De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 4
(1874)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 306]
| |
De Kerkmuziek in Antwerpen
| |
[pagina 307]
| |
muziekbeweging in de verschillende landen Europa's en in ieder land in 't bijzonder; van hare opkomst tot haar verval, in hare tijdvakken van luister of van schijndood, zal men den gang elker school kunnen nagaan. Daaruit zal ten duidelijkste blijken dat de moderne toonkunde, welke om zoo te zeggen in de Nederlanden haar ontstaan vond, er twee eeuwen lang in vollen glans schitterde, om vervolgens ons vaderland te verlaten en in den vreemde te gaan bloeien. Men zal de Italiaanscheschool in de XVIde en de XVIIde eeuw het toppunt van haren roem zien bereiken, nog gedurende de eerste helft der XVIIIde eeuw stand houden, om eindelijk, in plaats van te leven nog slechts langzaam voort te kwijnen. Men zal zien hoe de Fransche school slechts ééne eeuw van luister mocht beleven, hoe Frankrijk sinds dien tot wijkplaats aan allerlei scholen verstrekte, terwijl het zelf geen eigene nationale school meer bezat. Hij zal de Duitsche Kerkmuziek, grootsch en krachtig zoolang zij op den Koorzang en wel vooral op de koralen gesteund was, op 't einde der verledene eeuw, door de schuld van Haydn en Mozart, teenemaal zien ontaarden. Doch alvorens met de beschouwing iederer school van Europa aldus aanvang te nemen, houd ik er aan de beweegredenen te doen kennen, waarom ik hierbij niet verder ga dan tot het einde der XVIIIde eeuw. Hebben dan de toonkundigen onzer XIXde eeuw niets goeds voor de Kerk geschreven? Verre van mij die gedachte: doch wat mij stellig niemand zal betwisten, is dat de echte godsdienstige muziekwerken, die uit de pen onzer tijdgenoten zijn gevloeid bepaald tot de zeldzaamheden behooren! Met het oog op dit onwederlegbaar feit, meen ik, om niemand te krenken, kieschheid- en voorzichtigheidshalve verplicht te zijn mijn overzicht bij den aanvang der XIXde eeuw te staken. | |
[pagina 308]
| |
Inderdaad: door zekere werken onzer hedendaagsche toonkundigen te prijzen hadde ik mij allicht van vleierij of ‘cameraderie’ doen verdenken; - terwijl bij den minsten blaam aan anderen men mij misschien van miskenning hunner muziekale begaafdheden zou hebben beschuldigd, ofschoon ik daar door enkel het princiep, d.i. de weinig gewetensvolle wijze waarop zij hunne werken schreven, zou hebben bedoeld. Derhalve heb ik elke verkeerde opvatting mijner inzichten willen vermijden.
De Kerkmuziek die, in alle landen waar zij beoefend werd, schoon, zeer schoon was, gedurende de XVIde eeuw en in den aanvang der XVIIde, had van wegede tooneelmuziek oneindig veel te lijden. De eerste opera's waren in kerkstijl geschreven, omdat er geen andere bestonden en de toondichters zoo niet dadelijk de dramatische uitdrukkingen vonden, die aan de verschillende tooneeltoestanden pasten. Maar naarmate de operamuziek meer en meer naar tooneelwaarheid streefde, verloor de kerkelijke toonkunst haar godsdienstig karakter, omdat de componisten die de twee vakken beoefenden hunne godsd enstige werken op dezelfde wijze als hunne opera's schreven. Welnu, het publiek, het grof publiek althans, dat met weinig kunstsmaak begaafd en derhalve veelal een slecht beoordeelaar is, het publiek juichte toe en moedigde de kunstenaars aan, welke noten schreven op texten die zij niet begrepen, en wier muziek, in plaats van de ziel te verheffen en tot de verbeelding te spreken, integendeel gestadig de zinnen van dit publiek, streelde, welk overigens niets beters verlangde. Wil dit nu zeggen dat men op het einde der XVIIde eeuw geen schoone werken voor de Kerk meer schreef? Dit ware eene grove dwaling: een groot getal toondichters, der overlevering van Palestrina voortdurend getrouw, | |
[pagina 309]
| |
bleven hunne op gewijde texten toegepaste muziek op eene betamelijke en zelfs enkelen op eene verhevene wijze voortschrijven. Blijkt daaruit dat men gedurende de XVIIIde eeuw, en vooral op 't einde dier eeuw, - te midden der algemeene overstrooming van de wereldsche muziek en tijdens hare betreurenswaardige invoering in de kerken juist op het tijdstip dat bijna al de componisten, en in de eerste plaats de bijzondersten, hunne kerkmuziek schreven gelijk hunne opera's, hunne symphoniën, hunne kerkmuziek - blijkt daaruit, zeg ik, dat er te dien tijde geene aan de goede overleveringen gehechte componisten meer bestonden? Neen, alsdan nòg vond men onverschrokken mannen, welke, zonder hem te kunnen stuiten, den stroom toch het hoofd wisten te bieden, en voor de Kerk zangmuziek met orkestbegeleiding bleven maken, in plaats van, zooals Mozart en Haydn, door de stemmen begeleide symphoniën te schrijven. Haydn en Mozart die twee groote geniussen der Toonkunst, hadden nogtans een hoogst onheilzamen invloed op de Kerkmuziek. Eenige zeldzame werken uitgezonderd, is hunne kerkmuziek geene kerkmuziek! Hunne Missen vooral zijn geene Missen!Ga naar voetnoot(1) In de oratorios en in de symphoniën van Haydn, vindt men gedeelten die oneindig meer in godsdienstigen zin zijn opgevat, dan vele zijner kerkstukken. In opera's van Mozart ontmoet men verscheidene fragmenten die zeker van meer godsdienstig gevoel getuigen dan al wat hij voor de Kerk het meest godsdienstigs heeft geschreven Voor al wie met de werken dier groote meesters bekend is, zijn dit klaarblijkende waarheden. Welnu, hoe groot het genie dier meesters ook was, | |
[pagina 310]
| |
des te grooter en te onvergeeflijker is hun misslag jegens de godsdienstige kunst; trouwens hoe glansrijker hunne gloriestar aan den hemel der toonkunst schitterde, des te meer moest het slecht voorbeeld dat zij aldus den overigen toonkundigen - hunne tijdgenooten en opvolgers - gaven, rampspoedig wezen en met ingenomenheid navolging vinden. Van daar, dat verreweg de meeste toondichters onzer XIXde eeuw, deze groote geniën hebben nagevolgd, zonder nogtans dezer begaafdheid te bezitten, om aldus onder een aanneemlijken vorm onzin voort te brengen. Van daar dat de geringste componisten, zelfs diegene welke slechts voor de hoogzalen van dorpskerken schreven, de vormen van Haydn en Mozart nabootsten, - God weet hoe, - en trapsgewijze de Kerkmuziek alzoo in den toestand leidden, waarin wij haar heden aantreffen. En inderdaad, wat is zij tegenwoordig? Is er nog wel de geringste schijn van godsdienstig gevoel in al die Missen onzer hedendaagsche toondichters te vinden? De Missen van Hummel en van Eybler waren nog enkel ongerijmdheden; die van Schiedermayer zijn reeds aanstootelijk en belachelijk. En niettemin, hoe spoedig voelen de muziekliefhebbers zich niet verrukt, over dergelijke gewrochten, waarin de stemmen, die nogtans den gewijden text moeten vertolken, als tweede partijen, als begeleidingspartijen voorkomen, welke in de luidruchtige woeling van het orkest soms ja een klankje mogen laten hooren, op 't oogenblik dat de violen en de klarinetten, door hunne levendige samenspraken vermoeid, het hun willen toelaten, om middelerwijl zelf nieuwen adem te scheppen! Ik zegde dus, dat eenige toonkundigen der XVIIde en der XVIIIde eeuw de goede overleveringen getrouw zijn gebleven: hun allen zal in de onderhavige studie eene plaats worden ingeruimd. | |
[pagina 311]
| |
Ofschoon ik slechts de namen der grootste componisten heb aangeteekend, en van diegenen welke op het gebied der Kerkmuziek verschillige werken hebben voortgebracht, toch vlei ik mij met de gedachte dat hunne werken talrijk en vooral schoon genoeg zijn, opdat de muziekkapellen tot vorming hunner repertoriums niet gegenoodzaakt wezen hunnen toevlucht tot de schouwburg-bibliotheken te nemen. Het grootste deel der door onze tijdgenooten geschrevene Kerkmuziek getuigt van een zóó volslagen gebrek aan eigen godsdienstig karakter en overtuiging, dat b.v. de Missen en Motetten door joodsche toondichters vervaardigd in de kerk al niet méér misplaatst zijn dan die der christene - hetzij catholieke of protestantsche - componisten. Wat zal men mij tegen die bevestiging, waarvan de waarheid door niemand zal worden betwist, kunnen inbrengen? Is dit niet een bewijs, dat, in plaats van kerkmuziek te maken, de componisten slechts wereldsche muziek schrijven, waarop gewijde texten worden toegepast: onverschillige muziek, wel gemaakt, ik wil het niet ontkennen, doch slecht als opvatting, muziek die geene reden van bestaan heeft, daar zij aan haar doel niet beantwoordt. Het is dus uit de verledene eeuwen, dat wij de godsdienstige toonkunst, in den toestand waar gewetensvolle meesters haar gelaten hebben, moeten heropvatten. Laat ons in de kerken de echte gewijde kunst uitvoeren; maken wij onze tempels tot museüms van goede en zuivere Kerkmuziek, en de jongere componisten bezield door hetgeen zij er hooren, zij ook zullen werken voortbrengen die gewetensvol opgevat en in louter godsdienstigen geest geschreven zijn.
(Wordt voortgezet.) |
|