De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 3
(1873)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 364]
| |
De Vlaamsche muziekschool
| |
[pagina 365]
| |
weet zulks iedereen, de hersenen van ieder volksras met hunne bijzonder kenmerkende vormen on verschillende terugwerkingen der zenuw-, zenuwknoop- en ruggraatcentrums, vertoonen den oplettenden navorscher verscheidene overheerschende vermogens, verschillend beheerd on betrekkelijk krachtiger, waaruit de nationale geschiktheden, in hunne onbetwistbare verscheidenheid, ontstaan. Beproef dus maar eens om van de Franschen veeltalensprekenden te maken, zoo als het u zonder moeite met Russen (geene Moscoviters) zal gelukken. Vraag aan de ware kinderen van Pruisen dat zij welsprekende improvisators worden, naar de wijze der Provençalen en Girondins. Vind mij eenen kunstbeoordeelaar, die de volle waarde van het koloriet in de schilderkunst beseffende, den Vlamingen geen wonderbaar vermogen toekent, om de duizenden en duizenden nuanceeringen weêr te geven, voortgevloeid uit de drie hoofdkleuren des lichtbeelds. Gewis zou ik ongelijk hebben, op daadzaken aan te dringen, die in de natuurlijke geschiedenis der volksrassen zoozeer bekend zijn, ware het niet, dat ik dagelijks de toongevers der opvoedingsleer, dit daadprinciep der volksgeschiktheden zag vergeten, wanneer zij spreken over nationale opvoeding en volksonderwijs. Hoe groot was derhalve mijne vreugde, toen ik in een vlugschrift, voor titel dragende: de Vlaamsche Muziekschool van Antwerpen, de opvoedkundige wetten aantrof, juist zooals zij voortspruiten uit de betrekkingen, welke de natuur der aanteleeren zaken, met de gegeven inrichting der te onderrichten groepen, ondersteunt. De uitstekende Meester die dit programma heeft neêrgeschreven, heeft begrepen wat al ontwikkelingen men aan de rijke muzikale begaafdheden, die de Nederduitsche hoofden der Scheldeboorden onderscheiden, zou kunnen geven, indien de Vlaamsche Muziekschool, zonder de vergelijkende studie met uitheemsche scholen te verwaarloozen, zich sterk zelfstandig vormen kon onder de veelzijdige beschouwingen van taal, schoonheidsleer, harmonie, rhythmus en melodie. | |
[pagina 366]
| |
Zich-zelf zijn, door en voor zich-zelf, is de eerste wet van het hooger leven der volkeren. Wat zou zonder dit grondbeginsel van verscheidenheid in de deelen, het opperste grondbeginsel der orde, eenzelvig met het princiep van schoonheid geworden, vermits de orde niets anders is noch kan zijn, dan de eenheid in de verscheidenheid! Gij ziet dus reeds, dat om dergelijk programma eener Vlaamsche Muziekschool op te vatten en te schrijven, men niet enkel een echt toonkundige, maar tevens een philosoof en dichter moest wezen. Indien de gezonde wijsbegeerte, op eene onwederlegbare wetenschappelijke menschkunde gegrond, van M. Peter Benoit een hervormer heeft gemaakt, overtuigd van het grondbeginsel van oorspronkelijkheid ten aanzien van het nationaal onderwijs, dan ontwaart men weldra, dat hier het ideaal des toonkunstenaars tot grondslag zijner opvoedingleer heeft gediend. De muziek is geenszins wat een ijdel volk wel denkt: eene der kunsten van ‘vermaak’, wier lessen in de kostscholen afzonderlijk worden betaald; een tijdverdrijf, een middel om zijne dochter uit te huwelijken, enz., enz. De muziek even als het bepaald duidelijk uitgebracht woord, is eene natuurlijke taal, eene tegelijkertijd physiologische en zielkundige wijze van uitdrukking, onontbeerlijk voor de gansche openbaring en bijgevolg voor de volledige ontwikkeling van den inwendigen mensch. Zij vertolkt rechtstreeks onze gemoedsontroeringen, even als de ontledende spraak de waarnemingen der zinnen en de erkenning der rede herinnert. Zij alleen is de ware taal des harten en der drift. Zij alleen is de getrouwe tolk van de hoogste verzuchtingen der menschelijke ziel en, in het bijzonder, van het godsdienstig gevoel. Zij is het, die deze gevoelskreten uitstort, wier gevariëerde toonsveranderingen, wel is waar van ver, zekere omtrekken onzer nadrukkelijkste melodiën te binnen brengen; maar hare plotselijke willekeurigheden gaan veel verder dan de tonen der interjectie. Nu, voor hem die de gedachte en de opvoedingsleer, in de zaken van het tegenwoordige niet opsluit, | |
[pagina 367]
| |
is het klaarblijkend, dat elke mensch geroepen is tot de kennis en het persoonlijk gebruik dezer taal, onmisbare vollediging der gesproken taal, en zonder welke, de mededeelende vertolking zijner diepste gevoelens, hunnerschakeeringen, hunner beredeneerde aaneenschakelingen (want de drift heeft hare eigen logiek) hem nimmer volkomen zou vergund zijn. Diegene is dus muzikant, welke bij middel der stem of eenig speeltuig, de rechtstreeksche en vrijwillige uitdrukking die hem werkelijk op een gegeven oogenblik beheerscht, althans welluidend improviseert. Voor hem is voelen, verstaan, en met liefde de muziek der meesters uitvoeren, slechts eene enkele zijde zijner kunst; het is een middel om ter verwezentlijking zijns ideaals te geraken, dat is: al de hulpmiddelen der muziektaal zich eigen gemaakt te hebben, om datgene, wat hij in het diepste zijner ziel gevoelt, op de hem eigene wijze, zelf te kunnen uitdrukken. Dit oprecht ware begrip der natuurlijke functiën van de taal der zinnen, der tonaliteiten en van den rhythmus, heeft M. Peter Benoit vereenigd met het princiep van oorspronkelijkheid of van ethnische rechtzinnigheid, waarover ik u vooreerst heb gesproken, en waarvan hij zijn type van den Vlaamschen muzikant heeft gevormd. Van daar, deze eerste gevolgtrekking, dat elke leerling, zijne school binnentredende, als een aankomenden toonzetter moet behandeld worden, wat dàn nog goedkeuring verdienen zou, al zage men daarin enkel eene dubbele reden van vooruitzicht en billijkheid: want ‘niemand kan voorzeggen welke leerlingen komponisten zullen worden. (Bladz. 8). Studie der menschelijke ziel en der onderscheidene vereenigingen harer vermogens, - schoonheidsleer of opsporing der wetten van het schoone, - kunstleer der accoorden en der tonaliteiten, in hunne betrekkingen met de grondwetten der geluidleer, de physiologie des gehoors en de logiek der toonladders, studie der klankmaten, deze geëvenredigde teekeningen van den tijdsduur op zichzelve en in hunne betrekkingen met de verdeeling der kracht door opvolgende bewegingen | |
[pagina 368]
| |
van samendrukking en uitzetting (maat), enz. enz., alles wat de woordenlijst, de spraakkunst en de woordvoeging der muziektaal daarstelt, zal voortaan te Antwerpen in de opvoeding aller kweekelingen der Muziekschool voorkomen, welk ook het aantal moge wezen dergenen, die later der improvisatie of der schepping van oorspronkelijke werken vaarwel zeggen, om zich enkel met de vertolking der voortbrengsels van anderen te vergenoegen. Dit programma bevat nóg eene vruchtbare gedachte, waarop ik graag uwe aandacht zou uitlokken; ik wil spreken van de beoefening der Vlaamsche taal, in eene school van Vlaamsche muzikanten. Ofschoon ik de neiging tot het uitsluiten van vreemde talen en letterkunde (o.a. van het Fransch) als kinderachtig en zeer nadeelig beschouw, zal ik hier als taalkundige verder gaan dan de op hunne eigene volkstaal meest verliefde Flaminganten. Mijn gevoelen is, dat de Vlaming de schoone taal, die hij spreekt, en welke zijne letterkundigen, evenals die van Nederland en Nederduitschland, met eene zóó verlokkende bekoorlijkheid schrijven, geenszins volgens hare volkomen waarde schat. Weet hij altoos wel, dat het Nederduitsch, in zijne twee tongvallen het Nederlandsch (Vlaamsch en Hollandsch) en het Nedersaksisch, de meest bewerktuigde en gevolgentlijk de zuiverst bewaarde, de volmaakste der Germaansche talen zijn van hedendaagsch Europa? Is het niet in het Vlaamsch, is het niet in de de taal van eenen Maerlant en eenen Willem van Utenhove, dat het beroemd gedicht (Reinaart de Vos), dit bewonderenswaardig voortbrengsel van het Noord-Europeesch genie, in de middeleeuwen, geschreven werd? Het Hoogduitsch stelt een betrekkelijk meer hedendaagsch tijdstip voor, van het ayro-Germaansch worden, gekenmerkt door eene aanhoudende gewoonte om de medeklinkers (ts voor t, ch voor k, enz.) der overwinnende Ayras, zelfs tot een overdreven sissen te versterken, hoewel reeds verhard, tijdens hun eersten Germaanschen staat (waar de t der verwonne- | |
[pagina 369]
| |
lingen, reeds de d der veroveraars vervangen had; waar de k in plaats der g was gesteld geworden, enz.) Door opvolgentlijk bij middel van den Umlaut zijne vrije klinkers (tot het vormen van meervouden, vergelijkende trappen, afleidingen en wijzen van vervoeging) te verscherpen en onder den invloed van het gesis zekerer klinkers, is de Hoogduitsche taal min geschikt dan de Vlaamsche, hare oudste zuster, voor de vocalisatie en de bepaald duidelijke uitspraak. En toch, het Hoogduitsch in den mond des zangers is reeds verreweg te verkiezen boven het Fransch met zijne en zijne vier afschuwelijke neusklanken (an, in, on, un,) zonder er hier nog deze hoogstbezwarende omstandigheid bij te voegen, dat deze vijf klinkers, juist diegene zijn, welke het menigvuldigst in de taal van Voltaire hervoorkomen. Maar, wat ook onder opzicht van den zang en het algemeen plan des Meeren Benoit, de waarde zij dezer beweegredens van achting en voorkeur, uit de toonzangerige natuur dor Vlaamsche taal geput, is het nogtans op den grond der zielleer van de volksrassen, dat men zich hier plaatsen moet, om naar waarde te kunnen schatten, hoe belangrijk het is eene volledige muzikale opvoeding te bezitten, bij middel der moedertaal, die taal, welke men altoos het best gevoelt, ofschoon men ze eilaas soms minder dan eene andere machtig is. Voór de persoonlijke zijn er ethnische gewoonten, door de talrijke eenwen der geschiedenis aangenomen. Nu, iedereen weet, dat de geestesgewoonten vooral hunne overeenstemmende uitdrukking hebben in de spraak. Derhalve, heeft M. Peter Benoit duizendmaal gelijk, de ontwikkeling der Vlaamsche jeugd, reeds van de wieg afaan in een ziels- en taalkundig midden geplaatst, door het Vlaamsch te willen voortzetten. Evenwel, hij vergete het niet, is het enkel door de vergelijking met andere talen, dat het den mensen mogelijk is zijne natuurlijke taal, ik zeg niet te kennen, maar machtig te zijn. Een conservatorium, dat op onze dagen, zijne lessen van vergelijkende spraakkunde en grondige ontleding van den zin | |
[pagina 370]
| |
der bij overlevering aangeleerde woorden niet hebben zou, is geen conservatorium van onzen tijd. Ja, indien het onmisbaar is, dat de leeraar van zang of welsprekendheid elken klinker en medeklinker doe uitvoeren, met eene bij den leerling volkomene bewustheid der natuurlijke samenstelling, waarvan dit element der sylbe een natuurlijk voortbrengsel is, zoo is het heden niet minder noodzakelijk de geschiedkundige zinsbeduiding te kennen, die eigen is aan elken der wortels van de moedertaal, vergeleken met hare overeenstemmende vormen in de Germaansche, (vooral in het Engelsch en Duitsch) en in de Romaansche talen (vooral in het Latijn, Fransch en Italiaansch). Daarom behoort de bibliotheek eener muziekschool, buiten de wetboeken der vergelijkende toonleer, als het compendium van Schleicher, nog historisch-vergelijkende woordenboeken, als dat van Fick (Götingen 1870), ter beschikking zijner jeugdige kunstenaars te stellen. Voorzeker, de jonge Vlaming, door zijne taal zoo voordeelig in het moeder-middelpunt van het Germanismus geplaatst, zou waarlijk zijne belangen slecht in acht nemen, zoo hij verzuimen moest onophoudend van het Vlaamsche woord tot het eenzelvige in de taal van Shakspeare en in die van Schiller over te gaan, met het doel, om eerst deze beide groote landtalen te verstaan en ze vervolgens te spreken, zonder welker kennis niet een mensch, in onze eeuw van spoorwegen. nog ‘van zijnen tijd’ zou kunnen zijn.
H. Chavée. Nederlandsche vertaling van J. Vande Vyver |
|