rin, en Marieken deden het spinnewiel rusteloos snorren. Drie jonge lieden - de zoon, de stalknecht en de werkknecht - zaten bij eene tafel, waarop een spel kaarten gereed lag.
De woorden van den baas moesten de aanwezigen ter harte gaan, want allen zwegen en knikten bijwijlen; maar toen de spreker, al kuchend, zijne pijp op het schouwbord lei, kwam de zoon:
- ‘Waar mag Govert zoolang blijven?’
- ‘Heeft hij niet beloofd, dat hij om zeven ure zou komen kaarten?’ vroeg de stalknecht.
- ‘G... Go... Goverl zal niet l' huis b... bl... blijven,’ hakkelde de werkknecht, ‘hij z.... za... zal...’
- Klop, klop, klop! ging het daar op de voordeur, en: ‘Daar is hij!’ fluisterde Marieken, terwijl zij den grendel terugschoof.
- ‘Goên avond! - daar is Govert! - Govert is daar,!’ zoo hiet het, toen de jongeling binnen kwam en met een; ‘Brrr! wat is 't koud!’ zijne rede begon.
Ondertusschen had Marieken eenen stoel genomen en plaatste dien nevens den jongen Pardijs met een vriendelijk; ‘Zet u, Govert.’
Daar zag hij zijn meisje in de oogen, lachte haar minzaam toe en ging daarna bij de speeltafel zitten.
- ‘H.. h... hartenvrouw is troef,’ sprak de stotterende knecht; en Marieken schoot onwillens in eenen luiden lach.
- ‘Ik speel hartenheer uit om ze te vangen,’ lachte de stalknecht.’
- ‘En gij zuil ze toch niet krijgen,’ bevestigde de zoon, op de tafel kloppend, ‘hartenaas is beter!’
- ‘Ik koop dien slag met den nel,’ zeide Govert, terwijl bij naar Marieken opzag.
- ‘En toch is de v... vr... vrouw niet v... voor u,’ sprak de spottende knecht; en, schalks-lachend, wierp hij hartenzeven op de tafel.
- ‘Ge zijt weêr aan 't kortswijlen, he?’ vermaande de doorbrave huismoeder, terwijl ze het spinrok nam en er een nieuwe vlasdod omwond.
Midderwijl zat Marieken in zoele gedachten verdiept; de heilbe-