- ‘Dat zou ik hem wel afleeren.’
- Wel zeker, afkeer en haat sla je met geen ijzeren roeden er uit, vrindje. Ik doe je een voorstel, zend mij dien jongen, ik zal hem wat tuinwerk laten verrichten, hij kan den kosten 10 stuivers in de week bij me krijgen, dan verdient hij vast wat op twaalfjarigen leeftijd. En zonder zijn antwoord af te wachten verwijderde ik mij onder het uitspreken van een ‘Denk daar eens goed over na, Arie.’ Ik kon duidelijk hooren, hoe hij luid lachend tot zichzelven sprak: ‘Een rare zwartrok!’
Veertien dagen later kwam hij zelf op een ochtend met den knaap bij mij. Ik liet hem in mijne studeerkamer komen.
- ‘Hier breng ik je den jongen, maar pas op als je hem fijn maakt, ik ken jullie.’ En zich tot den jongen wendend, sprak hij ‘Zal je 't me zeggen Kees, als ie 't doet?’
- ‘Joa Voader’ hernam het kind een schuwen blik op mij slaande.
De bezemmaker kon niet nalaten met zegevierend oog de vruchten van het opvoedingstelsel op zijn oudsten telg toegepast te bewonderen. Met een ‘goê morgen’ on een spotachtigen lach om de dikke lippen, verliet hij het vertrek.
Hij was nauwelijks de kamer uit of ik liep hem achterna.
- ‘Hoor eens hier, vrind, riep ik hem toe’ je hebt zeker weer behoefte aan geld, anders hadt je dien rijksdaalder niet van me gestolen.’
De rijksdaalder had toevalligerwijze op een tafeltje naast mijn' lessenaar gelegen.
- ‘Hier heb je er nog een, zou dat voor 't oogenblik genoeg zijn?’
Ik wilde hem een tweeden rijksdaalder in de handen geven, doch hij hernam -: ‘Zwartrok, je bent me te slim af geweest, daar heb jij je rijksdaalder terug. Ik wil hem nou niet hebben; ze hebben 't huis honger, ik verkoop na het standje met den Burgemeester geen enkelen bezem meer, had ik niets bij je gevonden, wel dan zou ik vandaag wel wat gestroopt hebben, maar als de gebraden hanen je zoo in den bek vliegen, ben je een stommert als je ze niet opvreet.’
- ‘Heb je den rijksdaalder noodig?’ was mijn vraag.
- ‘Neen, maar wel een gulden.’