Eene gevaarlijke postkoets.
De postwagen! - Wie, kind onzer eeuw, bij het hooren uitspreken van dit woord, schokschoudert en glimlacht niet, en voelt zich niet als tot medelijden bewogen voor die goede oudjes van vòor veertig jaren, die zich niet eens bekloegen over al het onzalige, dat de loome rammelkast, hotsend en botsend langs den grooten steenweg voorthobbelend, den haastigen reiziger opleverde?
Ja, glimlachen mogen wij, wanneer wij den moeizamen draf der stramme trekkers van dergelijken postwagen bij de bliksemvaart der stoomkracht vergelijken. Doch, hebben nijverheid en koophandel een groot deel van hunnen bloei aan den reilweg te danken, de reiziger, de natuurminnaar, de gevoelige mensch wijt hem het verlies van zijn grootste genot. 't Is dat het heel wat poëtischer was, langs breede lanen te varen met hooge schaduwrijke boomen bezoomd, met wîegelende korenzeeën aan den eenen, en prachtige velden, liefelijke heuvelen aan den anderen kant, snel genoeg om een merkelijken weg afteleggen, en traag genoeg om het schoone der natuur te bewonderen, - dan per spoor bij oorverdoovend geraas, gestamp, gefluit, gekuch, gesis, net als koopwaar, zonder dat het mogelijk zij een oogenblik goed te denken, te spreken, noch te zien, door de ruimte te vliegen.
En niettemin hebben wij den stoom boven het paard den palm gereikt en door winzucht en hoogmoed aangehitst, onze trouwe postwagens, ondankbaar in den hoek geschoven. De poëzie eener reis per postwagen verdwijnt stilaan, versmacht en verdreven door de heete, machtige damp wolken.
In Engeland meer dan ergens elders, zou men geneigd zijn te denken, moet zulks het geval wezen. Niets is minder waar, want de Stage-coach heerscht er, ondanks het net van reils, dat Albions bodem overdekt, nog met al hare mindere en meerdere toebehoorselen.