zijne geliefde Mar.-Liesbeth leeft, de détails zijn geestig verteld en de historische bijzonderheden verhoogen onze belangstelling. In hetgeen Hendrik onderwindt, in hetgeen hij doet en denkt wordt de lezer door den schrijver medegesleept; ik leef met hem en gevoel dus ook zijne vreugde en zijn verdriet, evenzeer als ik in de gemoedsaandoeningen van Mar.-Liesbeth deel. Natuur, eenvoud en waarheid komen in de novelle ieder tot haar recht, en mij dunkt dat dus het schoonheidsgevoel niet anders dan gestreeld kan worden.
Ik wensch den schrijver een woord van hulde te brengen voor de schoone, kleine natuurbeschrijving met welke zijn werkje aanvangt. Indien hij aan dergelijke beschrijvingen meer uitbreiding gegeven en ze in zijne schetsen gevlochten had, zouden deze aan kunstwaarde nog hebben gewonnen. De lezer oordeele zelf:
‘De zon helt naar het westen; zij heeft ruim drie vierden harer dagelijksche baan doorloopen. Ginder boven het goudgele tarweveld verheft een zingende leeuwerik zich langzaam in de lucht. Hier voor ons, naast de lommerrijke dreef, spat en plast het schuimende water op de lichte wieken van het groote molenrad. Blinkende eenden, blank als sneeuw, fladderen en duikelen in de heldere beek.’
Dàt is kunst, en van goeden huize..!
Ten slotte mag ik niet verzwijgen hoezeer de beknoptheid van schrijvers stijl mij loffelijk voorkomt. De heer De Veen begint liever herhaaldelijk een nieuwen zin dan langgerekte en duistere perioden te bouwen.
Zoo de schrijver van ‘In Zuid-Brabant’ andermaal eenige zijner letterproeven openbaar maakt, zou ik wenschen, dat hij daarin eene breedere opvatting van de kunst liet bemerken, dat is ruimer speling aan zijne fantazie gaf. Ook buiten den kring van verliefde jongelieden ligt eene heerlijke schoone wereld van vleesch en bloed, van liefde en kracht, waaruit een talentvol schrijver als De Veen grepen weet te doen, die verstand en hart beiden bevredigen.
's Hage, 19 October 1873.
Frits Smit Kleine.