De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 6
(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 69]
| |
Dumas Fils, als zedenmeester.Ga naar voetnoot(1)
| |
[pagina 70]
| |
tusschen M. de Birac en de gravin de Terremonde bestaan. Hij verwittigt de prinses. Door zijne vrouw ondervraagd, belijdt de prins, dat hij de gravin, voor zijn huwclyk, heeft gekend. Doch hij heeft met haar afgebroken. Séverine die aan hare overige voortreffelijke hoedanigheden eene engelachtige goedheid paart, schenkt hem vergfffenis, wat haar niet belet over die vroegere betrekkingen en dezer gewaande afbreking zeer ernstig na te peizen. In het tweede bedrijf is er groot diner in het hotel de Birac. De gravin de Terremonde, ofschoon mede genoodigd, is niet op het feest verschenen. De andere gasten hebben hare afwezigheid opgemerkt. Er wordt veel over haar gesproken, en weldra zijn allen op de hoogte. Allen weten, dat de prins zijne vrouw verraadt voor eene ondeugende vrouw, ‘een onbeschaamd schepsel, tot alles in staat, om hare schitterzucht te bevredigen, en enkel belust op des prinsen vermogen.’ Daar treedt eensklaps de gravin in de zaal. Zij is van haren echtgenoot vergezeld, wiens tegenwoordigheid M. de Fondette, een jeugdigen aanbidder van Sylvanie, schromelijk schijnt te hinderen. Het gaan en komen, praten en fluisteren, blikken en wenken, alles duidt aan, dat er iets op til is. De kamerdienaar Victor meldt aan M. Galanson, dat tusschen M. de Birac en Mad. de Terremonde briefjes zijn uitgewisseld. Hij heeft dat zijns meesters gelezen. Het is zeer duidelijk. De prins belooft driehonderd duizend frank te leenen aan M. de Terremonde, die door zijne vrouw geruïneerd is. Des anderdaags moet M. de Birac met de gravin en meer dan de helft van het fortuin der prinses Parijs verlaten.... De verschrikte notaris verwittigt de moeder van Séverine. Het gelukt deze het briefje van haren schoonzoon in handen te krijgen. Zij geeft het aan hare dochter.... De prinses jaagt de gravin smadelijk uit hare woning, Vooraleer zich te verwijderen, vindt echter Sylvanie het middel M. de Fondette een paar woorden toe te fluisteren om hem een rendez-vons te geven... Séverine doet ook graaf de Terremonde het gedrag zijner gemalin kennen.. Alleen verzwijgt zij hem den naam van | |
[pagina 71]
| |
dezer medeplichtige. Zij vergenoegt zich met hem te zeggen, dat hij dien tusschen de genoodigden moet zoeken. Als het derde en laatste bedrijf aanvangt, overweegt de prinses haar ongelukkigen toestand- Zij gaat met hare moeder en den notaris te rade omtrent hetgene haar te doen staat; doch zij zelve weet niet wat haar te raden. Victor komt door nieuwe berichten haren angst vermeerderen. De gravin heeft de tuinduur opengelaten, waarschijnlijk om den prins den toegang tot hare woon te vergemakkelijken. De graaf, van zijnen kant, de noodzakelijkheid van een schielijk vertrek voorwendende, heeft zich in den tuin verscholen, om den minnaar zijner vrouw te verrassen.... De prinses ontbiedt haren gemaal. Zij wil hem redden. Er grijpt een hevig tooneel tusschen de echtelingen plaats. Séverine deelt den prins mede, hoe hij de eenigste minnaar niet is van de listige gravin. Hij noemt hare mededeeling lasterlijk. Hare woorden maken hem woedend, en zijne hartstocht kent geene palen. Hij verklaart, dat hij de gravin wil en zal gaan vinden, wat ook zijne gade beproeve, om hem van het heillooze voornemen te doen afzien. Séverine siddert. Zij bemint den onwaardigen echtgenoot te zeer, om niet met alle kracht zich tegen het volvoeren van dit noodlottig besluit te verzetten, want zij weet, dat de dood op hem loert, dat de wraak van den graaf hem onvermijdelijk treffen moet.... Nog duurt die pijnlijke woordenstrijd voort, als er een schot valt in den tuin van het hôtel de Terremonde. M. de Birac verbleekt. Graaf de Terremonde stort het vertrek binnen. ‘Gij spraakt waarheid, Mevrouw,’ zegt hij tot de princes: ‘ik werd verraden. Doch ik heb mij gewroken. Ik heb mij verscholen en mijzelven recht gedaan. De plichtige is dood!’ - Wie? Wie is dood? ‘Zij...? schreeuwt de prins het uit. ‘Neen, haar minnaar, M. de Fondette!’ klinkt het antwoord. Het beschaamt en vernedert M. de Birac. Hij durft de oogen niet meer opslaan, buigt eerbiedig het hoofd voor zijne gade en schijnt nogmaals eene vergiffenis af te smeeken, die hem, alles voorspelt het, niet lang zal geweigerd worden. Zoo ongeveer luidt de inhoud van La Princesse Georges. | |
[pagina 72]
| |
Hoezeer ik 't met den heer Directeur van dit tijdschrift eens zij, dat het oneindig beter is een stuk zelf ter hand te nemen, liever dan zich met de droge opgave eener intrigue, ja met een omstandig verhaal van den gang eener handeling te vergenoegen, heb ik gemeend het gewrocht van Dumas niet onverteld te mogen laten, daar anders waarschijnlijk niet al de lezers zouden verstaan wat ik hier heb bij te voegen. De Princesse Georges bracht bij de verschijning een nog grootere opschudding te wege, dan al de vroegere stukken van den schrijver. Door de eenen als een meesterwerk, eene parel van het zuiverste water opgehemeld, werd het stuk door de anderen als hoogst zedeloos, en als een misgewrocht uitgekreten, en lokte, gedurende geruimen tijd, iederen avond, hier geestdriftige toejuichingen, dáár ondubbelzinnige blijken van afkeuring uit. De ontknooping werd over het algemeen eene mislukte geheeten, en onder de vrienden van den heer Dumas durfden weinigen hare verdediging op zich nemen. Die ontknooping is ook allergebrekkigst. Zelfs dan, wanneer men het ongezonde realismus wilde over het hoofd zien, dat in schier elk tooneel doorstraalt en door het meesterlijke van den vorm slechts te beter uitkomt; zelfs dan, wanneer men de andere gebreken wilde verschoonen, voor welke de bij uitstek levendige en puntige dialoog geene genoegzame vergoeding schenkt, dan nog zoude die ontknooping toereikend wezen, om het gansche stuk te bederven en het gansche stelsel des heeren Dumas den bodem in te slaan. Beproeven wij het te bewijzen. Vooreerst zullen wij doen opmerken, dat van al de personaadjes, welke in La Princesse Georges voorkomen, hoogstens een paar achting verdienen. Prins de Birac is een ellendeling. Niet tevreden met zijne vrouw - en welke vrouw! - laffelijk te bedriegen en haar vermogen te verspillen, verlaagt bij zich tot het peil eens gemeenen diefs. Zijn kamerdienaar en vertrouweling Victor is een schoft, zulken meester overwaardig. Na lang op de zwakheden en ondeugden des prinsen te hebben gespeculeerd, speculeert hij op zijne ontmaskering en verraadt | |
[pagina 73]
| |
hem, zoodra hij er voordeel bij vindt. De gravin de Terremonde is wel, wat de genoodigden van het hôtel de Birac haar noemen, ‘eene schaamtelooze feeks, die haren naam aan het toeval verschuldigd is, dien naam onteert en alleen dank aan eenen echtgenoot, dien zij in hare schande medesleept en in het verderf stort, in de wereld gedoogd wordt; een dier verachtelijke wezens, voor wie het goud alleen waarde heeft, en alle middelen geoorloofd zijn, om haren gouddorst te verzadigen; een dier monsters, die noch dochters, noch vrouwen, noch moeders zijn, en geene liefde kennen, maar toch liefde inboezemen.’ Wat M. de Fondette, M. Galanson, de moeder der prinses en de genoodigden betreft, zijn zij niet slecht, zeer achtenswaardig zijn zij evenmin. In allen gevalle zijn zij niet geschikt, om een zeer gunstig denkbeeld van de tegenwoordige Parijzische high life te doen opvatten. Zij dienen enkel om andermaal te toonen, hoe deerlijk het met de Fransche zedelijkheid geschapen staat, vermits zelfs de betere karakters in een tooneelspel, dat gezegd wordt getrouw de groote wereld van Parijs af te schilderen, dat, gelooven wij, inderdaad die groote wereld getrouw afschildert, niet teenemaal goed kunnen genoemd worden. Wij willen evenwel Dumas dit gebrek aan achtenswaardige figuren niet euvel duiden. Hij heeft ook het recht een realist, ja de stoutste der Fransche realisten te zijn, en wij vergeven het hem volgaarne ons zijne landgenooten van de hoogere en lagere standen der Maatschappij te toonen, zooals zij zijn. Des te erger voor die landgenooten, indien het tafereel zoo ontmoedigend, zoo bedroevend uitvalt... Wat wij hem willen noch kunnen vergeven, is, dat hij, die zijne zending als zedenmeester breed opgeeft, die beweert de Maatschappij te moeten verbeteren, de vrouw te wreken, in zijne ontknooping vooral zich juist het tegendeel schijnt te hebben ten doel gesteld. Dat de prinses Georges, de bedrogen gade, zich verplicht acht de gravin Sylvanie, de minnares haars laaghartigen echtgenoots, uit haar salon te jagen en haar haar huis te ontzeggen; dat zij de onbeschaamde der wraakzucht eens | |
[pagina 74]
| |
vertoornden gemaals prijs geeft, laat zich des noods begrijpen. Zeer grootmoedig is het niet, doch wij houden rekening van de overweldigende uitwerkselen eener rechtmatige verbittering ook in eene deugdzame vrouw. Wat zich niet begrijpen laat, is, dat de prinses, - onvrijwillig, maar toch... - dat de prinses, zeggen wij, aanleiding geeft tot den dood eens onbezonnen jongelings, als de Fondette, wiens eenigste ongelijk hierin bestaat, dat hij der verleiding het oor leende, dat hij door de kunstgrepen eener listige kokette zich liet verschalken. Er zijn in La Princesse Georges twee groote misdadigers; prins de Birac en de gravin de Terremonde. Die twee misdadigers hebben eene strenge kastijding verdiend, en alleen met hen te kastijden, hadde Dumas kunnen toonen, dat het hem wezentlijk om zuivering der zeden en verbetering der Maatschappij te doen is. Immers, hunne handelingen zijn onzedelijk, in den vollen zin des woords: zij hebben zich erg aan de Maatschappij vergrepen en zijn op het punt zich nog erger aan haar te vergrijpen. Daarbij maken zij eene deugdzame, eene voorbeeldige gade ongelukkig, willen een braaf man, M. de Terremonde, mede ongelukkig maken... Wat doet echter Dumas? Wel verre van die twee misdadigers te straffen, keert hij de straf, die hen dreigt, die zij zoozeer verdiend hebben, van hun hoofd en laat ze op het hoofd van eenen quasi-onschuldige nederkomen. Terwijl de arme de Fondette zijne lichtzinnigheid met den dood boet, worden zij beiden gered. De prins verzoent zich met zijne vrouw, en dat de gravin niet lang den toorn baars echtgenoots zal te duchten hebben, is meer dan waarschijnelijk. Doch het is niet al. Even als er twee groote misdadigers in het stuk voorkomen, treden er twee menschen in op, welke de schrijver ons als deugdzamen heeft voorgesteld: prinses de Birac en graaf de Terremonde. Welnu, hoe handelt de schrijver met hen? Welke stelling nemen zij in op het einde van het tooneelspel? Wordt hunne deugd beloond, worden zij gewroken, gelijk alweder, wij zeggen niet de zedelijkheid, maar de logiek het zoude eischen bij iemand, die beweert de Maatschappij te verdedigen en de vrouw te wreken? Geenszins. | |
[pagina 75]
| |
Door de ontknooping wordt de graaf niet alleen een wreedaard, maar, wat veel erger is, een belachelijke wreedaard, die zich op eenen bijna onschuldige wreekt en den waren schuldige ongestraft laat. Door die ontknooping wordt de prinses, de deugdzame vrouw, de voorbeeldige gade, de heldin van het drama, iemand, die luttel belangstelling meer verdient. Zij geeft ja M. de Birac eene vreeselijke les, doch zij maakt zich mede schuldig aan eenen moord, zij doet eenen moord begaan, die vroeg of laat haar veirschrikkelijke gewetensknagingen moet berokkenen; want zij, beter dan iemand, weet, dat het slachtoffer niet plichtig is. Hierdoor verliest zij het prestige harer deugd, harer voortreffelijkheid. Zij verlaagt zich in onze oogen, zoodat wij, ten slotte, niet veel meer van haar houden, dan van de overige personaadjes, geen medelijden en nog minder eerbied voor haar koesteren, en weemoedig den blik van haar afwenden. Terecht hebben lieden, die anders met Dumas en zijne literarische voortbrengselen zeer hoog loopen, het pistoolschot, dat den knoop van La Princesse Georges ontbindt, een der minst gelukkige middelen genoemd, ooit door een tooneelschrijver gebezigd. Dit schot maakt van de ontknooping, niet de zegepraal der deugd en de kastijding der ondeugd, gelijk het misschien in de bedoeling van den schrijver lag, gelijk de logiek van het stuk het vergde; het maakt integendeel die tot eene ware onttoovering voor lezers en toeschouwers' aangezien het, instede van de deugdzame vrouw en den braven echtgenoot, beiden zoo goddeloos verongelijkt, te wreken, hen bespottelijk en hatelijk doet voorkomen, zelfs in de oogon van hem, die hen zag verongelijken. Wij herhalen het: wij willen den heer Dumas het recht niet betwisten, als zedenmeester op te treden. Wat wij echter niet kunnen nalaten te betwisten, is, dat hij de zending, welke hij zich met zoo grooten omhaal van woorden aanmatigt, op behoorlijke wijze vervult. Wij denken overigens, dat het hem met het zedenmeesterschap niet zoo zeer ernst is, als hij 't voorgeeft, als hij 't wellicht zich inbeeldt. Dumas is geheel en al een kind van Parijs, | |
[pagina 76]
| |
van het Parijs der tweede helft van de XIXde eeuw. Zulks verklaart alles. Van zijne vroegste jeugd, had hij duizend gelegenheden, om de courtisane entretenue in al hare verschijningen gade te slaan. Zekeren dag kwam hij op den inval het geleerde, de vrucht zijner waarnemingen, te benuttigen. Hij schreef den roman La Dame aux Camélias. Het boek maakte veel opgang, moest veel opgang maken, in een tijd, waarin vrouwen van het gehalte der heldin, welke hij had durven verheerlijken, te Parijs en elders den toon geven, tiennent le haut du pavé. Die bijval deed hem besluiten Marguerite Gauthier op het tooneel te brengen; en een nog schitterender uitslag bekroonde eene onderneming, die, vermetel in elk ander land, in het zijne nauwelijks gewaagd konde heeten. Van dan af scheen niets hem meer onmogelijk. De buitensporigste thesissen werden door hem verdedigd, de bedenkelijkste toestanden door hem gedramatiseerd, de neteligste onderwerpen door hem behandeld, de misselijkste helden en heldinnen door hem bezongen met een realismus, dat te meer het geblaseerde Parijsische publiek verrukte, naarmate het meer het zedelijk gevoel kwetste... Edoch na lange jaren die veine te hebben geëxploiteerd en de zedelijke verkankering, waaraan Frankrijk lijdt, te hebben doen dienen, om zijnen roem te vesïgen, voelde Dumas behoefte aan nog iets anders dan dien roem. Toen begon hij zijne landgenooten diets te maken, dat het genre, door hem uitgevonden, op iets anders dan l'amour du succès berustte; begon hij van zijne theoriën en zending, van het verbeteren der Maatschappij en het wreken der vrouw, van zijn zedenmeesterschap en wat dies meer te gewagen. De tegenspraak, welke men bemerkt tusschen zijne pretensies en de ware strekking, die in zijne gewrochten voorheerscht, is enkel het gevolg van zijn verlangen, om de zwakke zijde van zijn genre en van zijn procédé voor zichzelven en voor anderen te bewimpelen. Lier, 1 Mei 1873. Sleeckx. |
|