| |
| |
| |
Poëzy.
I.
Aan mejuffer C. Beersmans
bij 't ontvangen van haar portret.
‘Gij bloem, als 't lief viooltje ontsproten
Op 't needrig heideveld, hoe schoon,
Hoe heerlijk hebt ge uw kelk ontsloten
En schittert gij in Vlaandrens kroon!
Ik sla op u bewondrende oogen;
Gij wekt den eerbied in 't gemoed,
Gelijk des schilders kunstvermogen
Door 't beeld van zijn Madonna doet.’
Zóo sprak ik, Beersmans, bij 't ontvouwen
Van uwe beeldtnis, die mij trof
Alsof ik Rachel mocht aanschouwen,
Begroet door handgeklap en lof
En volksgejuich op 't schouwtooneel.
Ook u viel eer en roem ten deel,
Uw geest ook werd bedeeld met gunsten;
Gij schittert als een diamant
In de eerekroon der schoone kunsten,
De gloriekroon van 't vaderland.
Hoe diep kunt gij 't gemoed ontroeren,
Den geest in hooger sfeer vervoeren!
Uw blikken spreken zieletaal,
Uw stem dringt door 't hart van staal.
Der vorsten scepter moog' regeeren,
Het volk gezag en wet doen eeren,
Gij, eedle Beersmans, gij kunt méér:
Gij doet het volk de vreemdzucht dooven,
Aan 't vaderlandsche schoon gelooven,
En 't buigt voor uw talent zich neêr.
| |
| |
Blijf 't Vlaamsch Tooneel tot roem en eer.
't Heeft plaats in 't hart van 't volk gevonden;
En teelt er eigen schoonheidszin:
Tooneel- en Toonkunst, saamverbonden,
Gaan thans een nieuwe toekomst in.
Volg, Beersmans, volg Benoit in 't pogen,
Om Vlaandrens kunstroem te verhoogen.
Zoo zong de bard der Zustersteden,
Muziek, Tooneel en Moederspraak,
U heilig drietal, U de taak
Om roemvol op dat spoor te treden,
Opdat, als vaderlandsche tolk
Steeds eigen aard en eigen zeden
Het kenmerk blijven van ons volk.
Van Ackere,
geb. Maria Doolaeghe.
Diksmude, 1876.
| |
II.
Aan Peter Benoit
na de opvoering van ‘Charlotte Corday’ op den Antwerpschen Schouwburg, Maart 1876.
Vergeefs trok u een kruisvaart tegen,
Kampvechter, die geen strijd ontziet,
Die 't lemmer uittrekt, onverlegen,
En kloek den vijand weêrstand biedt.
Vergeefs poogt hij uw moed te boeien,
Te dooven de ingeboren zucht,
Die wil de Toonkunst hier doen bloeien.
Als eigen vaderlandsche vrucht.
De zege is U! - maar duur gewonnen,
U mag de glorieglans bezonnen,
Op Antwerps Schouwburg; oh, dàar klinkt
Uw vlaamsch muziek zoo grootsch, zoo prachtig,
Waarbij 't genot elk oog doorblinkt
Hoe dichterlijk gevoeld, hoe krachtig
Geeft ge ons Charlotte's beeldtnis weêr:
| |
| |
Heldhaftig trotsch, of zacht en teêr,
Begeestrend soms de ontroerde menigt. -
Gij hebt genie en moed vereenigd,
En bracht een eigen schepping voort
Oorspronkelijk, als Gods licht, ontgloord.
Die kunst, Benoit, schept zich aanbiddren;
Haar tonen doen verbleeken, siddren,
En doen dan weêr met U 't gemoed
In zachter zielestemming deelen,
Als 't liefdelied der fllomelen
Klinkt dan uw lied zoo streelend zoet.
Van waar 't natuurschoon, de eedle waarde,
Die uw talent zoo heerlijk baarde?
Van waar die stoute vindingskracht,
Die eigen wondre scheppingsmacht,
Waarop zich eer en roem mag gronden?
't Zijn vruchten van uw vlaamschen geest,
Die zich niet schoeit op vreemden leest,
Maar met uw moedertaal verbonden,
In haar zijn krachten heeft gevonden.
Hoezee! der Vlaamsche Toonkunst heil!
Zij groeit en bloeit, krijgt hooger peil,
En gaat een tijdperk in van leven,
Beweging en hervormingsmoed.
De volksgeest sluit zich aan haar streven,
Die blij zulk edel doel begroet.
Hij die voorheen slechts 't vreemd herkende,
Van 't eigen schoon zijne oogen wendde,
Stapt nu ter vlaamsche schouwburgzaal,
Dààr jublend om haar zegepraal.
Hoezee! Benoit, in 't rijk der tonen,
Moge u de schoonste lauwer kronen: -
Gij, vorst van Vlaandrens toonkunst, die
Een troon haar stichtet door 't genie,
Blijft onvermoeid den strijdkamp wagen,
Tot zij voor goed de kroon zal dragen.
't Zij zoo! dan houdt die glorie stand
Voor Moedertaal en Vaderland!
Van Ackere,
geb. Maria Doolaeghe.
Diksmunde, Maart 1876.
|
|