De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 6
(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 117]
| |
Het droombeeld eener Wereldkunst.Ga naar voetnoot(1)De politieke omstandigheden van 1830 hebben uit twee twee verschillige stammen de Belgische Nationaliteit gevormd. Voortaan zouden èn Walen èn Vlamingen onder éénen schepter en onder de bescherming derzelfde wetten leven en verbroederen. - En beiden hebben dan ook sindsdien, als leden eener zelfde familie, hier in eendracht saâmgewoond, en bewijzen gegeven van eerbied voor hunnen Koning en 's lands vrije instellingen. Eén punt nogtans, een gewichtig punt: de officiëele miskenning of althans verkeerde toepassing van 't artikel der Grondwet, dat de ‘gelijkheid’ der beide landstalen in België voorschrijft, heeft sedert 1830 zedelijke en vreedzame worstelingen doen ontstaan. En deze zullen dàn eerst een einde nemen, wanneer aan onze Vlaamsche Moedertaal volkomen recht zal worden gedaan, wanneer alzoo aan beide stammen eene echt nationale opvoeding wordt verschaft, die beider geest in hunne natuurlijke ontwikkeling ondersteunt. Het samenleven van Walen en Vlamingen, onder éénen vorst, is dus eene louter politieke schikking geweest, en beide stammen hebben er zich aan onderworpen. Maar groot is het onderscheid tusschen eene gemaakte nationaliteit, als de ‘Belgische’, en eene stamnationaliteit, die uit natuur zelve voortspruit en dus allen eerbied afdwingt. Om met elkander niet in strijd te zijn, heeft dan ook de eerste een dubbel mecanismus noodig, eene dubbele ontwikkeling, eene dubbele opvoeding, en bijgevolg ook een dubbel en gewaarborgd bestaan van eigen Taal en Kunst. Zulks schenen de Staatsmannen van 1830 niet te verstaan, of althans niet te willen verstaan. Inderdaad, hebben zij het zich wel ten plicht gerekend onze Moedertaal-dat voertuig der gedachten, die eenige bron van degelijke beschaving | |
[pagina 118]
| |
voor een volk - als dusdanig te doen dienen tot eigenaardige ontwikkeling der Vlamingen? In 't geheel niet! Zij hielden van bovenvermeld dualism geene rekening en beeldden zich in, dat het even zoo gemakkelijk en zoo logisch was, die twee stammen tot één politiek bestaan te vereenigen, eene taal uitteroeien, aan een gedeelte van ons land zijne natuurlijke rechten te ontnemen!! ‘Errare humanum est’, zegt een latijnsch spreekwoord. - Sedert 1830 hebben onze Staatsmannen veel ondervonden en veel geleerd. De Vlamingen hebben het thans zoo verre gebracht dat zelfs de hevigste, de meest verblinde vijanden onzer taal de gegrondheid der Vlaamsche Beweging niet meer kunnen loochenen. Zulks wil echter nog niet zeggen dat ze zich van hunne franschdolheid bekeerd hebben, of ooit zullen bekeeren. Verre van daar! Indien er in den beginne eene soort van opentlijke werking tegen het Vlaamsen en den Vlaamschen volksgeest bestond, zoo bestaat er nu een verholene diplomatische werking, veel gevaarlijker voor ons dan de eerste. Deze diplomatische werking heb ik in De Vlaamsche Kunstbode, en wel naar Multatuli's bekende theorie, met den titel van ‘Werking der mannen van Schijn en Blijk’ bestempeld. - En nietten onrecht, meen ik.
***
Een princiep waartegen zich alle menschelijke pogingen, die er meê in strijd zijn, komen verbrijzelen, is het natuurlijke princiep. Men vergete het niet: ‘Daar waar het gebied der scheppingskracht begint eindigt het gebied der nationaliteit. De nationaliteit der natuur heerscht volkomen dààr waar het eene eigenaardige ontwikkeling geldt.’ Zoodat men Walen en Vlamingen wel heeft kunnen Belgiseeren onder politiek oogpunt, en dat zonder het minste gevaar van landscheuring, doch wat men niet kan, noch in de toekomst ooit kunnen zal, dat is de natuur en | |
[pagina 119]
| |
den geest dier twee verschillige stammen tot één smelten, om, door zoo'n wandrochtelijke versmelting, een zoogenaamde ‘Belgische’ kunst voort te brengen! Een blik in de geschiedenis: Tot in de XIde eeuw trachtte men het Noorden te Latijniseeren. Het grootste cosmopoliet rijk bestaat onder Karel den Groote!.... Triomf, dacht men, volledige Triomf voor 't burgerwereldschap!...Welnu, het heeft niet kunnen blijven bestaan! De germaansche rassen hebben zich uit de verslavende banden van een ontaardend latinism losgerukt en tot hun eigen zelfstandigheid willen terugkeeren. - Ik zeg willen terug keeren; - want toen het latijnsch middel versleten was heeft men het Italiaansch middel gebruikt (bijzonderlijk in muziek en schilderkunst); en toen ook het Italiaansch deuntje uitgezongen was, werd eindelijk door het Zuiden het Fransch als cosmopolitiseerend werktuig het Noorden ingeworpen. Ja, de cosmopolitische werking van voor eeuwen is nog gansch dezelfde gebleven; - alleen wordt zij nu door bemiddeling der Fransche taal in plaats van de Latijnsche voortgedreven; maar zooals men ziet, 't is nog altoos het Latijnsche ras, dat de nationaliteit der volkeren wil krenken, onder voorwendsel van beschaving en vooruitgang!... Gelukkiglijk zijn b.v. onze franco-Belgische cosmopolieten geene keizers, met zwaarden ellenbogenlang en 'nen arm dik!... Maar, om het even, hun droombeeld, - hoe onbereikbaar ook - blijft nòg steeds: ‘ééne wereldtaal, ééne wereldkunst,’ - de fransche natuurlijk!... Zich verdiepend in hunne droomen aan dat hersenschimmige verleden, willen ze dat cosmopolitism, welk vroeger schipbrenk leed en immer lijden moet, nu op zijn fransch beproeven. Op hen kan men Lamartine's gezegde: ‘L'homme est un ange déchu qui se souvient des cieux!’ met deze kleine verandering toepassen: ‘Le cosmopolite moderne est un rêveur qui se souvient du cosmopolitisme du passé.’ Ontegenzeggelijk is de Toonkunde in de Vlaamsche Beweging een der machtigste wapenen tot propagande. | |
[pagina 120]
| |
Hetzij de muziek zich met de poëzie of met de dramatische kunst verbindt, zóóveel is zeker dat zij van beiden het esthetisch en beschavend effekt verhoogt, en alzoo het volk liefde voor de Moedertaal inboezemt; want, zooals een dichter terecht aanmerkt:
‘Een vaderlandsche toon dringt best en diepst in 't harte.’
Een volk dat in zijne eigene taal zingt is een gewonnen volk voor de nationaliteit. Daarentegen zal een volk dat in zijn lied zijne taal verloochent, nooit volledig nationaal wezen. - Gedurig door vreemde tonen, door uitheemsche liederen overrompeld, zal het er allicht toekomen zijn eigene oorspronkelijkheid ten offer te brengen. Daarom, Vlaamsche Broeders, heb ik getracht het Vlaamsche land van de dringende noodzakelijkheid eener algermeene werking op muziekaal gebied te overtuigen. Zal mijne stem gehoord, en het gevaar afgewend worden? Zullen wij niet struikelen tegen de onverschilligheid der eénen, de zwakheid der ànderen? zullen wij om duizenden andere redenen niet belet worden ons tot vaste gelederen te vormen en den vijand te bestrijden? Dàt zal grootendeels van de Vlamingen zelven afhangen.
***
Een verslag van M. Gevaert, in den Moniteur Belge van 3n Maart 1876 opgenomen - en welks besluitselen alreede door den heer minister van Binnenlandsche zaken, M. Delcour goedgekeurd zijn, - geeft ons eeniger mate het bewijs van den geest van uitsluitendheid die den bestuurder van het Brusselsche Conservatoire de musique bezielt, betrekkelijk de Nationale richting in de Belgische Toonkunst. Wij zijn derhalve, evenals het Volksbelang van Gent, van oordeel dat wij M. Gevaert als ‘centralisateur’ moeten bestrijden, ofschoon wij hem als talentvol schrijver van Vlaamsche gewrochten altoos willen achten. Het is zeker in de verste verte ons doel niet, ons te bemoeien met de inwendige werking des heeren Gevaert bij zijne Muziekschool; - maar het staat ons ten volle vrij | |
[pagina 121]
| |
onze opmerkingen te maken op die punten van zijn Verslag, waarin wij kunnen bespeuren dat hij het Vlaamsch muziekaal vernuft schijnt te willen uitdooven, en onze Nationale Muziekbeweging onmogelijk maken. Laat ons vooreerst niet vergeten dat de reine gedachte van twee afzonderlijke kunstuitingen, door onze cosmopolieten nog altoos als een separatistengevaar voor 't land wordt beschouwd. Dàarom waarschijnlijk, zegt M. Gevaert in zijn Verslag het volgende: ‘.....et où la foule puisse s'élever peu a peu à la compréhention de tous les chefs d'oeuvre et réagir contre les déviations du goût et l'aberration des faux systèmes.’ Maar wèlke nu die faux systèmes zijn mogen? daarover geen woord... et pour cause! - M. Gevaert spreekt juist zooals M. Hiller, van Keulen, dezelfde die over eenige dagen tegen den genialen nationalist Richard Wagner eene zeer partijdige kritiek schreef: ‘Wagner zal niet blijven bestaan omdat zijne princiepen valsch zijn....’ Wààrin nu die valschheid bestaat zegt M. Hiller evenmin als M. Gevaert... et pour cause!..... Nu, dat men het maar ronduit bekenne: ‘l'aberration des faux-systèmes’ van M. Gevaert, evenals ‘les faux principes’ van M. Hiller, daarmeê wordt niets anders bedoeld dan de nationatiteit in de kunst bij de Duitschers en bij de Vlamingen. M. Hiller bekleedt in het Nationale Duitschland eene bijzondere plaats, net zooals M. Gevaert in België; - maar dit belet niet dat die twee Heeren het nationale bij hunne werkingen uitsluiten, of althans, 't zij rechtstreeks, 't zij onrechtstreeks, de volstrekt nationale bewegingen bekampen, trachten te belemmeren, en zelfs indien het hun mogelijk ware gansch uittedooven!... Wij zien daarvan een nieuw bewijs in de verdeeling der Concerten van 't Brusselsch Conservatorium: Vier Concerten zouden er jaarlijks gegeven worden: 1o Een Italiaansch; 2o twee Duitsche; 3o een Fransch!..... Van Vlaamsche of Nederlandsche of Scandinaafsche, of | |
[pagina 122]
| |
welke àndere school is geen spraak! Daargelaten dat er in gansch bedoeld Verslag geen woordje over de Vlaamsche kunststrekkingen gesproken, en onze Moedertaal daarin met een minachtend stilzwijgen behandeld wordt, stippen wij aan dat zelfs ons nationaal verleden voor M. Gevaert niet meer bestaat! Het verleden van alle vreemde scholen dàt bestaat wel; maar ons verleden en tegenwoordig streven, dààrvan kan geene rekenschap gehouden worden! Wat denkt men wel! Walen en Vlamingen zijn immers op de hoogte niet om in de rei der kunstuitingen eene plaats in te nemen! Fétis, Mengal, Soubre, Stadtfeld, zelfs Karel Hanssens, de vlaamsche Beethoven der ‘symphonie’ - allen starren die zoo helder aan de kroon onzer muziekkunst schitteren, namen welke op den eersten rang van onze programmen zouden moeten ingeschreven zijn (om zelfs niet van de nog levenden te gewagen) dáárover werpt men bij middel van uitheemsche kunst den sluier der vergetelheid! En door hetzelfde middel, welk men uitsluitelijk en met geweld aan ons land wil opdringen, tracht men de frissche Nationale School te dooden, terwijl deze, nog jong zijnde, des te meer ondersteuning behoeft. Dáárom, ja, hoeft men dus de ‘vreemde’ kunst als allié in te roepen, juist als een staatsman of een generaal die vreemde legers in 't vaderland zou roepen om nationale opschuddingen te beteugelen!.... Zóó nogtans schijnt M. Gevaert te willen handelen. - Overigens, wij herinneren ons nog goed de verkeerd-historische en philosophische openingsrede door den bestuurder van het Brusselsch Conservatoire tijdens zijne benoeming uitgesproken. ‘Het Volksbelang’ van Gent sprak destijds die muziekale-historische rede tegen. - Maar M. Gevaert antwoordde niet, - et pour cause! Van toen af kon men vermoeden wat soort van muziekale beweging M. Gevaert hier te lande drijven zou. En later kwamen ook de heeren Samuel en Van Elewyck, enz., voor den dag, de eerste met | |
[pagina 123]
| |
zijne brochuur-zaliger over 't centraliseeren der Belgische Festivals; de tweede met zijn Verslag over Italiën, - waarin hij betoogt dat in dat land alles in 't Italiaansch d.i. in de moedertaal gebeurt, dus volstrekt nationaal is, weshalve M. Van Elewyck - ô logica! -aan den heer Minister voorstelt: hier ook in België dit heerlijke stelsel in toepassing te brengen, mits... uitsluiting onzer Vlaamsche Moedertaal en uitdooving van alle eigenaardig geestesstreven, zoo wel van Walen als van Vlamingen!!... Deze zienswijze schijnt M. Gevaert ten volle te deelen, - zoodat wij de namen van de hoeren Gevaert, Samuel en Van Elewyck mogen beschouwen als een soort van cosmopolieten-driehoek, die zijnen steun vindt in de verkeerde begrippen en vooroordeelen, die 1830 tegen al wat Vlaamsch is deed ontstaan bij hen, die, ondanks `alles, het ‘Belgiseeren’ ook op 't kunstgebied zouden willen toepassen. Wij, Vlamingen, zullen in dien strijd alleen op eigen kracht te steunen hebben. - Maar, als wij allen samen werken, en meester over onze muziekale beweging blijven willen, dàn zal het ook zóo zijn. Zijn wij integendeel onverschillig of karakterzwak, ofwel (vooral in onze rechtvaardige eischen van eigen kunstbestaan) al te toegevend, dàn ja, dan is onze zaak verloren. - Maar neen! geene flauwhartigen onder ons. Laten wij den vreemdeling toonen dat wij nog bloed in de aderen hebben. Immers, het geldt de eer, de toekomst onzer Vaderlandsche kunst! Vlaamsche broeders! de handen dus ineen geslagen: ‘Eendracht maakt macht!’ En dan, wanneer wij eenmaal ons nationaal kunstgebouw op vasten grond onwrikbaar hebben bevestigd, dan zullen we ook met rechtmatige fierheid, den dichter mogen nazeggen: ‘Zij wilden wat was recht en wonnen wat zij wilden!’ Peter Benoit. |
|