vruchtbare schrijver Aart Admiraal van Schoonhoven den Prijs-Tony Bergmann, niet zijne novelle ‘Het Veerhuis aan de Lek’, heeft behaald. Dààrdoor is tevens het bewijs geleverd, dat het Willemsfonds in den prijskamp ook reeds in het licht verschenene letterwerken begrijpt, want de bekroonde novelle is ons bekend uit het zooeven genoemd tijdschrift ‘Eigen Haard’, dat haar reeds ten vorigen jare opnam.
Van de door Joh. C. Zimmerman, een der redacteuren van ‘De Gids,’ uitgegeven verspreide en nagelaten werken van E J. Potgieter, zijn thans drie deeltjes compleet, poëzij, novellistische en kritische opsteller. 't Is op enkele ‘Jugendproben’ na, alles uitstekend gepolijst, oorspronkelijk werk, van even groote scherpzinnigheid als dichterlijken blik getuigend. Winckelmann zei, dat de éerste vraag welke men bij de beoordeeling van een kunstwerk moet stellen, deze is: Heeft de kunstenaar gedacht? Bij Potgieters werken kan men in volle gerustheid de vraag doen; het antwoord daarop zal volmondig bevestigend wezen.
Ook bij Vosmaer, van wiens ‘Vogels van diverse pluimage’ het derde deel onlangs verscheen - afzonderlijk onder den titel van ‘Zangen en Beelden’ verkrijgbaar - behoeft men geen onvoldoend antwoord op die vraag te ontvangen. Werkelijk tot de breede reeks van hedendaagsche lettergewrochten, met stoom vervaardigden even ijl als hij, mogen Vosmaer's ‘Vogels’ niet gerekend worden; dààrtoe vliegen zij te hoog, reppen zij te krachtig hunne pennen en zingen zij te heerlijk, hetgeen alles inderdaad wat zeggen wil, ook zonder dat men nog de onderlinge vergelijking van ‘divers gepluimenteerde’ vogels met zeer eenvoudig getooid pluimgedierte zijn toevlucht behoeft te nemen.
Want wie naar romantische verscheidenheid in een roman zoekt, neme dien van J.J. Cremer, ‘Tooneelspelers’ getiteld, en als feuilleton in ‘Het Nieuws van den Dag’ verschijnende, ter hand. De tooneelen en beelden, karakters en voorvallen, zijn met krachtigen toets gemaald of geschetst. - Wie naar critische verscheidenheid zoekt verzuime niet de nieuwe ‘Haagsche Bespiegelingen’ (Dietsche Gedachten) van Dr Jan ten Brink te lezen en bewonderen, tevens de onverstoorbare frischheid en levendigheid, den tintelenden gloed en rijke kleur door den ‘hoffelijken bespiegelaar der Hofstad’ dààrin geopenbaard.
Doch ik eindig evenwel niet zonder een oorspronkelijken roman van eene tot dusver onbekende schrijfster vernield te hebben. Ik bedoel ‘De Oudoelders’ (2 deelen) door Hester Wene. Wat ik er van las wekt groote verwachtingen op.
Na zooveel oorspronkelijks is de mededeeling dat wij het geleende niet versmaden, zeker niet ongepast. Robert Hamerlings ‘Aspasia’ verschijnt in twee vertolkingen, waarvan de éene de Erven Bohn te Haarlem, de àndere den heer Tergunne te Deventer als uitgever heeft. Gij ziet dat ons letterlievend, niet-Duitsch-lezend publiek thans ook met ‘Aspasia’ kennis kan maken.
F.S.K.