De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 3
(1873)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 79]
| |
Boekbeoordeeling.Nederduitsche gewrochten van den Nederlandschen Waal L. Jottrand. Brussel bij Claassen. 1872.Indien het den Vlamingen, wien het behoud hunner zelfstandigheid duurbaar blijft, alleszins bedroevend ia hunnen strijd tegen de verbastering door zoovele hunner eigene taalgenoten miskend en tegengewerkt te zien, des te bemoedigender moet het ons wezen, zelfs onder onze Waalsche landgenooten mannen aan te treffen, die, zooals M. Jottrand, van de rechtvaardigheid onzer zaak overtuigd, mede in het streven der Vlaamsche Beweging belang stellen. En dubbel aangenaam is ons die belangstelling, wanneer deze zich in daden vertolkt. De heer Jottrand heeft zich niet vergenoegd onze moedertpraak aan te leeren, en met ons de miskende rechten dier taal te verdedigen, ook heeft hij zijne begaafde pen der beoefening onzer letterkunde gewijd.. Dit gezegd, gaan wij tot der beoordeeling der bovengemelde ‘Nederduitsche gewrochten van den Nederlandschen Waal’ over- Tot verklaring van dezen ietwat zonderling klinkenden titel haalt de schrijver, als inleiding, de twee gelegenheidsbrieven aan, waarin hij, zooals men weet, zoo onder aardrijks- en geschiedkundig, als onder letterkundig en staatkundig opzicht, het vraagpunt onderzoekt: of de spraak der Vlamingen de Nederduitsche, ofwel de Nederlandsche taal dient te worden genoemd. Hij doet het onderscheid uitschijnen, dat er tusschen beide benamingen bestaat, en verklaart zich hierin uitdrukkelijk tegen de laatste. Volgens hem is het woord nederlandsch, als benaming onzer taal, in een gansch oneigenen zin gebruikt. De eerste dezer brieven heeft betrekking tot den pennestrijd die tusschen M. Jottrand en Prof. Heremans plaats greep, ten gevolge der titel verandering van het ‘weleer Nederduitsch en later Nederlandsch tijdschrift’ van Em. Hiel. - In | |
[pagina 80]
| |
hoeverre het den schrijver der ‘Nederduitsche gewrochten’ zal gelukt zijn de andersdenkenden in zijne zienswijze te doen deelen, laten wij natuurlijk onbeslist. Maar dit recht althans zal hem door niemand worden ontkend, dat hij hei vraagstuk gewetensvol heeft doorgrond, en zijne stelling op verdienstelijke wijze heeft verdedigd. Onder den titel Kinker's zending te Luik, treffen wij in het eerste gedeelte dezes werks de hoogst merkwaardige briefwisseling aan, door M. Jottrand, (van 1825 tot 1827,) met dien onsterfelijken Nederlandschen dichter en wijsgeer gehouden, betrekkelijk de bevordering der Nederduitsche taal in België. Deze brieven, welke overigens zeer belangwekkende bijzonderheden bevatten, geven een gedacht van de voortreffelijke grondbeginselen welke Prof. Kinker zijnen waalschen leerlingen der Luiksche Hoogeschool ten aanzien onzer taal wist in te boezemen. Hoe vooral bij den heer Jottrand deze heilzame lessen de beste vruchten droegen, ‘hoe de schrijver zich steeds aan het Nederduitsch gehecht hield,’ blijkt uit het hoofdstuk dat op de briefwisseling volgt. Trouwens, onze lezers weten hoe die waalsche broeder, in zijne hoedanigheid van advokaat te Brussel, aldaar immer onze princiepen met woord en pen heeft voorgestaan. Onder andere diensten, onzer zaak bewezen, werd door hem, in samenwerking met M. Van den Hove (Delcour), het tijdschrift de Broederhand gesticht, terwijl De Vlaamsche stem, De Klauwaarts en andere Vlaamsche organen van Brussel aan zijne medehulp hun ontstaan te danken hadden. Verder bevat de bundel een paar uitmuntende Congres-verhandelingen, de eene van taal-historischen aard, de andere over de opbeuring der ‘Nederduitsche’ spraak in Vlaanderen en Brabant, - alsmede eene voordracht, in den Olijftak te Antwerpen gehouden: over het Tooneel en deszelfs strekking in België, eene te Leuven: over het Algemeen Stemrecht, en eene te Gent: over Jacob van Artevelde, ter gelegenheid der onthulling van 's mans standbeeld. Al deze opstellen, waarin | |
[pagina 81]
| |
goede en gezonde denkbeelden worden vooruitgezet, laten zich met genoegen lezen. Sommige plaatsen nogtans schenen ons niet van eenige langdradigheid vrij te pleiten. Als een der degelijkste doelen van het werk mag voorzeker het Hoofdstuk IV worden beschouwd, dat een drietal in den Nederduitschen Bond, van Antwerpen gehoudene conferenciën over de Vlaamsche kwestie behelst. Met veel kennis van zaken en onberispelijke onpartijdigheid, geelt daarin de schrijver een geschiedkundig overzicht van den toestand onzer taal in Belgiën: eerst vòor de fransche overheersching, dan gedurende het Hollandsch Bestuur, de Voorloopige Regeering van 1830, on eindelijk onder de Belgische Grondwet van 7 Februari 1831. Onze tegenwoordige taalgrieven besprekend bewijst hij de onvaderlandsche richting, welke na de ontbinding van het Nationaal Congres aan 's lands Bestuur is gegeven geworden, en duidt ten slotte de middelen aan waardoor die slechte richting kan worden te keer gegaan. Betrekkelijk het Vlaamsch voor 't Gerecht o.a. haalt hij de drogredenen aan die ten allen tijde door de verfranschers - walen en basterdvlamingen - tegen het taalrecht van den Vlaming werden ingebracht. Deze drogredenen zijn onveranderlijk dezelfde: ‘De taal der balie is het fransch; dat zij blijve gelijk zij is en niet voor de taal van eenen deurwaarder ten platte lande zwichteGa naar voetnoot(1). “De regeerende klassen, en wel uitdrukkelijk de machtigste onder hen: de rechtsgeleerden kennen het fransch, waarom dan het Vlaamsch nog in achting houden!”Ga naar voetnoot(2) Die gelijkvormigheid in stellingen en besluitselen, zoo merkt de heer Jottrand aan, moet het Vlaamsche volk den rechten weg wijzen, om de tot hiertoe verhoopte heropbeuring zijner rechten te kunnen bewerkstelligen. Het geneesmiddel in zake van Vlaamsche grieven is alleenlijk de Wetgevende macht uit de handen der tegenwoordige oligarchie te rukken, en de Vlaamsche belangen niet meer aan personen te vertrou- | |
[pagina 82]
| |
wen, die goedkoop maken van de gewichtige rechten der Vlamingen, of ontmoedigd worden door de moeilijkheid der taak ze te herwinnen. Dat men nooit van de besluitselen der Vlaamsche Commissie van 1856 afwijke. Ze zijn allen op goede, door oorkonden en uit den aard der zaken wèlgestaafde beweegredenen gegrond... Dat men tegen alle berisping van dit stelsel altijd dit antwoord bereid houde: Het geldt in ons land niet: twee volksstammen, van goeden aard, tegen wil en dank zamen te smelten, al kostte het de opoffering van eer, karakter, zeden, overleveringen, van den eenen voor den anderen. Het geldt integendeel: die beide volksstammen zorgvuldig te behouden in hunne eigene waarde, om hunne vrijwillige en door natuur en historie sedert eeuwen gewijde vereeniging en samenleving meer kracht en aanzien bij te zetten...’ Blijkbaar is het dat de heer Jottrand zich met voorliefde op de studie der Nederlandsche - of, gelijk hij ze liever noemt, Nederduitsche taal heeft toegelegd. Met genoegen erkennen wij dat hij er in gelukt is zijne gedachten betrekkelijk goed, meestijds in een echt dietschen vorm te vertolken, iets wat van wege eenen Waal - al zij het dan ook een ‘Nederlandsche Waal’ - bijna verwonderlijk heeten mag. Taal en stijl zijn echterin zijn boek niet overal onberispelijk. Sommige volzinnen kwamen ons wat te gezocht, te gewrongen voor; ook stuit men wel eens op woorden die ofwel verkeerd aangewend, ofwel onder orthographisch opzicht niet zeer juist weergegeven zijn. Zoo b.v. vonden wij soms dezelfde voor dezelve (voornaamw.)- waarachtig voor waarlijk, - neffens voor nevens, - groffelijk voor grovelijk, - rede voor reden (fr. motif) en omgekeerd,-inwoonders voor inwoners, enz. Tegen de verbuiging der naamwoorden is mede hier en daar gezondigd: Een paar voorbeelden: Blz. 75: - ‘'s anderendaags las eenen Waalschen almoezenier...’ Blz. 115: - ‘Nooit had den raad van Braband...’ Verders behooren de substantieven held en graaf tot de | |
[pagina 83]
| |
zwakke verbuiging en zijn alzoo 's volkshelds en 's graafs verkeerdelijk sterk verbogen. Terloops dient er nog aangemerkt, dat de schrijver stelselmatig de regels der officiëel gewijzigde spelling schijnt te hebben over 't hoofd gezien, anders luidde hij de woorden: onmiddelijk, nochtans, bloeijend, Rijssel, te samen, pooging, registrering, enz. eenigszins anders geschreven. Ziedaar o.a. eenige lichte onnauwkeurigheden van taal, waarop wij zoo vrij zijn des schrijvers aandacht in te roepen. Bij eene tweede uitgave kan zoo iets zonder moeite worden gewijzigd. - En dat het voortreffelijke boek des heeren Jottrand die tweede uitgave ten volle verdient, daarover zal ongetwijfeld de lezer het gereedelijk met ons eens zijn.
A.J. Cosyn. |
|