De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 6(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 67] [p. 67] Poëzie. I. Hiel's fabelen. De bie. Een bieken zweefde siddrend rond Tot dat het langs de baan de schoonste bloeme vond, Een dahlia, die hoog en fier Op haren gladden stengel schittrend bloeide. Wat om haar henengroeide, Violen, vingerhoedjeskruid bekeek ze als niets en zier. Met hare pijpkens stijf En halfgeopend, scheen ze uit louter tijdverdrijf Het licht te zwelgen, dat de zonne zond. Het bieken kroop in haren kelk - het was er op gesteld Daar lekkren honingzeem te vinden, Maar 't kwam terstond Terug en trok de tong plots in. - Ai, droef te leur gesteld. *** Toen bromde een hommel vliegend door het veld: ‘Hoe kunt ge u zoo verblinden, O dat begrijp ik niet! Wanneer ge een trotsche bloeien ziet, Vlieg haar voorbij en groet ze. - De schoonste bloem is niet de zoetste. Emanuel Hiel. Brussel. Er zong een krekelken.... 1. Ik zat bij mijne lieve vrouw; Er zong een krekelken in de schouw. Din, don, daine. [pagina 68] [p. 68] 2. En wat het zong verstond ik niet; En zij verklaarde mij 't aardig lied: ‘Weldra ons kindje komen zal, Beduidt des krekelkens blij geschal.’ Din. don, daine. 3. Zij zag mij wonderzalig aan; Ik dacht: ‘Ik heb het niet goed verstaan... Zij leĩ een vinger op den mond, En bracht mij waar een klein wiegje stond: Din, don, daine. 4. En voor het wiegje boog ik mij. En 't kleine dekselken zoende zij; En in mijn armen vloog de vrouw... Wij hoorden 't krekelken in de schouw. Din, don, daine. 5. En 't zong den ganschen, langen nacht. Wij droomden: wiegden ons kindje zacht. Din, don, daine. 6. En 's morgends zei ze: Beste man, O zeg: wat dunkt gij nu daar toch van?.... En zie! de zon in 't oosten loech: Tot brekenstoe nu ons harte sloeg. Din, don, daine. Theophiel Coopman. Brussel, Januari 1876. Vorige Volgende