het doel gebracht. Wij zijn verhinderd geweest om nog dit jaar de luistervolle opvoering der Philippine in Brussel te gaan zien; doch - wat bij de meeste tooneelstukken niet het geval is - ook bij de eenvoudige lezing doet dit drama veel genoegen. Die tafereelen uit den heldentijd onzer vlaamsche gemeenten verraden eene ernstige studie der geschiedenis, en, ofschoon niet overal in gelijke mate, de bewerking getuigt van ervaring en tooneelkennis. De tooneelwerken van M. Delcroix zijn niet talrijk; maar zij behooren tot diegenen die repertoire houden. Weinige vlaamsche stukken werden hier en in Holland zoo veel gespeeld als zijn vorig drama Lena. Thans heeft hij, in een geheel ander en uiterst moeielijk genre, eveneens bij zijn publiek pathetisch gevoel en belangstelling weten op te wekken. - Hier en daar troffen we wel iets aan dat ons voor verbetering vatbaar scheen, (en dat dan ook bij de repetitie den schrijver wel gelegenheid tot eenige hertoetsing zal gegeven hebben) doch het geheele beviel ons vrij goed. Derhalve schijnt ons de uitspraak der Jury, die aan dit vaderlandsch drama den driejaarlijkschen prijs toewees, ten volle gewettigd. Dat de hoedanigheden in dit stuk de gebreken verreweg overtreffen, blijkt overigens ook uit het officieel verslag daarover door den heer Sleeckx namens de jury uitgebracht, en dat eene goed beredeneerde critiek der Philippine levert: ‘Om der historische waarheid getrouw te blijven, heeft de schrijver zich menigvuldige nasporingen moeten getroosten. Men zoude bijna kunnen zeggen dat hij onder die betrekking te verre gegaan is en al te nauwkeurig en volledig oude gewoonten, gebruiken, bijzonderheden, zelfs zegwijzen heeft weêrgegeven. Hierdoor worden sommige zijner tooneelen te | |
[pagina 224]
| |
lang gerekt, en de opvoering van het stuk merkelijk verzwaard. - Verder is de intrigue, hoe eenvoudig ook, zeer belangwekkend. De lieve personaadje van Philippina heeft de schrijver in een poëtisch waas gehuld, dat haar tot eene even roerende als verheven figuur maakt. De overige personen behooren insgelijks, een enkele uitgezonderd, tot de geschiedenis, spreken en handelen volgens het karakter hun door de geschiedenis toegekend en zijn tot het einde toe met historische juistheid volgehouden. De talrijke tafereelen volgen elkander logisch op en leveren een' onafgebroken samenhang, tot welken al de personen medewerken. Zóó boeit het stuk ongemeen en klimt de belangstelling van tafereel tot tafereel. De taal is zuiver en laat weinig te wenschen: alleen zoude ze hier en daar wat krachtiger kunnen wezen. - Philippine van Vlaanderen heeft nog boven de andere stukken dit voordeel, dat het den gewonen dramaslenter en de versleten opvatting ontwijkt. Er ligt iets nieuws in de behandeling. Het stuk is bij uitstek opwekkend voor het nationaal gevoel, en zeer treffend zijn vooral onder dit opzicht de laatste tafereelen.’ Summa summarum, als litterarisch stuk strekt Philippina den schrijver tot eer. Daardoor heeft hij onzer vlaamsche kunstbeweging eenen dienst bewezen, die hem recht op der Vlamingen erkentelijkheid geeft. Vergeten wij niet erbij te voegen, dat de heer Delcroix zijn bekroond tooneelwerk heeft uitgegeven ten voordeele van het opterichten gedenkteeken der Brugsche volkshelden, welke hij in zijn drama heeft verheerlijkt. A. J. Cosyn. |