| |
| |
| |
Nederlandsch tooneel.
Het tooneeljaar loopt ten einde. Wij zijn reeds volop in de beneficie-vertooningen. - Eene dezer, die der jufvrouwen Eliza en Evelina Kapper, heeft ons de gelegenheid verschaft kennis te maken met Van de Sande's ‘Leid ons niet in bekoring’ dat na maanden uitstel dan toch eindelijk voor het voetlicht is gekomen.
Dit drama mag onzes inziens als een der goede stukken van onzen vruchtbaren vlaamschen tooneeldichter worden beschouwd. Vooreerst getuigt het van veel tooneelkennis en eene grondige karakterstudie, twee hoedanigheden die ook in menig oorspronkelijk stuk worden vermist. - Sorel, Trog, Contempré en den franskiljon Fierman zijn welgelukte figuren, typen naar het werkelijk leven geschetst. - Overigens is de stijl kleurvol en levendig.
Weinig nieuw van opvatting is eigentlijk het onderwerp waarop de schrijver dit zedendrama heeft gebouwd. De hoofdpersonage, Jan Borgers, de hoogmoedige rijk geworden timmermansbaas die zich door een franschen professeur lessen van bon ton geven doet, heeft b.v. veel overeenstemming met den ‘Bourgeois-Gentihomme’ van Molière, en doet hier endaar ook wel eens aan aan Conscience's ‘Baas Gansendonck’ denken. De in wikkeling is meestal op zeer belangwekkende wijze geleid. Enkele zoogenaamde ficelles nogtans kwamen ons wat al te naief aangewend, en de handeling daardoor wel wat gedwongen voor. Wij begrijpen dat een tooneelschrijver soms genoodzaakt is van dusdanige kunstgrepen gebruik te maken, doch, dan hoeft hij hierin althans met veel behendigheid te werk te gaan. Anderswordtbij den toeschouwer allicht de illusie gestoord.
De uitvoering was over 't algemeen zeer bevredigend. Wel niet geestdriftig, maar toch vrij gunstig was het onthaal dat ‘Leid ons niet in bekoring’ ten deele viel. Leentje en Mieken, de twee eenige vrouwenrollen die in het stuk voorkomen, werden door de beneficianten, de jeugdige jufvrouwen Kapper,
| |
| |
gespeeld, en zulks op eene wijze die eens te meer bewees dat de nederlandsche tooneelkunst van beiden voel verhopen mag. Vooral Mej. Evelina heeft reeds buitengewonen voortgang gedaan. - De heer Lemmens speelde zijne minnaarsrol Flip Haesen, met veel gevoel en deed bijzonder genoegen. 't Is een jonge akteur, die, als hij goed voortstudeeren wil, een uitmuntende tooneelist worden kan. Zijne houding laat te wenschen en zijne voordracht, ofschoon vrij zuiver, zou er hij winnen wat meer genuanceerd te zijn. - De heer Lenaerts was als Sorel uitmuntend op zijne plaats. Dergelijke goedaardige karakterrollen passen hem bijzonder goed. - Ongewonen bijval vond de heer F. Bouwmeester in de rol van Trog, die hij allerbest begreep, maar (naar ongelukkige gewoonte) meermalen overdreef. - Van dit gebrek was ditmaal ook M. Van den Einde niet geheel vrij te spreken. - Daarentegen was M. Blazer zeer natuurlijk in in 't weergeven der tartuffestreken van den zaakwaarnemer Contempré.
De vertooning eindigde met het gekende zangstukje ‘Brutus en Cesar,’ van Miry en Geiregat, waarin de jufvrouwen Kapper zich niet slechts om hun los en levendig spel, maar ook om hunnen zang naar verdiensten deden toejuichen.
***
Indien ooit een stuk in hooge mate de hoedanigheid bezat de liefhebbers van echt nederlandsche tooneelliteratuur naar den schouwburg te lokken, dan was het voorzeker dat waaraan Mej. Heilbron voor hare beneficie den voorkeur had gegeven. Trouwens, het is ons zoo zelden gegund op ons Nationaal Tooneel de gewrochten van nederlandsche meesters te bewonderen, dat het nu wel eene hoogst aangename verrassing zijn moest, onthaald te worden op een werk van den beroemdsten dier meesters, den onsterfelijken Van Lennep.
Het is een historisch-romantisch drama, voor titel voerend: ‘Een Amsterdamsche jongen, of het buskruidverraad in 1622,’ en sinds jaren in de voornaamste schouwburgen van Holland met zeer veel bijval opgevoerd.
Als wij hier bijvoegen dat dit stuk hier in Antwerpen voor
| |
| |
de eerste maal werd vertoond, dat het een belangrijk feil uit de Nederlandsche geschiedenis behandelt, on daarbij dat de voorstelling gegeven werd ten voordeele van eene zòò verdienstelijke kunstenares als Mej. Heilbron, dan hoeven we niet eens te zeggen, dat dien avond geen enkel plaatsje van de gansene zaal onbezet is gebleven.
Men kent het in den bijtitel vernielde feit, waarop Van Lennep zijn drama heeft bewerkt. - Men weet dat, op het tijdstip toen Holland zich reeds had vrijgevochten van de spaansche dwingelandij, welke nog op het Zuiden drukte, eens door de vijanden van Neerland's onafhankelijkheid het helsch plan was beraamd om het Beurslokaal van Amsterdam, op het uur dat de duizenden kooplieden die de Beurs dagelijks bezochten daarin zouden vereenigd zijn, in de lucht te doen springen, bij middel van eenige vaten buskruid heimelijk door eenen landverrader tusschen zijne koopwaren binnengesmokkeld. Die afschuwlijke list was reeds in zòoverre gelukt, dat 's nachts het buskruid onder de brug, dicht voor de Beurs, was geplaatst, evenals de lont waarmêe op het gegeven oogenblik de ontploffing moest worden te weeg gebracht. Een gelukkig toeval nogtans verhoedde de afgrijselijke ramp, die aldus op éénen oogwenk duizenden menschenlevens en een deel der stad zou hebben vernield. - Eenige straatbengels hadden zich veroorlofd de voorplaats van het Beurslokaal alsook de brug voor hunne speelplaats te kiezen. De kaatsbal van een' der jongens was onder de brug in de rivier gerold. Behendig wist de knaap zich van op de brug in een daaronder liggend bootje te laten afglijden om zijnen bal weer op te visschen en op die wijze werd door hem het buskruidverraad ontdekt. Snel liep hij de Overheid verwittigen, die gelukkiglijk nog bij tijds ter plaats aankwam om het vreeselijk moordontwerp te verijdelen. - Bij de belooning aan den jongen door de Stadsregeering geschonken, werd tevens, in herinnering aan dit heugelijk voorval, aan al de Amsterdamsche jongens, als een uiidrukkelijk recht toegestaan ‘alle jaren gedurende de kermisdagen, na Beurstijd, het lokaal tot speelplaats te kiezen,’ een recht dat ten huidigen dage nog bestaat
| |
| |
en waarvan dan ook, met begeleiding van kindertrommels on trompetten, ruimschoots gebruik wordt gemaakt.
Om die historische daadzaak meer populair te maken, is Neêrland's groote schrijver op de gelukkige gedachte gekomen dit feit in eene romantische handeling, als tooneelstuk in te kleeden, en de intrige heeft hij hierbij zòò weien te leiden dat daarin de straatbengel Arend als een vrij belangwekkende figuur voorkomt.
Dat dit stuk - gelijk overigens alles wat uit 's meesters pen is gevloeid - meesterlijk van stijl is, dient nauwelijks te worden aangemerkt. Onder louter dramatisch opzicht nogtans kan zijn ‘Amsterdamsche Jongen’ minder als meesterstuk gelden. Onzes inziens wordt er op sommige plaatsen, o.a. in het tweede bedrijf, wat te veel in verteld ente weinig gehandeld, iets wat den gang van het stuk eenigszins verlamt. Dit neemt echter niet weg dat er schoone, wonderschoone tooneelen in voorkomen; het laatste bedrijf vooral is welgelukt en daarbij zeer oorspronkelijk van opvatting.
De bijval was groot, maar kon toch grooter geweest zijn. Nu dient er gezegd te worden dal voor dergelijke stukken veel, oneindig veel van eene behoorlijke tooneelschikking afhangt, en in sommige tafereelen - b.v. de Kajuit en de Beurs - lieten hier de decoratiën zeer veel te wenschen.
Zeggen dat Mej. Heilbron in de titelrol optrad, is genoeg gezegd dat zij daarin een onovertreffelijk talent heeft aan den dag gelegd. Diegenen die haar b.v. in ‘de Parijsche straatjongen’ hebben gezien, weten hoe uitmuntend zij die travesti-rollenweet te spelen. De overige spelers ook waren over 't algemeen goed op hunne plaats, bij uitzondering eeniger bijrollen.
***
Ten voordeele van M. Lenaerts had eene heropvoering van ‘De Wandelende Jood’ plaats, doch ditmaal zònder medewerking van M. Morriën. De benificiant had het waagstuk beproefd daarin zelf als Rodin op te treden!... Dat de proef mislukte verwonderde ons niet. - Stellig is M. Lenaerts, als komiek, een verdienstvol akteur, doch in dees geval zou hij beter gedaan
| |
| |
hebben de spreuk; ‘Schoenmaker blijf bij uwen leest!’ indachtig te zijn. Onnoodig dus te zeggen dat de uitvoering van dees drama, waaraan ernstige moeilijkheden verbonden zijn, ditmaal méer nog dan de voorgaande keeren gebrekkig was.
***
Om volgens tijdsorde te werk te gaan, hadden wij eigentlijk in de eerste plaats moeten gewag maken van de winstvertooning des heeren J. Beems. Doch, rechtuit gesproken, het door hem gekozen stuk was van dien aard dat wij het maar liefst onbesproken zouden voorbijgaan. - Zijn ‘Dertig jaren of het leven van een dobbelaar’ is een der monsterachtigste monsterdramas, waarmede de fransche Porte- St. Martin ons Vlaamsch Tooneel heeft begiftigd... of liever vergiftigd. 't Is weeral eene van die melodramatische aaneenflansingen van alle mogelijke en onmogelijke wreedheden: stelen, vechten, moorden en tot slot - als apotheose misschien! - eene brandstichting in regel!... Dergelijke tooneelen zijn de loochening van alle schoonheidsgevoel in de dramatische kunst. - Eenigszins van dezelfde gehalte, ofschoon toch wat in minderen graad, was het dra ma door M. Van den Einde ten zijnen voordeele gekozen... Doch, wat wil men, dergelijke dingen trekken volk, en voor sommige artisten schijnt dit alléén voldoende te zijn!
***
Maar van iemand als Mej. Beersmans toch, wier vertooning gewoonlijk een echt kunstfeest is, hadden wij dit jaar iets beters mogen verwachten, dan dat dom versleten rooversdrama ‘De Londensche Bandieten!’ Zij toch hoeft geen fransch boulevardstuk te spelen om publiek, en veel publiek te hebben. Nooit immers was, voor hare beneficie, de schouwburg anders dan vol. Wie ook zou ten achter blijven waar het er opaan komt eene zoo rijkbegaafde kunstenares te vieren?- Doch, wij herhalen het, hare keuze was ditmaal alles behalve bevredigend. Hoe meesterlijk zij ook de rol van Jack Sheppard weergaf, toch moeten we bekennen dat het kunstgenot, ons dien avond geschonken, betrekkelijk gering was.
| |
| |
Wat onderscheid met Mej. Beersmans' vertooning van verleden jaar: ‘Stad en dorp’ van Mevrouw Birchfeiffer!
Dit jaar ook heeft men van die gevierde duitscheschrijfster een tooneelspel gemonteerd, dat nog veel schooner is, namelijk ‘De Goudboer’ eene schets van zuid-duitsche volkszeden uit het begin dezer eeuw.
‘De Goudboer’ is eene tooneelschepping van meer dan gewone verdienste. Eenvoudig van onderwerp, - maar zóo lief, met zóoveel menschenkennis uitgewerkt, dat het elken toeschouwer, die gevoel voor het schoone bezit, boeit en verrukt. 't Is als eene reeks van eigenaardige genretafereeltjes, zóo realistisch en tevens zoo dichterlijk schoon, zóo fijn van toon en schakeering, dat zij de ijverzucht van eenen schilder zouden opwekken. Keurig, soms bloemrijk zelfs is de stijl, maar toch immer natuurlijk, ongekunsteld, in overeenstemming met het onderwerp. Al die personages spreken en handelen elk volgens zijnen stand en aard. 't Zijn echte duitsche typen in den vollen zin des woords. Vooral Vroni de vrouwelijke hoofdrol, is een figuur zooals de moderne tooneelkunst er slechts weinige heeft voortgebracht.
De uitvoering was beschaafder en keuriger dan naar gewoonte, zoodat zij betrekkelijk goed aan den inhoud beantwoordde. Den uitbundigsten lof verdient o.a. Mej. Beersmans, voor de voortreffelijke wijze waarop zij de rol van Vroni heeft gecreëerd. Met ingrijpend gevoel en onberispelijke waarheid van handeling wist zij ons het vreemd maar sympathiek karakter van des Goudboers dochter weêr te geven, den strijd die in het hart der trotsche, maar toch zoo edelhartige Vroni woedde, die verplicht is hare liefde te onderdrukken, en toch zoo oprecht vurig lief heeft. - Deze rol isvoor Mej. Beersmans een zegepraal te meer. - Zeer waardig stond haar Mej. Heilbron ter zijde als Vroni 's pleegzuster, die met haar op de Goudhoeve woont en door den boer ‘de stadsmammezel’ wordt bijgenaamd. Zij wist die rol van pseudo-boerin te vertolken met die losheid, die natuurlijke ongedwongenheid, waaraan zij ons reeds lang heelt gewoon gemaakt.
| |
| |
Volgens ons was de hoofdrol door M. Beems wel wat te luimig opgevat. Die humoristieke toon hinderde aan het pathethiek effekt sommiger toestanden. Ook de kostumeering liet wel wel wat aan juistheid te wenschen, Althans bij uitzondering van de vrouwenrollen en M. Lemmens. zagen sommigen er alles behalve ‘duitsch’ uit; de heer Beems o.a. geleek eerder aan zoo 'n soort van polderboer, dan aan een bewoner uit het Ramshau-gebergte.
Wij begrijpen niet waarom er geene tweede voorstelling van ‘De Goudbour’ heeft plaats gehad, te meer daar zulks, naar men ons verzekert, door een aantal gewone bezoekers schriftelijk bij het Bestuur is aangevraagd geworden... Sommige fransche klodden nogtans worden - ongevraagd - tot drie, vier maal toe den abonnementen voorgedischt.
***
Een fransch stuk dat op ons Nationaal Tooneel minder dan eenig ander toegang verdiende, is het onlangs opgevoerde ‘Margaretha Gauthier.’ - Onze lezers weten dat dit tooneelspel eene overzetting is van ‘La dame aux Camélias,’ zooals wij vroeger zegden, een der zedeloosste werken van Alex. Dumas fils.
Onbetwistbaar is het dat dit stuk - waarin Mej. Beersmans met uitstekend talend de hoofdrol vervult - onder louter opzicht van stijl hooge hoedanigheden bezit, doch bij den vorm alléén mag zich de verdienste van een literarisch gewrocht niet bepalen. ‘Het Tooneel moet eene zedeschool zijn’, waarin men het volk beschaaft en verzedelijkt, terwijl men het vermaakt. Welnu werken in den aard van ‘La dame aux Camélias’ - waarin op zoo drieste wijze de moraal door de modder van den demi-monde wordt gesleurd, - kunnen niets dan de strekking van ons tooneel op de schandelijkste wijze tegenwerken.
Tegen die strekking dient derhalve ten krachtigste te worden geprotesteerd. Want - zooals een Neerlandsch dagblad aangaande het vertoonen van Dumas' stukken in Holland zei - ‘daar waar het tooneel wordt dienstbaar gemaakt aan dergelijk doeleinde en het voertuig tot dergelijke denkbeelden; waar
| |
| |
geleiderlage venijn toegediend, en hemelsche deugd wordt genoemd wat niets dan aardsche hartstocht is, - daar zij verontwaardiging het eenige loon dat dergelijke poging inoogst!’
A.J. Cosyn.
|
|