Wanneer men de Duitsche letterkundige afstamming nagaat - te beginnen met Herder, die aan Goëthe schrijft om hem aan te sporen zich toe te leggen op het scheppen van werken eigen aan den Duitschen geest en volksaard, (even als in later tijd Weber, na den ‘Freischütz’, Meyerbeer smeekt het vaderland, bron en beginsel elker ware kunstschepping niet te verlaten), te beginnen met Schiller die de pleiade der dichters, dramatisten, wijsgeeren en esthetiekers tot op onze dagen voortzet, - dan staat men getroffen door de éénheid, die reeds in de voortbrengselen van den letterkundigen geest heerscht, lang vóór dat zelfs een groot overheerschend genie de staatkundige éénheid had gesticht. - 't Is dat die nationale éénheid in de natuur bestaat, alvorens in de koude afscheidslijnen der politiek te bestaan.
Het ware vaderland eens volks, het zedelijk vaderland breidt zich uit, zooverre zijne eigene taal, zijne moedertaal weêrklinkt; dát is de verdeeling zooals de natuur ze wil. Elke verkrachting dier natuurwet is eene euveldaad die gestraft wordt met de verbastering, de verkwijning, de zedelijke dood van duizenden wezens,die van dàn af de voorwaarden hunner roeping te midden der samenleving, niet meer vervullen kunnen, en zich van lieverlede tot de vernedering, tot de onpersoonlijkheid, tot het niet-bestaan verlagen. Welke les voor de koningen en grooten der aarde!
Evenwel, indien de letterkundige beweging zich in Duitschland op eene zoo merkwaardige, zoo levendige zoo ongedwongene wijze heeft voorgedaan en ontwikkeld, zoo is toch dat groote land, ondanks zijne groote toonkundigen, slechts zeer langzaam tot het nationalism in de muziekkunst kunnen komen. En waarom? In de eerste plaats is het omdat eene letterkundige beweging altoos