De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 4
(1874)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 529]
| |
Twee volksmannen
| |
[pagina 530]
| |
Hyoens.
- Vruchteloos, Goossin; alles wat wij doen is vruchteloos: ik zie alleen verdrukking en slavernij in de toekomst!
Goossin.
- Hoe? is het Jan Hyoens die zòò durft spreken? Is het die trotsche deken, die zoo krachtvol de belangen zijner onderzaten verdedigde, en nu zoo gewillig den nek wil buigen? Was het dan lage spotteruij, wanneer gij u tegen de bevelen des graven verzettet?.. Was het dan om het volk te misleiden om het in oneer en slavernij te dompelen, om het nadien, zonder leidsman, zonder raadgever aan zich zelven over te laten, dat gij de overmachtige eischen van Lodewijk Van Male afsloegt? Ha! Ha! zòò handelt gij met het volk; zóó handelt gij met die edele burgers, welke al hunne hoop, al hun betrouwen in u stellen!...
Hyoens
(hevig)
Geen enkel woord meer, Goossin! Gij hoont mij en hoon verdraag ik nimmer!... Maar, weet dat mijn hart bloedt bij 't denken aan de verslaving mijner broederen. Onophoudelijk staat de gedachte tot vrijmaking onzer Gemeente mij voor den geest; doch ook bespeur ik, dat, wat men ook aanwende, alles te vergeefs, alles nutteloos bloedvergieten is. O! dat denkbeeld doet mij lijden, het slaat mij ter neder, en moedeloos zit ik over het verval onzer Gemeente te treuren.
Goossin.
- Vergeef mij, Jan, dat ik een oogenblik aan uwe volksliefde scheen te twijfelen: ik zie dat er in u nog altoos dat grootsch gemoed te vinden is. Ja! gij zijt een man met echte vaderlandsliefde bezield! Gij zijt weder diezelfde Jan Hyoens, diezelfde onverschrokken held, die zoo kloekmoedig de rechten uwer Gilde verdedigdet!...
Hyoens,
(Vurig, neemt Goossin's hand).
- Goossin! Ja! Dezelfde gedachten, dezelfde gevoelens, welke mij voortijds bezielden, koester ik nòg! - Doch nu moet ik werkloos blijven; nu mag ik tot de verheffing mijner broederen, tot de grootmaking onzer Gemeente niet medewerken.
Goossin,
(Verwonderd).
- En wie belet u zulks?...
Hyoens.
- Mijn tegenwoordige toestand, vriend, verbiedt mij iets onzekers te wagen. (Getroffen). Mijne moeder is
| |
[pagina 531]
| |
hier op aarde alleen; mij alleen bezit zij om haar eenigen troost, eenigen onderstand te brengen! Zonder mij is zij van alle hulp ontbloot! - Voor háár moet ik leven; alleen voor háár moet ik werken, en de kuiperijen onzes graven met gelatenheid nazien!... En daarbij - gedoog dat ik het u zegge, vriend, alhoewel gij mij misschien bespotten zult, - ik heb nòg iemand, voor wie ik zorg te dragen heb! - Goossin, gij kent haar, - gij weet wie ik bedoel: gij kent de maagd, die mij hare liefde schonk!... Welnu 't is over haar, over mijne teedere Maria, dat ik, in dezen tijd van onlusten en oproer, ook waken moet!
Goossin.
- Zoo! gij zoudt dan het Vaderland aan uwe liefde opofferen?
Hyoens.
- Neen, maar gij zijt toch niet ongevoelig! Begrijpt gij niet wat ik lijden moet, wanneer ik aan deze twee geliefde wezens denk: mijne moeder en mijne verloofde! Ha!...
Goossin.
(Ter zijde).
- En zoo even vernam ik, dat dit meisje dezen nacht werd opgelicht.
Hyoens.
(Aarzelend).
- Wat?... Wat zegt gij, Goossin?... Van wien spreekt gij?
Goossin.
(Verlegen).
- Van hen, Jan,... van mijn duurbaar huisgezin, wiens leven ik ook voor de heilige zaak des Vaderlands te pande stel!
Hyoens.
- O goede vriend, misleid mij toch niet! Drijf toch den spot niet met een' ongelukkige: ik heb u begrepen! Ik lees het op uw gelaat, gij spraakt van haar: van dat meisje, van mijne geliefde!... O! er is iets omgegaan, zeg het mij, - o zeg het mij! (Poos) Gij antwoordt niet! Ach! Goossin, laat mij niet langer in dien wreeden twijfel!
Goossin.
- Bedaar u vriend, ik zal het u zeggen; - maar ontvang de tijding met onderwerping. Uwe Maria is u ontnomen; men heeft haar dezen nacht geschaakt, en niemand weet waarheen men ze leidde!...
Hyoens.
(Wanhopig).
- O God! o hemel! het meisje, aan mijne zorgen toevertrouwd, is dan verdwenen! On- | |
[pagina 532]
| |
gelukkige Maria! en ik heb u niet kunnen verdedigen!... Ach! (Hij valt op eenen stoel en verbergt het gelaat in beide handen).
Goossin.
(Statig).
- Wees kloek; - laat den moed niet zinken de rechtvaardige God verlaat de verdrukten niet!... Uwe geliefde zullen wij te zamen opzoeken, en uit de handen harer beulen verlossen.
Hyoens.
(Mismoedig).
- Te laat! 't Is te laat, Goossin!... Waarom hebben wij dat vuig gebroed, die laffe snoodaards, welke onze eer, ons leven bedreigen, niet al lang uit onze Gemeente verjaagd? O mijne Maria, thans zijt gij in de handen dier verdrukkers gevallen! Gij zucht in de klauwen eens tijgers, die u beleedigen, uitschelden, pijnigen en martelen zal! Ach! hoe angstig wacht gij uw rampzalig lot af! Arm slachtoffer, wat moet gij lijden!... En dit alles zien wij werkloos aan, dat alles laten wij in onze vrije Gemeente gebeuren!...
Goossin.
(Hevig).
- Dat laten wij niet gebeuren! - Onze ambachten, alle voorstanders en trouwe verdedigers onzer oude voorrechten zijn reeds vergaderd, om middelen te beramen. - Zij wachten slechts naar één enkel man; één woord van hem is genoeg om de harten te doen ontvlammen en de verdrukkers te verjagen! - En die man zijt gij!...
Hyoens.
(Springt recht. Vurig)
- Goossin, wat zegt gij?... Is 't waar? O ik verlang zóózeer naar dat oogenblik? - Voor mijn Vaderlanden mijne geliefde strijden! Ha!...
Goossin.
- Ja! het volk wacht slechts op u, vrome deken! Gij zijt de man in wien het al zijn vertrouwen stelt, op wien het met ongeduld het oog gevestigd houdt!
Hyoens.
(Kalm en vastberaden)
- Welaan, het zij zoo! Aan 't hoofd dier edele mannen, dier trouwe broeders, zal ik tegen onze vijanden optrekken! - Ha! Maria, de smaad dien men u aandoet, zal niet ongestraft blijven! Vandaag nog zal ik u opzoeken en u aan uwe vervolgers ontrukken!... Ha! Gijsbrecht Mathijs, Wouter Van Outrive, laffe | |
[pagina 533]
| |
vleiërs! gij moest dan - ik bedrieg mij niet, neen! - gij moest dan de schaking van een weerloos meisje bij al uwe laagheden voegen! - (Met bitteren spot). Zóó dacht gij u wellicht over Jan Hyoens te wreken: waarom mij dan niet aangegrepen! waarom mij dan niet overmeesterd en in boeiën geklonken? Ha! misschien vreest gij mij; mogelijks schuwt gij een' man, die zich verdedigen zou! Doch ik, ik zweer u, bij al wat mij heilig en duurbaar is op aarde, ik zweer u, dat ik mijne geliefde zal verlossen, en u om uwe afschuwelijkheden straffen!...
Goossin.
- Jan! mijn dappere vriend! Ik vind u dan terug, gelijk gij vóortijds waart! - Verontwaardigd bij de gedachte aan de verdrukking onzer broeders! Begeesterd bij 't aandenken onzer vorige grootheid, en vol hoop voor onze toekomende vrijheid! Eene heilige zending wacht u... Gij gaat het volk wederom uit zijne vernedering opheffen, en de hinderpalen aan 's lands welvaren: willekeur en geldafpersing, uit den weg ruimen.
Hyoens.
- O ja, voor het welzijn van het volk, voor de onafhankelijkheid onzer vaderstad wil ik àlles opofferen! Noch het smeeken, noch de tranen mijner moeder zouden mij thans kunnen weerhouden! Plicht gebiedt!...
Goossin.
- Dat is edel, dat is grootsch! - Vriend, gij begrijpt uwe zending! - Onverschrokken zult gij aan het hoofd dier moedige vlaamsche burgers vooruitrukken, en van alle kanten zal men u als 's lands verlosser begroeten! - Ha, Lodewijk Van Male, gij denkt reeds de Gentenaren slaven gemaakt te hebben! Gij pocht reeds op uwe eerste voordeelen, op de vernedering, die gij onze stad deedt ondergaan!.. Ha! weet gij dan niet dat er nog vrijheidsminnende harten onder de Gentsche zonen zijn? Weet gij dan niet, dat er nog kloekmoedige mannen bestaan, die uwe macht, uwe grootheid niet schromen?.. Onwaardige vorst! te lang reeds hebt gij met de Vlamingen gespot, vrees voor de toekomst!!
Hyoens.
- Ja, laaghartig mensch! uwe onderdanen hebt gij meermaals met verachting, met smaad bejegend; doch, weldra zal uwe slaafsche regeering een einde nomen! | |
[pagina 534]
| |
(In vervoering). Ja Goossin! alle middelen zullen wij inspannen om de dwingelandij onzes graven te verpletteren, om Vlaanderen weder vrij te maken!
Goossin
(ook met geestdrift).
- Om het land tot zijn' vroegeren trap van welvaart en volksgrootheid te brengen. Welaan, niet meer vertoefd! Moedig vooruit!.. Het volk wacht ons! (Hij doet een teeken naar buiten. Men hoort in de straat de geroepen: ‘Lang leve Hyoens! De vrijheid of de dood!’
Hyoens.
- Duurbare broeders! gij roept mij! Gij vraagt mij de verdrukte Gemeente in hare rechten te herstellen. O edel volk, laat u toch nimmer misleiden, laat u niet van den weg aftrekken, dien gij tot het behoud uwer vrijheden volgen moet!.. Sta mij immer bij, verlaat mij niet: in mij hebt gij een warmen, oprechten voorstander gevonden. (Nieuw geroep op straat.)
Goossin.
- Kom, Jan, gaan wij die moedige burgers vinden. Niet langer meer geaarzeld! Kom! God zij met ons! (Hij trekt de middendeur open. Van den Bossche aan 't hoofd van Witte Kaproenen en andere burgers verschijnen).
Hyoens.
- O God! geef ons de kracht om alle gevaar te trotseeren! Verleen ons hulp, opdat wij in onze rechtvaardige onderneming slagen! - Ha! beef! Lodewijk Van Male!... Beef Ghijsbrecht Mathijs!... Het uur der gerechtigheid is daar! En nu, vooruit, mannen! vooruit! - Voor vrijheid en voor recht!
Het volk.
- Ja! vooruit!... Voor vrijheid en voor recht! (Allen af).
1858. A.C. Vander Cruyssen. |
|