De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 5
(1875)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 186]
| |
Nederlandsch tooneel
| |
[pagina 187]
| |
overheerlijk. Bravo, M. Corijn! ook als costumier hebt gij recht op onze welgemeende gelukwenschen. De eerste voorstelling van ‘Egmont en Hoorn’ had plaats ten voordeele van den heer Van Kuyck, welke dien avond een nieuw en schitterend bewijs kreeg hoezeer zijne kunst in onze kunstlievende Scheldestad wordt gewaardeerd. De beneficiant trad op als Graaf van Mansfeld, en trok zooveel partij mogelijk uit deze niet zeer dankbare rol. Hij was vooral treffend daar waar hij, vóor Alva, de Graven van Egmont en van Hoorn moet beschuldigen, maar waar Mansfeld integendeel, even verpletterend als onverwacht, zijne beschuldiging tegen den Inquisiteur en zijne Spaansche bloedhonden richt. Deze scene is overigens eene der schoonste uit het stuk, eene echte meestergreep. De laatste beneficievoorstelling - en voor de lief hebbers van fijne comedie stellig eene der aantrekkelijkste - was die van M. Edm. Hendrickx. Het voornaamste stuk van het programma was Molière's ‘Tartuffe.’ Natuurlijk was daardoor onze nieuwsgierigheid ten zeerste opgewekt: hoe zouden onze Vlaamsche artisten zich uit den slag trekken met de vertolking van een klassiek meesterstuk, in verzen geschreven en dat in alles zoo zeer van den gewonen trant hunner stukken afweek? Haasten wij ons op die vraag een gunstig antwoord te geven. Drie der bijzonderste rollen werden gespeeld door dezelfde artisten die ze zoo wat een7 of 8tal jaren geleden, te Gent op het ‘Nationaal Tooneel van Oostvlaanderen’ hadden gecreëerd. Wij bedoelen: M. Hendrickx (Tartuffe), M. Daenens (Orgon), en Mev. Verstraeten (Dorine). De rol van Valerius, die destijds door een Gentschen dilettant, M. De Bliquy, werd vervuld, was thans aan M. Lemmens toevertrouwd, terwijl Mej. Beersmans nu als Elmire en M. Van Kuyk als Cléantes optrad. Het stuk was met blijkbare zorg gestudeerd, en deed dan ook veel genoegen. Zelfs de rollen van ondergeschikt belang - gewoonlijk een struikelsteen bij opvoeringen van dien aard - waren hier zeer voldoende. Eene dezer, Mevr. Tormijn, vond in het karakter der oude dweepster Mad. Pernelle zelfs zòòveel bijval dat het publiek haar op het tooneel terugriep, eene eer die | |
[pagina 188]
| |
haar wellicht binst gansch het seisoen nog niet éens was te beurt gevallen. - Onnoodlg hier over de hooge kunstwaarde van Molière's wereldberoemd meesterstuk uit te weiden. En dat de door M. Des! anberg bewerkte Nederlandsche overzetting dit kunstwerk ten volle waardig is, is mede genoeg bekend. Deze schijnt ons nog al eenige overeenkomst te hebben met eene in 't begin dezer eeuw in Holland verschenen vertaling, getiteld ‘De Huichelaar,’ die ons eenigen tijd geleden toevallig in handen kwam. De voorstelling van den ‘Tartuffe’ werd voorafgegaan door ‘Het Wiegje’ door Em. Van Goethem, hetzelfde stukje dat onlangs in den Kunstbode verscheen en thans voor de eerste maal op onzen Schouwburg voor het voetlicht kwam. Dit lieve comedietje, dat ons een gemoedelijk tooneeltje uit een jeugdig huwelijksleven onder de oogen brengt, genoot een zeer vleienden bijval, dank aan de uitstekende wijze waarop Mej. Beersmans en M. Hendrickx de twee eenige rollen, Laura en Daniel, hebben vertolkt. - De vertooning eindigde met Van Driessche's blijspel ‘Voor stille lieden’, dat met losheid gespeeld door de dames Corijn en Gassée en de heeren Dierckx en Van Doeselaer, zeer vlug van stapel liep en het publiek voor het heengaan in luimige stemming bracht. Onvermeld mogen wij echter de schitterende ovatie niet voorbijgaan, die tusschen het tweede en het derde stuk aan den gevierden M. Hendrickx werd gebracht. Behalve een groot aantal wonderschoone bloemtuilen en kostbare gulden kronen, bood men hem o.a. aan: een stel diamanten knoppen, de volledige werken van Vondel in prachtband, een album en zelfs een volledig salongarnituur (sopha, zetel en stoelen), enz. De heer Hendrickx is een begaafd artist, die zich ernstig op de studie van zijn vak toelegt. Onlangs gaf hij zelfs in het Willemsfonds alhier eene voordracht, waarin hij over den beschavenden invloed van het Tooneel sprekend, o.a. zegt: ‘Ja, ik vergelijk het volk aan een ziek lichaam, dat om zijne krachten te herstellen verplicht is levertraan te nemen, maar het niet nemen wil, of ze moeten er suiker of citroen bij hebben. De levertraan dat zijn de fijne degelijke stukken, de | |
[pagina 189]
| |
suiker of citroen de zoo genaamde Fransche Boulevardstukken; welnu, geven wij hun dan nog van tijd tot tijd - zoo weinig mogelyk en van de besten - citroen, om den traan binnen te krijgen. Doch trachten wij de ‘spektakelstukken,’ vooral des Zondags, te vervangen door goede historische, vaderlandsche stukken, opgeluisterd door prachtige costumen, optochten, paarden, balletten des noods, in ruiling der moorden, tweegevechten, schakingen, enz, en ik twijfel geen oogenblik of de goede uitslag is ervan verzekerd. ‘Openen wij nog dikwijls door dergelijke stukken voor het volk het edele Geschiedenisboek, want in de geschiedenis van het verleden liggen de lessen voor de toekomst; dat men die ingeslagen baan blijve volgen, ik twijfel niet of al spoedig zal men ondervinden wat krachtigen invloed het Tooneel op de beschaving heeft. A.J. Cosyn. |
|