| |
| |
| |
Het roode kapje volksvertelling uit Dalmatië
Door Mevr. Ida van Duringsfeld.
(Vervolg.)
VII.
De Bruiloft.
Juist op den dag dat Pavo en Ljubika in stilte door den echt verbonden werden, had voor de eerste maal de prosci, aldus heette Stjepan's aanvrager bij Ivka, deze den met wijn gevulden beker aangeboden. Het meisje had er, ten teeken van toestemming, driemaal uit gedronken; dan had hij haar den appel, waarin een goudstuk verborgen was, geschonken. Zij had dien aanvaard en aan haren vader gegeven. Thans was dit juist een jaar geleden en Stjepan trok uit om zijne bruid te halen.
Het was een lang en weinig bebouwd dorp. Jure woonde aan hot ééne einde en de capovilla aan het àndere. Stjepan kon dus, zonder belachlijk te schijnen, te paard stijgen, en hij deed het om er deftiger uit te zien. Stjepan was zeer trotsch op dien eervollen dag, zeer trotsch en zeer gelukkig. Ljubika sliep sinds acht dagen in haar aarden rustbed; sedert vijf dagen had men Pavo's lint, zelden geopend gezien, en als de jonge weduwnaar zich vertoonde, dan was het met ontblooten hoofde: het grootste teeken van innige droefheid. Maar bekommerde Stjepan zich daar
| |
| |
over? Dacht hij nog aan Ljubika, die in de aarde verborgen lag; aan het verwelkt bloempje der gestorven liefde! Neen, zijne boleedigde ijdelheid had hem Ljubika meer dan onverschillig gemaakt; in den beginne had hij haar gehaat, nu had hij haar vergeten. Ivka was schoon, Ivka was zijne bruid, - hij was trotsch op haar en ook op zichzelven, - en hij zat op zijn zwart paard, als ware zijn houten zadel een koningszadel geweest.
Vóór hem en vóór den ganschen trein, reed een heraut; hij droeg een knods en zong luid: ‘breberi, delio, davori! Veel geluk, heeren getuigen van het huwelijk!’
Breberi, delio, davori zijn woorden, waarvan men de rechte beteekenis niet kent. Volgens Lovrie zijn zij uit het Turksch herkomstig en beduiden zooveel als: ‘Wees vroolijk, geluksheld,’ volgens anderen zijn het namen van oude liefdegoden.
Op den heraut volgden de parvinciers, de bruidvoerders. Stjepan mocht er, aangezien den stand zijns vaders en van zijn eigene aanzienlijkheid, onmogelijk minder dan het groote getal, dat is vier, hebben. Vier parvinciers zongen alzoo uit al hunne macht rondom den heraut en den bruidegom.
Stjepan was prachtig uitgedoscht. Zijn hemd glansde gelijk de wintersneeuw op den Biokovo. Zijn krozel, zijn slaaplijf op de borst gekruist, was met roode en witte streepjes versierd. Zijn scharlaken jacerma - zijn vest zonder mouwen, - vonkelde van zilveren stiksel en zilveren knopen. De koparan, het vest, was van groen laken en van voren, op den rug en aan de armen sierlijk afgestikt. De broek was smal en insgelijks rijk met stiksels belegd. En wat schoone slobkousen, wat oogverblindende kousen, wat glansende schoenen! In den gordel, die uit een schoonen shal bestond en rond de overige kleederen met zorg was vastgemaakt, staken de zware zilveren degen en de fraaie pistolen. Het haar was van voren geheel weg geschoren, maar van achter lang en te zamen gebonden. Op dezen dag mocht het niet gevlochten zijn; de lokken moesten vrij van onder de roode
| |
| |
muts op den rug hangen. Rondom de roode muts was een andere kleurvolle, kostbare doek gebonden.
Aldus opgesierd reed de fiere en gelukkige bruidegom voort. Achter hem liet de barjaktar, of vaandrager, op eene lans een zijden vaandel wapperen. De djeveris of bedienden der bruid, moesten eigentlijk broeders van Stjepan zijn; maar daar Stjepan geen broeders had, waren de twee naaste neven daartoe uitgekozen. Nu volgden de twee stakjelis, die de svatis of bruiloftsgasten aanvoerden. Degenen welke onderwege de wijnkruiken droegen, heeten buklie - zij waren talrijk in den stoet. Ook werd er ijverig ‘jare jare piko’ geroepen; geheimnisvolle woorden, welke huwelijksvreugde beteekenen.
Als men aan Ivka's woning kwam, zette men zich aan tafel. De bruid at met de djeveris en stakjelis aan eon bijzondere tafel...
Het was een roemrijk bruiloftsfeest.
Plotseling riep de heraut: ‘Azar, azar, bigna!’ Het was tijd de bruid ter kerk te voeren. Iedereen stond op en steeg te paard. Ivka scheidde van het vaderlijk huis.
Zij ook was met al de praalzucht eener Morlacksche dochter gekleed. Het hemd was van voren alsook aan de wijde mouwen, door haar zelfs, met witte zijde uiterst smaakvol gestikt. De doorsnede was met schoone zilveren knopen en rond den hals met zilveren slot vastgemaakt; het onderkleed, om zijne blauwe kleur madrina genaamd, was langs vòor tot onder toe open, en aan de kanten insgelijks rijk afgelegd en rondom nog wit geboord. Het scharlaken stuklijf, dat de mannen slaaplijf noemen, blonk van zilver; de roode sjerp waarmeê het was vastgebonden, was mede zeer fraai; de wollen voorschoot vertoonde alle mogelijke door elkander loopende kleuren. Ook de sadan, een blauw overkleed zonder mouwen, dat, iets korter dan kleed en hemd, de lieve gestalten der Morlacksche maagden zooveel schoons bijzet, was rijkelijk met kleine gitsteentjes en met stiksels versierd. En dan, het roode kapje! Dàt was met kettingjes, hartjes on half-maantjes opgepronkt - alles in goud. Een heerlijke pauwenveder wapperde er
| |
| |
boven op; een gespikkelde sluier hing haar tot op de hielen; de kousen waren een meesterstuk van witte stiksels; hare schoenen waren van rood leder; de halsketting, oorbellen en armbanden waren niet uit glazen paarlen, maar wel uit koralen samengesteld. - Gelijk de morgenzonne reed Ivka tusschen de svatis voort....
Toen het huwelijk gesloten was, werden de pistolen afgeschoten, en de bruiloftstrein stelde zich andermaal in beweging, maar dezen keer naar de woning van den capovilla. De parvinciers reden vooruit, om de komst der getrouwden aan te kondigen, en keerden dan in vollen galop op hunne posten terug....
Even als des middags at Ivka ook 's avonds met de djeveris aan een bijzondere tafel. De stakjelis mochten aan haren maaltijd geen deel meer nemen; zij moesten zich met het overige bruiloftsgezelschap aan tafel zetten, welke bijna onder het gewicht der spijzen brak, zóó rijkelijk waren de feestgezellen bediend.
Eindelijk was ook de tweede maaltijd geëindigd. De djeveris geleidden Ivka in de bruidskamer. Stjepan ontving den zegen zijns vaders en volgde haar, vergezeld van zijnen gevader, die met starisvat getuige bij zijn huwelijk geweest was. Zijne verwantschap met den nieuw getrouwde wordt zóódanig nauw beschouwd, dat hunne kinderen niet met elkander mogen trouwen. Thans bleef hij in de bruidskamer, terwijl de djeveris deze moesten verlaten, tot dat de jonggetrouwden zich wederzijds den gordel hadden losgemaakt; dan verliet hij hen ook, en schoot een pistool af, ten teeken dat zijn ambt voleindigd was. In Dalmatië gebeuren alle teekens met poeier en lood.
Als zij bij het gezelschap terug kwamen brak daar een feestla wijd los, als moest de slaap voor eeuwig verbannen worden. Men schreeuwde, brulde en maakte een helsch gedruisch met kleppers en ander gelijksoortig muzikaal gerief. Het vuur werd dooreen gesmeten. Ivan deed brandewijn en vijgen brengen, in zóó groot aandeel, dat al de gasten tevreden waren.
| |
| |
Terwijl men hier dit Morlacksche bruiloftfeest vierde dwaalde eene duistere schaduwe rondom het huis.
Hij week voor geen lichtstraal achteruit, die uit het venster op hem kon vallen. Hij luisterde naar het juichend geraas en sprak stil tot zichzelven. - Het was Pavo. Wàt dreef hem naar hier, om de vrienden zijner vijanden af te luisteren?
Hij had gedroomd: dat hij onder den vrijen hemel, onder den eikenboom sliep, waar hij het jawoord van Ljubika ontvangen had. Hij wist dat zij dood was, en zijn slaap was smartelijk en zijn droom schrikwekkend.... Plotseling dacht hij Ljubika te zien die zijnen naam noemde. Hij richtte zich op en beschouwde zijne verlorene gade. Zij strekte de hand uit en toonde hem Ivan's woning, die door de vlammen der huwelijksvreugde verlicht was: ‘Ik ben dood, en Ivka leeft en bemint! ‘zoo zegde zij op een wonderbaren toon, die aan het geschuifel eener slang geleek. ‘Zij heeft mij in het ongeluk gestort, en zij is gelukkig!’ Ljubika verdween en Pavo ontwaakte. Hij lag in zijne hut op het bed, waarop Ljubika gestorven was. Zij was met het woord: vergiffenis op de lippen bezweken, en Pavo ontwaakte met bitteren haat in het hart.
De Morlacken hechten aan droomen veel geloof, bijzonder als die met hunne neigingen overeenstemmen. Pavo had Ivka nooit het kwaad kunnen vergeven, dat zij Ljubika had gedaan.
Wat aan de zielsgeliefde geschiedt - dat gevoelen wij dubbel, ja tien- en honderdmaal. Thans dat Ivka gelukkig, Ljubika begraven, en hij in de eenzame ellende was, thans haatte Pavo de onmeêdoogende Ivka.
‘Ik zal hun àndere vlammen bezorgen, dan die welke uit den haard, het feestmaal verlichten! ‘Dàt was het gedacht waarmeê hij rond het huis drentelde, waar de lust tot kwaad hem hoen gedreven had.
Mij martelen gaarne ons eigen, nog mèèr dan anderen ons martelen; het is als konden wij de bitterheid des levens
| |
| |
niet genoeg gevoelen.... Dààrdoor was Pavo's ziel vergald.
Tegen den morgen ging hij naar zijne hut, zonder iets te hebben uitgericht. Ljubika, zooals zij werkelijk in haar leven geweest was, streed tegen de gedroomde Ljubika.
In Ivan's woning dacht niemand aan het gevaar dat zij ontkwamen. Zij raasden en dronken. Slechts weinigen sliepen. De Morlacken stellen voor een feestmael den slaap terzijde; dat is goed tegen dat zij hònger krijgen.
Het morgenlicht schemerde in het oosten, de djeveris snelden tot de nieuw getrouwden, om hun eenen koek, een kieken en eene flesch wijn voor hun ontbijt te dragen.
De bruiloft was 's zondags begonnen en 's donderdags zon ze eindigen. Dat was nog al te spoedig meenden de jongelieden en Stjepan, die dat vroolijk leventje goed verlustigde. Daarentegen was Ivka vergenoegd het huis eindelijk eens ledig te zullen zien, en het gewetensvol in bezit te nemen. Nu was het als eene herberg, on hoe zag het er uit!
Ivka, die voor eene Morlacksche vrouw, een buitengewonen overleg bezat, trachtte waarlijk met het opruimen te kunnen aanvangen....
Toon eindelijk toch het bruiloftfeest gansch afgeloopen was, deed Ivka hare feestgenoten ongeveer een halve mijl verre uitgeleide; dàn hield men stil om afscheid te nemen, en schonk de bruid aan ieder eenen kus.
Stjepan liet plotseling een luiden schreeuw hooron: - het huis zijns vaders stond in brand!...
| |
VIII.
De Wraak.
Het gansche gezelschap wendde de teugels om en keerde terug. De nog bijeengebleven bloedverwanten en vrienden des huizes gaven emmers water aan, de geburen hielpen blusschen. Pavo was de eerste onder hen, en ook de werkdadigste; hij scheen het vuur overal in ééns te willen uit- | |
| |
dooven. Zijne onverschrokkenheid vond navolgers, ja, eenige der jongelieden poogden hem zelfs nog te overtreffen. Een hunner klom op het dak; te midden der vlammen, en wierp het water, welk Pavo hem onvermoeid toereikte, in de sissende vlammen.
Plotseling barstte boven het vlammend geschuifel en het hulpgeroep, een pistoolschot los - het wapen van een der blusschers had vuur gevat, ging af, en het lood vloog Pavo in de borst!... - Met de woorden: ‘Vergeef mij Jezus!...’ viel hij achterover op den grond.
Men verliet eenige oogenblikken het brandende huis om den gewonde te helpen. Ivka zelf kwam er met kermende deelneming bijgeloopen, alsook Ivan. Deze laatste vergezelde de mannen, door welke Pavo naar zijne woning gedragen werd. ‘Een menschenleven is méér waard dan een huis’ zegde Ivan, als men hem aanried om weêr gaan te blusschen, en hij bleef zoolang tot de heelmeester van het dorp - die ofschoon hij te Padua niet gestudeerd had, toch zijns gelijken in 't genezen van wonden niet vinden kon - hem verzekerde dat Pavo's wonden, ofschoon zwaar en gevaarlijk, toch niet doodelijk waren. Ivan zegende den gewonde en beloofde alles te zullen doen, wat hem in de tegenwoordige omstandigheden mogelijk was, en keerde eerst dan kalm en gelaten naar de plaats der ramp terug.
Weenend en handenwringend werd hij door Ivka en Stjepan ontvangen. Het vuur vlamde niet meer, het smoorde alleenlijk nog, maar het inwendige van het huis lag geheel in asch! Er was niets meer overgebleven dan de witte kalksteenen muren, en het was er, bij nacht, gelijk in eene geestenwoning.
Ivan troostte zijne kinderen zoo goed hij kon. Stjepan was spoedig genoeg kalm, maar Ivka kon hij niet tevreden stellen. Haar schoon huis, waarin zij, zonder schoonmoeder noch zusters, alléén de meesteres zou geweest zijn, was geheel door de vlammen verwoest! - Zij begon gedurig op nieuw te klagen en te weenen.
| |
| |
Dobra, welke den man harer nicht trouw verzorgde, vertelde hem eens hoe ongelukkig Ivka was. Zijne doffe blikken vonkelden, en hij vroeg: ‘Is zij het slechts alleen? Zij heeft het wel verdiend: - Ljubika heeft zooveel geweend en geleden!’
De oude vrouw zag den zieke ondervragend aan - zijne woorden schenen haar zoo zonderling toe.
Zoolang Pavo zich alleen tegen hàar aldus uitdrukte, kon zulks hem niet schaden, - de oude Dobra kon zwijgen. De oude Bara integendeel was praatziek, zooals wij reeds gezien hebben, en als Pavo voor de eerste maal het verwoeste huis aanschouwde, zegde hij, terwijl zij het toevallig hoorde: ‘Geheiligd is de hand, welke Ivka's woning aan brand stak!’
‘Wie zich niet wreekt, heiligt zich niet’ dat Morlacksche spreekwoord was aan de oude commeer te goed bekend, om niet oogenblikkelijk Pavo's raadselachtige woorden te begrijpen. Triomfeerend, als hadde zij eene ongemeen kostbare ontdekking gedaan, strompelde zij naar Jure's woning, waar Ivka met haren man en schoonvader thans woonden. Zij vond de jonge vrouw droevig op den dorpel zitten spinnen, en zonder eenige voorbereiding, zegde zij tot haar:
- ‘Wilt gij weten wie uw huis in brand heeft gestoken? Niemand anders dan Pavo.’
Ivka liet de spinklos vallen, hare oogen vlamden; zij greep krampachtig den arm der oude.
- ‘Zegt gij het ook?’ vroeg zij.’ Ik heb het dikwijls gedacht, doch nooit durven zeggen.’
- ‘Ik heb het ook dikwijls gedacht, en ik zeg het:’ antwoordde Bara; ‘versta mij eens wel, mijn dochterken’ vervolgde zij snel, en dan vertelde zij haar hetgeen zij van Pavo had afgeluisterd.
Aanstonds snelde Ivka naar haren man, en vond bij hem bereidwillig gehoor. Welke echtgenoot is niet boos op een vroegeren medevrijer? Dergelijke herinneringen zijn gelijk het vleesch aan de beenderen gehecht.
| |
| |
Het jonge paar wendde zich nu tot Ivan, om den vader die ontdekking mede te deelen. De achtbare capovilla wilde er niets van gelooven.
- ‘Zwijgt!’ sprak hij ontevreden, toen Ivka zoowel als Stjepan bleven volhouden dat Pavo de verstoorder van hun geluk was. ‘De brandstichting is een zóó zwaar misdrijf, dat geen mensch dit zou durven begaan, al verwaarloosde hij alle godsdienstige plichten.... Het is een te zwaar misdrijf, om daarvan iemand te beschuldigen, en 't is vooralsnog in ons dorp door niemand gepleegd. Zwijgt, zeg ik u, en zet uwe zielen niet op het spel, met in onzekerheid kwaad van uwen evenmensch te gelooven. Pavo is veel te braaf om iets dergelijks te doen; - ligt ons huis in assche, God heeft het aldus gewild,...’
Neen, het was God's wil niet geweest, maar de wil der menschelijke wraak: de wraak van Pavo. Na een zoo langen als zegerijken strijd tegen zijne booze neigingen te hebben gevoerd, was hij toch eindelijk bezweken. Pavo was als in de macht van een boozen geest, bij de Morlacken nesrjetja genoemd, on om dien boozen geest te bevredigen was hij uitgegaan en had hij Ivan's woning in brand gestoken! -
Niemand had hem die daad zien ten uitvoer brengen, en toch rustten alle vermoedens op hèm. Hij wist het; - waar zijn zij die een knagend geweten kunnen doen zwijgen? - Doch hij nam voor, al die vermoedens te verachten. Wie kon hem luid daarvan beschuldigen? en wanneer zij dàt durfden, wie zou het kunnen bewijzen? Hij zou zichzelven ook niet verraden.
En toch gebeurde zulks. - Het was zondag; hij besproeide het graf zijner vrouw met wijwater, toen hij tusschen de menigte eene stem klaar en duidelijk hoorde zeggen; ‘Dààr is de brandstichter!’
Pavo deed alsof hij het niet hoorde. Hij knielde op het graf neder en fluisterde: ‘Ljubika, geef mij geduld!’
Voor de tweede maal herhaalde de stem:’ Dààr is de brandstichter!’
| |
| |
Nu sprong Pavo op en keerde zich om; - Stjepan stond daar en wees naar hem.
- ‘Noemt gij mijnen naam?’ schreeuwde hij Stjepan toe, terwijl hij de hand aan zijn pistool sloeg.
- ‘Ja, want gij zijt de brandstichter,’ antwoordde Stjepan, en bracht ook zijn pistool te voorschijn, doch vooraleer hij kon aanloggen knarste dat van Pavo. - Stjepan viel neder. Pavo greep zijn degen, baande zich door de verbaasde menigte eenen weg en verdween weldra uit het gezicht.
Geheel onbewegelijk knielde Ivka naast haren gemaal, welke nog altoos daar lag, waar hij gevallen was. - Hij bloedde zòò hevig dat men hem niet durfde vervoeren.
Gedurende zijn huwelijk met de driftige en onbeleefde Ivka, had Stjepan veel van zijn goede inborst van vroeger verloren. De man neemt zoo gemakkelijk de neigingen der vrouw aan, veel eerder dan de vrouw die van den man aanneemt. Doch in zijne laatste oogenblikken werd hij weêr geheel de zoon van Ivan. Hij hield zich alleen met Pavo bezig, ‘Laat hem vluchten -’ smeekte hij. ‘Ik heb hem woedend gemaakt;... ik vergeef het hem... vervolgt hem niet!...’
Met het woord vergeving nog op de lippen, gaf Stjepan den geest.
(Wordt voortgezet).
|
|