De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 3
(1873)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 354]
| |
oorsprong van het eclectism en den noodlottigen invloed dien deszelfs grondbegin op de oorspronkelijkheid der gedachten en de oprechtheid der karakters uitgeoefend. Eén punt is zeker, 't is dat het de Italianen zijn, die de eersten van allen bij middel hunner nationale taal, na de XVIe eeuw, kunsttypen van melodie hebben voortgebracht. Wij mogen er bij voegen dat het 't éénige volk is dat werkelijk typen heeft geschapen, die hem eigen zijn en blijven, tot welken graad van formuul de laatste vertegenwoordigers dezer school ze ook mogen gebracht hebben. De Italianen hebben hunne kunstmuziek gevormd even als een volk zijne taal vormt, volgens een of meer overeenstemmende taaleigens. Men hoeft slechts eenen blik te werpen op hunne allereerste melodische voortbrengselen, om zich te overtuigen dat deze lange en schoone melodien niet zoo in ééns het brein ontsproten zijn, maar dat het langzamerhand, als het ware maat voor maat is, dat deze breede muziekale uitdrukkingen zich gevormd hebben. De Italianen zijn dus genetisch te werk gegaan, en men mag zeggen - dat tot heden toe nog geen enkel volk zoo volledig een zòò logisch, zoo natuurlijk voorbeeld heeft gevolgd. Eene italiaansche melodie onderscheidt zich tusschen allen; er zijn er geene die men niet dadelijk herkennen kan. Deze italiaansche typen zijn in de andere europeaansche volkeren, die zich met muziek bezig hielden, doorgedrongen: - deze laatste aldus de hand leggend op gansch gevormde typen en verleid door derzelver bekoorlijkheden namen ze over en verspreidden ze, als een voor de oorspronkelijkheid hunner eigene kunsttypen verderfelijk zaad. Zij dachten niet eens dat deze melodiën den uitslag waren van eenen langdurigen arbeid en eene ononderbrokene reeks van toondichters, die ze tot eene zòòdanige ontwikkeling hadden gebracht. | |
[pagina 355]
| |
Dit zielkundig feit speelt eene uitermate gewichtige rol in het wondergroot aantal door idealism gekenmerkte gewrochten, die sedert honderd vijftig jaren zijn tot stand gebracht. Inderdaad, de toonkundige formulen der andere volkeren schoeien zich onvrijwillig op de italiaansche typen, wat eene zonderlinge samenkoppeling van verbasterde en oorspronkelijke vormen voortbracht, waarin men de individueele natuur nog ontdekte; doch het is vooral op de niet-gelijkaardige rassen dat de italiaansche typen het noodlottigst werkten. De gelijkaardige rassen - b.v. het spaansche, het fransche, enz. - moesten zulks niet op eene zoo verderfelijke wijze gevoelen, uit hoofde der verwantschap in den aard, de taal en het vervormingsvermogen van den geest; want de Zuiderrassen hebben zich inzonderheid door werken van uiterlijken vorm, beeldhouwkunst, schilderkunst, bouwkunst, uitgedrukt. Het is juist deze vormingskracht van den geest, die van hunne muziek eene gestadige melodie maakte, gesteund door de harmonie, maar zich met haar niet in eene onoplosbare smelting vereenzelvigend, eene melodie als verhouding welgevormd en om zoo te zeggen afgemeten als een standbeeld. Daar, bij de Noorderrassen - Vlamingen en Hollanders, Duitschen, enz., - de geest en het genie niet ontledend (analytisch), maar samenvoegend (synthetisch) zijn, zoo moest derhalve hunne muziek een verschillig karakter hebben en zich bijzonderlijk vrij maken van dien onbepaalden vorm, waaruit de italiaansche melodie bestaat. Bij ons, germaansche rassen, zal de toekomst der muziek zich eerst dàn volkomen afteekenen, wanneer wij van de zuidertypen bevrijd, er zullen in gelukt zijn ons eigen melos, onze eigene manier van zeggen en zingen te scheppen. Wij moeten er toe komen eenen samenhang van opvatting tot stand te brengen, waarin de lijnen, de tee- | |
[pagina 356]
| |
kening, de rijthmus en de orkestrale kleur nauw vereenigd zijn, om derwijze maar één geheel te vormen; maar een geheel dat voor allen vatbaar, verstaanbaar zij in eene bepaalde en synthetische uitdrukking. Wij schrijven voor de onzen: het is dus door de onzen dat wij ons moeten doen verstaan. Onze melos hoeft eene soort van verpersoonlijking te wezen onzer manier van leven, beminnen, lijden, begrijpen, en moet niet alleen onze verzuchtingen maar zelfs ons innig wezen, het echte wezen van ons hart en ons genie vertolken. Het karakter onzes volks rechtstreeks tegenovergesteld zijnde aan dat der latijnsche rassen, zoo moet het karakter zijner kunstgewrochten het betoog geven van het onderscheid bestaande tusschen de zoozeer verschillende manieren waarop al wat ons omringt op elk ras zijnen indruk gevoelen doet; en indien men het ééns wordt dat wij niet denken, leven voelen op dezelfde wijze als de latijnsche rassen - wat onze zeden, onze wetgeving en onze staatkunde genoeg bewijzen - dan moeten wij ook aan niemand anders dan aan ons zelven den grond en de bestanddeelen ontleenen voor de scheppingen waarin wij ons eigen karakter en ons eigen génie willen afbeelden. Op voorwaarde dat wij ons-zelven zijn, en op deze voorwaarde alleen, zullen onze nationale kunsten voor de onzen bevattelijk wezen en de goddelijke vruchten voortbrengen, waarmede zich de volkeren verzadigen. Zoolang wij voor dit klaarblijkend feit de oogen niet geopend hebben, zullen wij niets doen dan de gelukkige bron waarmede wij begaafd zijn uitputten in een dilettantism van liefhebbers, waarin zich de meest verbasterde elementen der mengelkunst zullen voordoen, zonder eenige veropenbaring van wat den grond onzes nationalen karakters uitmaakt. De gewoonte onzer schouwburgen en Concerto's is: ons veel Italiaansche en veel fransche muziek te doen hooren. Ik verzet mij geenszins tegen het recht dat de nijveraars hebben ons de muziek te spelen die hun | |
[pagina 357]
| |
behaagt, enkel bestatig ik dat dit veelvuldig aanhooren dier uitheemsche produkten ons volk van lieverlede geneigd maakt om de wegen onzer echte knust te verlaten, en aldus elken dag den scheidsmuur wat vergrooten der vooroordeelen, die zich tegen onze eigene kunstontwikkeling verzetten. Zulks verschaft gemakkelijke genoegens, die men inverstrooidheid kangenieten, en zonder dat de geest er voor iets tusschen zij; - de nationale kunst in tegendeel eene soort van synthesis van onzen zielkundigen toestand makend, vordert eene zekere studie, waartoe wij noch den tijd, noch de noodige geestinspanning vinden. Hier bevat de synthestische opvatting het geheel in het geheele en het is geene kunst van ‘phrasen maken’ meer; de uitdrukking heeft deze italiaansche of fransche beeldzaamheid niet meer, die maakt dat deze volkeren, meer verliefd op het schitteren van den vorm dan op de vaste schoonheden van het gedacht, nooit zeer diep in den grond der toonkunde zullen doordringen; - neen, vorm en gedacht zijn hier op het innigste verbonden. Welnu, het volk, dat gewoon is de schitterende zijden dier uitwendige kunst op het oogenblik te vatten, tracht niet meer grondig te begrijpen wat het hoort en wat waarlijk oorspronkelijk is, onder opzicht zijner eigene oorspronkelijkheid: het komt er toe vergelijkingen te maken tusschen de plastieke melodiën van het Zuiden en de bepaalde vormen dezer Noorderkunst, die hoofdzakelijk denkend en menschelijk is; en eindelijk, zonder te willen of te kunnen bemerken dat hij voor een geschapen en niet voor een nagevolgd kunstwerk staat, veroordeelt hij en bloc, zeggende: ‘Daar is geene melodie in.’ (Wordt voortgezet).
N.-B. Eigendom. - Het recht van overdruk blijft der Redactie van den Kunstbode voorbehouden. |
|