| |
Nederlandsch tooneel.
Antwerpen.
(30 Sept. - 14 Nov.)
Opgevoerde stukken: ‘Uitgaan’ en ‘De oude Kassier’, oorspronkelijk tooneelspelen; -‘Lena’ en ‘Fridoline’ oorspr. drama's; - ‘De degen van Dondermans’, ‘De drie Hoeden’, ‘Twee Katten voor een doode musch’, ‘Veel geschreeuw en weinig wol’ en ‘Fortunatus' beurze’, oorspr. Blijspelen; - ‘Nacht en Morgen’, ‘Martin de kruier’,
| |
| |
‘Paljas’ en ‘De Wandelende Jood’ vertaalde drama's; - ‘Mathilda’, ‘Neen’. ‘De Vreugde van het huis’, ‘Het omgevallen zoutvat’ ‘De tranen der vrouwen’ en ‘De geheimvolle bvief’ vert. tooneelpelen; - ‘De dienstboden’, ‘De menschenhater’, ‘Het Erfdeel van Menonkel’, Drie Honden aan één been’, ‘De Schoolmeester’ ‘Peperman’, ‘Antwerpenaren in Parijs’ en ‘De nasleep van een eerste huwelijk’ vert. blijspelen.
Zoo wij deze lijst aan 't hoofd onzer Tooneelcritiek plaatsen, - eene opgave die geregeld elke maand zal worden voortgezet - dan is het ditmaal toch enkel ten titel van mededeeling. Wij achten het onnoodig thans over de meerdere of mindere waarde der bovengenoemde stukken uit te wijden, daar bijna allen ‘oude kennissen’ zijn.
Inderdaad, behalve een drietal stukjes in één bedrijf - nl. ‘De geheimvolle brief’ een der geestigste tafereeltjes van den geestigen Benedix, en ‘De Degen van Dondermans’ door J. Roeland, even weinig beduidend als het vervlaamschte ‘Erfdeel van Menonkel’ - bepaalden zich vooralsnog de ‘nieuwigheden’ op onzen nieuwen schouwburg bij de twee oorspronkelijke tooneelspelen ‘Uitgaan’ van Glanor en ‘De Oude Kassier’ van Rogier Faessen. Hierbij dient nog gevoegd ‘Nacht en Morgen’ een groot effektdrama, bearbeid naar het bekend werk van den Engelschen romanschrijver wijlen Bulwer Lytton. Dit stuk, waarin eenige roerende tooneelen voorkomen, heeft, evenals ‘de Wandelende Jood’ en vele andere aan romans ontleende too neelstukken, gebrek aan samenhang. Wat Glanor's ‘Uitgaan’ betreft, dit werk is onzen lezers genoegzaam bekend, en over ‘De Oude Kassier’ van Faessen, waarin de heer Driessens de titelrol vervult, moeten wij ons oordeel tot na eene tweede opvoering verdagen, dewijl we verhinderd waren de eerste bij te wonen.
De overige stukken behooren allen tot het oud repertorium, en werden derhalve reeds vroeger in den Kunstbode besproken. Liever dus dan daarop terug te keeren, willen wij ons een oogenblik met het personeel van ons Nationaal Tooneel bezig te houden. En zulke taak kan den onpartijdigen beoordeelaar gewis niets dan aangenaam wezen, want ons
| |
| |
dramatisch gezelschap is dit jaar op uitstekende wijze samengesteld. Beginnen wij - hoffelijkheidshalve - met de dames.
Zonder vrees van te worden tegengesproken mag gezegd worden dat Mej. Catharina Beersmans een eersten rang rang onder de tooneelkunstenaressen van Nederland bekleedt. Diep indrukwekkend in het Drama, waar hevige hartstochten worden opgewekt, is zij evenzeer in de stille gemoedelijke Comedie op hare plaats. Wij zien haar zelfs het liefst in deze laatste optreden. Zeker, waar de begaafde actrice zich op melodramatisch gebied beweegt geeft zij vaak blijken van ongemeen talent; doch rollen van dien aard doen zoo licht tot overdrijving of gemaaktheid overslaan. Vandaar dat Mej. Beersmans' spel daarin wel eens te veel bestudeerd voorkomt om volkomen waar te zijn. In de comedie - genre-Benedix b.v. - kan zij integendeel ongegedwongen en natuurlijk den aandrang heurs harten volgen. In stukken als ‘Mathilda’ is het geen berekend spelen meer, maar de vrije uiting van een diep dramatisch kunstgevoel.
Na den naam van Mej. Beersmans komen ons onmiddellijk die van Mevr. en Mej. Verstraete in de pen Terecht ook behooren deze beide dames tot de meest geliefde artisten. Vooral in het Blijspel bewijst Mevr. Verstraete-Laquet aanmerkelijke diensten. Haar los en natuurlijk spel geeft tevens blijk van gewetensvolle karakterstudie. Eerstdaags wordt op onzen schouwburg Mevr. Verstraete's 25jarig Jubelfeest gevierd. Antwerpen zal dien avond eene welverdiende hulde brengen aan de vrouw, die sinds meer dan het vierde eener eeuw aan ons Nationaal Tooneel verbonden is, tot welks stichting zij zooveel heeft bijgedragen. - Hare dochter Mej. Marie Verstraete is eene allerliefste ingenue, die oneindig veel voortgang doet. Zij heeft eene zuivere, beschaafd Nederlandsche uitspraak, wat bij hare anders zeer verdienstelijke moeder niet het geval is. Daarbij is zij met eene lieve, sympathieke stem begaafd, die zij goed weet af te wisselen, al bezit zij niet gelijk Mej. Beersmans dat trillend orgaan, welk in
| |
| |
hoog dramatische toestanden zoo roerend vertolkt wat het hart gevoelt.
Ook Mevr. Coryn-Driessens, die dezer dagen met veel bijval hare heroptreding deed - als Floreska in ‘Louisette de Liedjeszangster’ - is eene door ons publiek zeer gewaardeerde tooneeliste. Als ‘soubrette’ heeft zij vele goede hoedanigheden. Minder bevalt zij ons in rollen van ernstigen aard.
Reeds hebben wij in ons vorig nummer met een woord van lof de eerste proeven van Mej. C. Gassée vermeld. Haar verder optreden heeft die gunstige meening ten volle gestaafd. Duidelijk is het dat zij, ofschoon nog zeer jong, reeds ervaring van de planken heeft. - Een andere debutante, die belooft, maar zich nog niet goed t' huis op het tooneel gevoelt, is Mej. Dhaenens. Zij legge zich ernstig op de studie toe, niet alleen der actie, maar ook der uitspraak: In hare taal straalt nog te veel het gentsch dialekt door. - Eene gunstige melding verdient haar klein zusje Malvina, een acht- of negenjarig kind, dat, als Rozeken in ‘Lena’ van Delcroix, gansch de zaal in verrukking bracht.
Verder heeft men o.a. nog de dames Kamphuyzen en Tormyn, die beide niet onverdienstelijk zijn. Aan laatstgenoemde worden soms dramatische moederrollen toevertrouwd, waartoe zij echter weinig geschiktheid blijkt te bezitten. Zoo heeft in ‘de Wandelende Jood’ het roerend tafereel: de wederkomst van Dagobert (Mr Driessens) door Mevr. Tormyn's koel en gemaakt spel veel van zijn pathetiek effect verloren. Het gemis eener goede moederrol is misschien de eenige beduidende leemte in ons zoo keurig samengesteld gezelschap.
Dat ook het mannenpersoneel uitstekende elementen bevat is bekend. In de eerste plaats noemen wij natuurlijk den talentvollen bestuurder M. Victor Driessens. Ziedaar een kunstenaar van den echten stempel! een die vrij goed de vergelijking met de vreemde meesters in het vak kan doorstaan. Moge zijne uitspraak ook niet gansch onberispelijk, on zijn geheugen hem al eens ontrouw wezen, toch boeit in zóó hooge mate zijn
| |
| |
natuurlijk en bezielend spel, dat men hierbij eene kleine zwakheid volgaarne over 't hoofd ziet. Hij is en blijft in Noord en Zuid de lieveling van het Nederlandsch publiek. Zeer ongepast vinden wij het dus - om niet méér te zeggen - dat zekere kritiek in Holland er zich met een boosaardig genoegen schijnt op toe te leggen, den roem van dien uitstekenden vlaamschen tooneelkunstenaar te verkleinen. Zoo iets is van die ‘Noorderbroeders’ evenmin billijk als ‘broederlijk.’ Die heeren vergeten dat, niet alleen hier te lande, maar ook aan gene zijde van den Moerdijk, Victor Driessens oneindige diensten aan de tooneelspeelkunst bewezen heeft!
Ook de hoer Jos. Dierckx is een tooneelist van meer dan gewone verdienste. Evenals bij Driessens is bij hem alles natuur en leven; dictie, gebaarden, mimiek, kortom alles draagt den stempel der waarheid. Als komiek-grim is hij voortreffelijk. Jammer dat hij niet altoos zeer rolvast is.
Eene uitmuntende eerste hoofdrol bezitten we in den heer Edm. Hendrickx, een artist die sinds lang bij ons schouwburgpubliek hoog aangeschreven staat. De hem aangeborene begaafdheid hoeft hij reeds tot een vèrgevorderden graad van ontwikkeling gebracht. Alzoo is zijne uitspraak, die eerst wat gewestelijk klonk, al aanmerkelijk verbeterd. Soms wat overdreven in het Melodrama, weet hij in de Comedie het ware met het schoone te vereenigen.
De heer Des. Coryn, M. Driessens' schoonzoon, paart tooneelkennis aan goeden smaak. Hij speelt met veel distinctie, wat hem vooral in ‘deftige’ rollen goed te stade komt. In jonge rollen mist hij echter de vereischte losheid. - Dit laatste is het vak van M. Lemmens, een jong akteur die, als hij goed voortstudeert, er wel komen zal. Zijne bewegingen beantwoorden nog niet gansch aan de eischen der dramatische kunst; hem zij derhalve plastische studie ten zeerste aanbevolen. Trouwens, zooals Goethe zegt, ‘de tooneelist vergete nooit dat hij niet alleen de natuur nabootsen, maar ze ook idealisch schoon voorstellen moet.’
Onze gelukwenschen aan den heer Hendrik Van Kuyck, die met blijk baren ijver naar volmaking streeft. De heer Van
| |
| |
Kuyck is Noordnederlander en voegt bij eene zuivere taal eene klare, duidelijke dictie. Alleen klinkt zijne stem soms wat te scherp. Hij trachte door oefening zijn orgaan zooveel mogelijk te verzachten, en wat minder luid te spreken. Dan zal hij aan 't publiek, dat hem nu reeds waardeert, nog meer genoegen doen.
Een goede aanwinst deed ons Tooneel in den heer Lodewijk Dhaenens, een voortreffelijke vaderrol. Na een drietal jaren afwezigheid is deze akteur in Antwerpen teruggekeerd, waar hij zeer goede herinneringen had nagelaten, evenals de heeren Lenaerts en Van Doeselaer, die hun emplooi van komiek tot elks genoegen vervullen.
Onder de overige leden van don troep vermelden wij M. Nuggelmans, die wel in gemarkeerde- of verradersrollen, maar niet als amoureux op zijne plaats is; M. De Somme, die meermaals chargeeren met typeeren verwart, eene aanmerking die in zekeren zin ook op M.Frederick toepasselijk is. Vergeten wij niet een woord van lof voor den jongen orkest-bestuurder, M. Lenaerts, die zich met ijver en kunde van zijne taak kwijt.
Thans bleef ons ten slotte nog te spreken over de keuze der stukken, die ons niet zoo goed als bij den aanvang voldoet. - Doch plaats ontbreekt; dus hierover later. Zeggen we alleen dat wij wanstukken als de ‘Dochter der Voddenrapers’ der opvoering op ons nieuw Tooneel onwaardig achten, en dat we met belangstelling de aan de vaderlandsche geschiedenis ontleende stukken te gemoet zien, die het Bestuur in zijnen omzenbrief heeft beloofd.
A.J. COSYN.
| |
Gent.
Gent, 9 November 1874.
Mijner gelofte gestand, wil ik u volgaarne voor uw maandelijksch Tooneeloverzicht telkens eenig naricht uil Vlaanderens hoofdstad zenden.
Op ons Nederlandsch Tooneel gaan de zaken betrekkelijk goed vooruit. Bij elke voorstelling wordt liet publiek talrijker, een sprekend bewijs dat er verbetering is. De nieuwe bestuurder M. Fauconnier spaart zich geene moeite, en de artisten werken braaf mede.
| |
| |
Wat de keuze der stukken betreft deze was voorals nog over 't algemeen bevredigend. Buiten een drietal effektdramas, die dan nog niets gemeens hadden met sommige akelige boulevardstukken, werden meest comedies en oorspronkelijke blijspelen opgevoerd. - ‘De Schoonmoeder’ van Vict. Lefèvre en H. Michiels heeft opperbest voldaan. Van Peene's blijspel ‘Vader Cats’ dat hier in lang het voetlicht niet meer had gezien, vond insgelijks een zeer gunstig onthaal, dank vooral aan den heer Beems, die den nederlandschen volksdichter vrij goed typeerde. Van denzelfden schrijver speelde men reeds tweemaal ‘Ogarita’ waarin Mevr. Rans bijzonder uitmunt.
Zoo als gij weet is nu ook Mej. Jeanette Heilbron als gastrol aan ons Tooneel verbonden. Dat de bijval dezer bevallige soubrette zeer groot is, en nog gestadig toeneemt, zal u gewis niet verwonderen. In stukken als ‘Stella’, ‘De kleine Tooverheks’ en ‘De Koopman in kinderspeelgoed’ is ons reeds haar buitengewoon talent ten overvloede gebleken. Morgen dinsdag, treedt ze op in ‘Louisette de Liedjeszangster.’
Verleden dinsdag had de eerste opvoering plaats van het te Antwerpen bekroond blijspel: ‘Victors nichtje’ door Em. Van Goethem en Jos. Van Hoorde. Dit nieuw stuk genoot, veel bijval. In de Gentsche dagbladpers wordt er met uitbundigen lof over gesproken. De vertolking liet weinig te wenschen over. Wannyn was vol leven in de rol van Pascal; Vandenkieboom zeer aardig in die van Florus; Rans ɯoest wat warmer wezen in die van Victor die hij anders goed speelde. Paul van Gent (Door) en Cockelberg (Lukas) speelden zeer natuurlijk. Ook de vrouwenrollen werden gewetensvol vervuld door de dames Apers, Rans, Fauconnier en Rachel De Terre.
Kortom, zooals ik zei, het gaat goed. Wat echter te betreuren valt is onverschilligheid van wege sommige flaminganten, die volstrekt niet schijnen te weten dat er dit jaar een Nationaal Tooneelgezelschap bestaat. Nu dat er ernstig gewerkt wordt om met de bestaande elementen, de zaken zoo goed mogelijk te doen, zouden zij die pogingen door hunne tegenwoordigheid wel mogen ondersteunen en aanmoedigen. Vindt gij 't ook niet?
Vriend Emiel.
|
|