De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 3
(1873)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 72]
| |
De Zuidnederlandsche schrijvers van het tijdstip der Fransche overheersching (1795-1815).
| |
[pagina 73]
| |
larijen te doen kennen van verscheidene Commissarissen en Agenten der uitvoerende macht, die van hun gezag misbruik maakten en het volk deden morren en tot opstand overslaan. Hij noemde dit de Legende der Nederlandsche Roffianen en Stroopers, en sloot ze in het tijdschrift de Protocole Jakobs. Dit werk begon hij in 1799, na den val des Directoriums (30en prairial jaar VII); en vervolgde het gedurende 9 maanden. Hij hekelt aldaar de ambtenaars die misbruik maakten van de hun gegevene macht, en brandmerkt hunnen naam, omdat sy jonge cnapen, die nog niet mochten geconscribeert sijn, lieten oplichten en vercoopen gelyk Morianen; omdat sy de schrikkelyke moorderïen en massakers in de gemeenten Haesdonck en Oudenaerde gepleegd, onvervolgdlieten; omdat sy de veldelin gen bedroefden en deirlyk quelden, die hunne ackers en hutten verlaten moesten en hun vee vercoopen, enz.’ ‘Hij geeft in hetzelfde werk eenig naricht over de voorname voorvallen zijns eigen levens, over de oplichting des kanseliers van Braband, Crumpipen, uit het kasteel te Teemsche, over zijne vlucht naar Frankrijk en de nederlage van Dumouriez, te Neerwinden (18 maart 1793), zijn verblijf te Parijs, te Maubeuge en te Rijssel.’ Antheunis was rechtzinnig aanhanger der fransche Republiek, maar hardnekkige vijand der Terroristen. Onder de bijzonderste roffianen die hij aantastte moeten wij vooral melden: Merlin, een zekeren Meyer, die aan het hoofd stond van den Belgischen Comité te Parijs, en den aerts-roffiaen ende schynheyligen bedrieger van den volcke, den Watervlietschen Van Den Bossche (alias Dubosch). Na het verraad van Dumouriez, die België aan den keizer van Oostenrijk had verkocht, weigerde Jakob nog langer in België te blijven en stak over naar Frankrijk ‘te voete, door regen ende wint, gelijc eenen oprechten spitsbroeder der vrijhede.’ In het eerste nummer zijner Protocole vertelt hij zijne reis naar Frankrijk en alles wat | |
[pagina 74]
| |
hij te onderstaan had, onder anderen zijne gevangenschap te Maubeuge, daar men hem verdachtte een spioen te zijn. Niet alleen was Antheunis voorstander der fransche Republiek, maar ook der inlijving van België bij Frankrijk. Gelijkoverigens iedereen indien tijd, meende hij dat de banden, die ons aan Frankrijk hechtten, nimmermeer zouden verbroken worden; wij waren - onder staatkundig opzicht - zòò laag gevallen dat onze volslagene verfransching ons het éénige lot scheen dat voor immer de Voorzienigheid - natuurlijk voor ons grootste welzijn! - ons in de toekomst had aangewezen. Om echter geheel rechtvaardig te zijn moeten wij bekennen dat de nieuwe vrijheidsleer door de fransche Republiek aangepredikt verleidelijk genoeg was om zelfs de rechtzinnigste vaderlandsvrienden te verblinden. Het schijnt dat Antheunis reeds vóór 1799 zich bekend had gemaakt als een vurig prediker van de zaak der vrijheid en der fransche Republiek, on hij aldus reeds vele schriften in het licht had gezonden: ‘ende hy was den vertolcker der fransche schriften ende manifesten, ende proclamatiën, ende placcaeten ende alle andere boeckxkens die ten gerieve van den volcke geprint ende in het licht gebracht werden, want hy hadde langen tyd op de goede vertolckinge gestudeert, ende daeromme wilden die schriften van eeniegelyc welgelesen syn.’Ga naar voetnoot(1) Hij maakte zich ook bekend door eenige deels vertaalde, deels nagevolgde treur- en tooneelspelen, onder anderen: De onverwagte Bruiloft, blijspel. Dendermonde, 1789. De stijl der Protocole Jakobs is grootendeels eene navolging van den Bijbelschen stijl; al de gedeelten die in die schrijfwijze zijn vervaardigd, werden niet gothische letters gedrukt. Als proeve van Jakob's schrijftrant kan men in Blommaert's werk De Nederauitsche schrijvers van Gent, | |
[pagina 75]
| |
blz. 384, den aanvang lezen van het eerste nummer zijner Protocole. Wij toeven er nu niet langer bij, omdat wij verder nog de gelegenheid zullen hebben eenige uittreksels van het werkje mede te deelen.
Karel Broeckaert werd in Gent ten jare 1767 geboren en overleed den 11 Augusti 1826 in Aalst, alwaar hij de plaats van griffier des vredegerechts bekleedde. Tijdens de fransche overheersching in ons land gaf hij twee dagblaadjes uit, die zeker verdienen gekend te zijn. Het eerste verscheen in 1792 en 1793 en was getiteld: ‘Dagelyks nieuws van Vader Roelandt, pendant van Pere Duchêne,’ De verzameling behelst 70 nummers makende uit 280 blz. Van het 11e nummer af wordt de titel gewijzigd. Hij luidt nu: Dagelyks nieuws van klokke Roelandt; het blad draagttot opschrift: Als ik kleppe, 't is brand, Geheel onnauwkeurig zegt BlommaertGa naar voetnoot(1) over Vader Roelandt het volgende: ‘In dit werkje werpt de schrijver al schertsende een' oogslag op de fransche overheersching in Vlaanderen en op de willekeurige veranderingen, welke in het politiek stelsel onzes lands werden ingevoerd. Hij weet de hervormingen in de gevolgen, die algemeenen indruk maakten en die eeniegelijk kon gevoelen, na te gaan, en deze, niet zelden door bijtende en diepzinnige bemerkingen vergezeld, onder schijn van aanprijzing te laken, en zoo in hare echte kleur den lezer onder het oog te brengen.’ De aard van het werkje is zeer verschillend. Het oogmerk van Broeckaert was hoegenaamd niet den spot te drijven met het fransch bestuur waarvan hij integendeel een verkleefde vriend was. Zijn waar inzicht was de algemeene gedachten der nieuwe fransche vrijheids- | |
[pagina 76]
| |
leer in Vlaanderen te doen indringen, en was zijn stijl ook soms meer dan luimig, het was hem ernst met het doel dat hij beoogde. ‘Ik en zal noyt niet spreken - zoo verklaarde hij - gelyk eenen hoogdraevenden Philosoph, want ik zonde risqueren van niet verstaen te worden, en myn oogwit en zou niet bereykt zyn, te weten van die classe van myne Medeborgers te verligten die zoo door hunnen nomber als door hunne werken de meeste nuttig zyn aen het gemeenebest. Mynen stiel zal altyd zoo simpel zyn als myne casake ende myne redenen zullen klinken gelyk myne holleblokken, zoodat een iegelyk die zal konnen hooren en wel verstaen.’ Het tweede blad kwam uit van den 31en October 1795, tot den 18en Juni 1797, namelijk ‘De Sysse-Panne, ofte den Estaminé der Ouderlingen’. Gent, by J.-B. Dullé, boekverkooper op den Kalanderberg.Ga naar voetnoot(1) Er zijn negendeelen van verschenen. Het eerste nummer draagt het volgende bericht: ‘Dit blaedjen zal ten minsten twee mael ter weke uytkomen, den Zondag en den woensdag; den prys is vyfthien stuyvers voor dertig numeros.’ Elk nummer droeg een opschrift tot motto. Het eerste had: ‘Ik bemin de waerheyd, maer ik haet de versmadinge en de verwytzels.’ Ofschoon in eenen wat al te lossen trant geschreven, is dit blad, wat den grond der gedachten betreft, verre van onverdienstelijk te zijn. Het sprak over het algemeen met veel gezond verstand, over alle de zaken die toenmaals aan de dagorde waren, en werd stellig door bekwame lieden opgesteld, alhoewel het in eene geheel plaatselijke gentsche estaminet-taal word geschreven. Te midden der | |
[pagina 77]
| |
heethoofdige woordenkramerij en maar te dikwijls redelooze hartstochten der republikeinen van dien tijd, die alles aan hunne spotzieke stelsels opofferden, bleef de Sysse-Panne immer koelbloedig over alle godsdienstige en staatkundige zaken redeneeren. Zij verdedigde de zaken van den godsdienst en beval zijnen eerbied aan, zonder nogthans in 't minst een voorstander der theocratie te zijn, of achteruitkruipende strekkingen te laten blijken; integendeel zij was alleszins de tolk van een gematigd liberalisme, dat de rechten en de denkwijze van iedereen wilde eerbiedigen. Maar, volgens den schrijver van het blad, was in die tijden de haat tegen alles wat naar godsdienst zweemde zòòdanig hevig geworden, dat alwie ook geenen bepaalden haat tegen den godsdienst zwoer, voor een verrader werd aanzien. ‘Ik weet, schreef de Sysse-Panne, dat het gevaerlyk is, openlyk over zulke Materien (namelijk het nut van den godsdienst) te twisten; men heeft ons zelfs gewaerschouwt dat het beeter en voorzigtigerzoude geweest hebben deze zaek niet aen-te-roeren; doch om die vreesachtige menschen te bevredigen, hebben wy noodig gedagt hun rondborstig met goeder meyninge te zeggen, dat alhoewel thans alle Neeringen openstaen, wy daerom eens anders beroep niet zullen onderkruipen, noch eenige puncten van den Godsdienst scholatikelyk verhandelen.’ Over de staatkundige gebeurtenissen sprak zij ook met genoegzame vrijheid; gelijk iedereen dacht zij dat het onmogelijk was dat ons land ooit van Frankrijk gescheiden werd. De vrijzinnige strekkingen van het blaadje moesten het vijandig aan den adel maken; inderdaad niet den adellijken geest werd er duchtig den spot gedreven.’ Niettegenstaande dat, zien wij uit het nummer van 25 November 1795 dat de Sysse-Panne hoegenaamd niet in de goede gunst der republikeinen stond, en dat men | |
[pagina 78]
| |
zelfs gewoon was er de nummers van te verbranden, naarmate zij verschenen. Zooals wij gezegd hebben, hield, op 18 Juni 1797, de Sysse-Panne op te verschijnen; doch het blaadje was populair geworden, en moest twee jaren later weer in 't leven komen. Die tweede reeks, die gedrukt werd bij J.F. Kimpe, bevat drie deelen. - Zij kwam uit onder den titel: Briefwisseling tusschen vader Gys en verscheyde andere geleerde persoonen van synen tyd. Iedere aflevering droeg eenen bijzonderen titel. Dezelfde kroeghelden die in de Sysse-Panne de hoofdrollen speelden, namelijk Bitterman, Gysken en Agnesse komen hier insgelijks te voorschijn. Het blaadje was in gedurige polemiek met de Protocole Jacobs. Broeckaert was de voornaamste opsteller der Sysse-Panne, maar hij werd in die uitgave door andere medewerkers geholpen. Volgens de Protocole Jacobs (IIe boek 3o Protocole) telde men onder hen doctor Gyselinck‘ten wier behoeve den zeer ervaeren Karel Broeckaert onlangs eenige zeer nuttige en geleerde waerneemingen op de kampernoeljen heeft in het licht gegeven.’ Men aanzag insgelijks als vermoedelijken medewerker een zekeren Douane, ondernemer van het hospitaal de Bijloke. Men weet ook dat J.-B. Cannaert er eenige artikelen in heeft geleverd, o.a. degenen die tot titel dragen; De Allekinderdag, de gentsche vastenavond, enz.Ga naar voetnoot(1)
J.O. De Vigne. |
|