De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 2
(1872)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 77]
| |
Vaderlandsliefde en moedertaal.
| |
[pagina 78]
| |
vernij, die onlangs nog zijn vaderland ontzielde, bezingt de starren en strepen van zijn nationaal vlag, als het zinnebeeld der vrijheid, en de Vereenigde Staten, als het eenigste vrjie land op aarde. En hoe al die volkeren malkander bespotten en beschimpen! Voor een echten Engelschman, is een fransch monsieur het belachelijkste schepsel van de wereld. Tijdens den oorlog tegen Frankrijk, werd er te Londen een stuk vertoond, waarin een dozijn mager mannekens 'nen woedenden aanval deden, op 'nen grooten struizen vent. Ge denkt zeker, dat deze kolos er kwaad om werd, en al zijne krachten inspande, om den aanval af te weren? In 't geheel niet. Hij kruiste zeer dedaard zijne armen overeen op zijne borst, blies de mannekens een voor een om, en lachte smakelijk, toen hij ze alle twaalf op den vloer zag liggen spartelen. De groote struize vent moest Engeland verbeelden; de twaalf mager mannekens waren het zinnebeeld van Frankrijk, waar men volgens het volksgedacht der Engelschen, niets anders te eten krijgt, dan soupe maigre en kikvorschen! Of er toegejuicht werd, en in de handen geklapt, dat laat ik u denken! De vaderlandsliefde is in Engeland op zulken leest geschoeid, dat men het volk met niets beter kan behagen, dan met de Franschen te beschimpen en te zeggen: An Englishman can lick twenty Frenchmen, at any time. In deze overtuiging wordt het volk zorgvuldig onderhouden, zelfs door zijne beste schrijvers, die de gebreken van het land roemen, als of het deugden waren. Zegt hun geen kwaad van den mist, die Engeland een gedeelte des jaars in duisternis dompelt; zij zullen u antwoorden, met Dickens, in zijne Household Words: ‘Een goede dompige’ mist, is gelijk een groote omslag, zoo als Sancho Panza van den slaap zegt: hij bedekt 'nen mensch, gelijk een mantel.’ Het volk roept bravo! en voegt er bij: There is sometting substantial in a good London mist; daar is | |
[pagina 79]
| |
iets krachtigs, iets voedends, in eenen goeden londenschen mist! Steekt nu over naar Frankrijk, en ziet hoe de vaderlandsliefde daar veropenbaard wordt. Gij hoeft de theaters maar te bezoeken, en de Cafês chantants. Ziet eens wat bespottelijk portret, de fransche tooneelspelers, - en ook de Belgische die ze naäpen - u voor oogen stellen, van den ongelukkigen Jack. Eene lichte broek die te smal is en veel te kort, met sous-pieds vijf en twintig centimeters lang, een kleed waarvan de slippen tot op den grond hangen, hemsbanden tot boven de ooren, 'nen hoogen hoed met bijna geene randen, ros haar en bakkebaard, 'nen groenen bril op den neus en 'nen grooten rooden regenscherm onder den arm; - dat is, voor een fransch publiek, eene allertreffendste gelijkenis van 'nen milord anglais. Als de acteur dan op 'nen behoorlijken toon kan zeggen: ‘Aoh yes! Gaaçong, apooolez mouaa ioun verre où oun Frangsée n'a pas biou dehoos!’ en als de jongen hem dan 'nen waterpot brengt, dan is het geëerd fransch publiek om dood te vallen van blijdschap!... En hunne eigen taal, hoe ze die tot in den derden hemel verheffen, om andere talen te verguizen! Ik las, eenigen tijd geleden, een werk van den beroemden Proudhon, waarin ik de volgende woorden aantrof: ‘Le français est la forme la plus parfaite qu'ait revêtue le verbe humain.’ Daar is niets zoo volmaakt als het fransch. Het grieksch, het latijn en alle latere talen zijn, in de oogen van Proudhon, niets anders dan mislukte brabbeltalen. Het fransch, zegt hij, is uitmuntend, ‘par une articulation nette, ferme, posée, débarrassée des aspirations, des sons gutturaux, des sifflements. de tous ces jeux de larynx dont se compose le choeur de l'animalité bêlante, mugissante, grognante, soufflante, hurlante, miaulante et croassante; une prononciation enfin, comme les anciens la rêvaient pour les dieux, qui parlaient sans grimace, ore rotundo. Voilà ce qui distingue notre langue parlée.’ | |
[pagina 80]
| |
Ik zal Proudhon niet bekijven, om zijne overdreven vooringenomendheid voor zijne moedertaal. Ook zal ik de schoonheden van het fransch niet bestrijden. Alle talen zijn schoon, voor hen die er in opgevoed zijn; alle talen hebben hunne gebreken, die vooral het oor treffen van hem, die ze niet goed verstaat. Vraagt den Engelschman, diens taal de Franschman aan het sijfelen der vogels vergelijkt, vraagt hem, wat hij denkt over het fransch? Hij zal u woorden aanhalen, zooals coin, pourpoint, foin, groin, en hij zal u antwoorden met Voltaire: ’Ces sons tiennent moins de l'homme que de la plus dégouttante espèce des animaux. ’Wat nu het sissen betreft, dat aan het engelsch verweten wordt, daarop kan de Engelschman antwoorden, dat dit gesis ook dikwijls de fransche taal komt ontsieren. En daarin zou hij geen ongelijk hebben. Ik zal u het bekend vers uit de Phèdre van Racine niet aanhalen: Pour qui sont ces serpents qui sifflent sur vos têtes? Dit vers kan als eene onomatopée, eene opzettelijke klanknabootsing, en dus als eene schoonheid beschouwd worden; maar dergelijke schuifelingen treft men alle oogenblikken in het fransch aan. Ik raap er eenigen in het veld op: ‘L'eXpreSSion des SenSationS est dans les grimaCes.’ Het is Jean Jacques, die dit geschreven heeft. ‘La réSignation à l'Etre Suprème Sied touJours bien.’ Dat is van Voltaire. ’ Si touS les hommeS orgueilleux d'athéiSmes ivres d'egoïSme, pouvaient Se SéqueStrer de la SoCiété, elle Serait heureuSe.’ Dat is ook van Voltaire. Zijn dat geene sissende klanken? Nochtans komt Proudhon ons verzekeren dat de fransche taal ontlast is, de tous ces sifflements, de tous ces jeux de larynx, dont se compose le choeur de l'animalité bêlante, grognante, en zoo voorts. De Franschman, volgens hem spreekt gelijk de goden... Ja, gelijk de goden, die door hunnen neus spreken! De Italianen zingen ons een heel ander liedeken over | |
[pagina 81]
| |
die godentaal. Luistert naar wat Alfiéri zegt, in zijne Mémoires: ‘L'U français m'a toujours déplu par sa maigre articulation, et surtout par la petite bouche que font les lèvres de celui qui le prononce. On dirait la grimace ridicule des singes. A présent même, depuis cinq ans que je suis en France, quoique j'aie les oreilles pleines de cet U, je ne puis cependant m'empècher d'enrire toutes les fois que j'y prends garde au théâtre et surtout dans les salons.’ Molière, die nochthans een geboren Franschman was, maakt eene dergelijke opmerking in zijnen Bourgeois gentilhomme. Monsieur Jourdain neemt eene les in de spelkunst, den Orthographe. Zijn leermeester na van de andere klinkletters gesproken te hebben, zegt: ‘La voix U se forme en rapprochant les dents, sans les joindre entièrement, en allongeant les deux lèvres en dehors, les approchant l'une de l'autre, sans les joindre tout à-fait: U’ Monsieur Jourdain is verrukt over dezen uitleg, en herhaalt: ‘U, U. Il n'y a rien de plus véritable: U.’ De profes sor herneemt: ‘Vos deux lèvres s'allongent, comme si vous faisiez la moue: d'où vient que si vous la voulez faire à quelqu'un et vous moquer de lui, vous ne sauriez lui dire que U.’ - Cela est vrai, roept M. ‘Jourdan uit: U, U. Ah! que n'ai-je étudié plus tôt pour savoir tout celà!’ Hij is zoodanig opgetogen met zijne geleerdheid, dat hij ze aan iedereen wil mededeelen. ‘Zeg eens,’ zei hij tot Nicole, zijne meid; ‘sais-tu bien comment il faut faire pour dire U? - Comment? vroeg Nicole. - Oui, qu'est-ce que tu fais quand tu dis U? - Quoi? - Dis un peu U, pour voir. - Hé bien! U. - Qu'est-ce que tu fais? - Je fais ce que vous me dites - Oh! l'étrange chose que d'avoir affaire à des bêtes! Tu allonges les lèvres en dehors, et approches la machoire d'en haut de celle d'en bas: U, vois-tu? Je fais la moue: U.’ Zóó is het bewezen, dat de fransche taal de volmaakste | |
[pagina 82]
| |
vorm is, dien het menschelijk woord heeft aangetrokken dat het eene godentaal is, die gesproken wordt ore rotundo, met 'nen ronden mond, en zonder in het minste te totemuilen. Misvat mij niet, bid ik u, Mijnheeren, ik ben geen vijand van de fransche taal. Ik bewonder haar voor hare klaarheid, de uitmuntende gedachten en verheven gevoelens waarvan zij de tolk isgeweest en nog is. Maar als men ze wil doen doorgaan als de éenige schoone, de éenige welluidende spraak; als men beweert dat zij niettegenstaande haar volkomen gebrek aan allen rythmus, de volmaakste vorm is die liet woord des menschen ooit heeft aangetrokken, dan zeg ik: Neen! Daar zijn nóg schoone talen, en het menschelijk gedacht, gekleed in eenen nederduitschen vorm, moet niet achteruitwijken, voor den trotschten woordenvorm der beschaafdste volken van onzen tijd! Maar zachtjes aan! Stillekens! Stillekens! Ik word gewaar, dat ik in het zelfde gebrek verval, welk ik zoo even aan anderen verweet. Laat ons niet zwetsen, Mijnheeren; wij kunnen ons vaderland beminnen, zonder het vaderland van anderen te minachten; wij kunnen aan onze moedertaal verkleefd zijn, zonder de schoonheid van andere talen te betwisten. Die onverdraagzaamheid is geene vaderlandsliefde meer. Wat is het dan? Het is... Ik weet niet, hoe het eigenlijk in het vlaamsch te noemen; maar de Franschen heeten het chauvinisme. ............, ...... Dus, het chauvinisme, is eene politieke dweeperij. Maar daar zijn taal-chauvins ook, Mijnheeren, en die zijn niet minder onredelijk, dan de Chauvins in de politiek. De politieke Chauvin wil heel de wereld onderwerpen aan zijn vaderland; de taal-Chauvin wil geene andere taal gedoogen, dan zijne moedertaal Dat springt tegen het hoofd, en die gekke aanmatiging zou ons doen schokschouderen, als wij, Vlamingen, er hier te lande de slachtoffers niet van waren. Wij hebben | |
[pagina 83]
| |
gegronde reden, om ons daarover te storen. En nochtans, er steekt iets goeds in het gevoelen, dat de weerde der moeder taal boven die van alle andere talen doet verheffen; on als ik onbewimpeld mijn gedacht mag uitdrukken, dan zeg ik, dat ik veel meer achting gevoel, voor den Franschman, die zijne moedertaal zòò hoog weet te schatten, dan voor den verbasterden Vlaming, die de zijne verstoot, en aan eene vreemde opoffert! Wie nooit buiten zijn land heeft gereisd, beseft niet goed, wat innig verband er bestaat, tusschen de vaderlandsliefde en de moedertaal. Velen zoo lang zij thuis zijn, schijnen zich weinig om de moedertaal te bekommeren. Maar zendt ze eens naar het buitenland; laat ze eens eenigen tijd onder de vreemdelingen verblijven, en gij zult gewaar worden, hoe de zaak in hunne oogen zal veranderen. Ziet dien duitschen handwerksman eens. Hij werd misschien door armoede of onderdrukking uitgedreven. Hij landt aan op eene vreemde kust, waar hij geene landgenoten aantreft. Wat betreurt hij daar? Zijn vaderland? Ja; maar nog meer het missen zijner geliefde moedertaal. In zijne zangen beweent hij: Das Land dass seine Sprache spricht,
Und Alles hat, was ihm gebricht.
Neemt nu denzelfden Duitscher; voert hem in een der menigvuldige duitsche volksplantingeu der Vereenigde Staten, en hij betreurt zijn afwezig vaderland niet meer. Wat kan er hem nog ontbreken? Hij is immers in een land, dat zijne sprake spreekt, en hij zingt vrolijk: Was ist des Deutschen Vaterland?
So weit die deutsche Zunge klingt,
Und Gott im Himmel Lieder singt
Das soll es Soin!
Das, wackrer Deutsche, nenne dein.
| |
[pagina 84]
| |
Hij heeft zijne moedertaal, hij heeft zijn vaderland terug gevonden! Ik spreek uit ondervinding, Mijnheeren. Als ge mij hier zoo de macht der moedertaal hoort roemen, kunt ge dan wel gelooven, dat ik, in mijnen jongen tijd, een soort van franskiljon was? Vreemd mag het u voorkomen; maar dat het waar is, dat kan ik u verzekeren. Het was nog onder de regering van Willem I; al eene geheele reeks jaren geleden. Fransch was toen de taal der oppositie, en won des te meer veld, daar men het volk wijs maakte, dat het Hollandsch eene vreemde taal was, die men ons wilde opdringen! Het ging er nochtans zoo erg niet mêe, als nu met het fransch. Toch, om de Regering eene part te bakken, las ik niets dan fransche boeken, en God weet wat menigte ik er toen verslond! Op den duur verbeeldde ik mij, dat ik beter fransch kon dan vlaamsch.... Zòò slim was ik in dien tijd. In 't jaar 1828, dus twee jaar voor dat de Revolutie uitborst, vertrok ik naar Amerika. In New-York aangekomen, hoorde ik niets meer dan engelsch. Mijn oor werd met geenen enkelen vlaamschen klank meer gestreeld. Ik kan u niet zeggen, hoe blij ik was, toen ik vernam, dat er alle oogenblikken een stoomboot vertrok naar Hoboken. - Hoboken! dacht ik, dat is eene vlaamsche plaats; - en ik er naar toe! Hoboken ligt bij New-York aan den overkant der rivier juist gelijk het Vlaamsch-Hoofd te Antwerpen. Het voorkomen der plaats was ook geheel vlaamsch. Tegenover de ligplaats van de stoomboot, zag ik een huis, met 'nen gevel met trappekens, en op het uithangbord stond te lezen: VAN ANTWERPEN, INN. Inn wil herberg zeggen, in 't engelsch. Ik trad binnen. Achter de schenktafel, stond een dikke baas, met een echt Vlaamsch voorkomen. Mij dunkt, ik zie hem nog staan.- ‘M. Van Antwerpen, zei ik, g'em'eens een glas | |
[pagina 85]
| |
bier’- En hij schonk mij een glas bier in.-‘Schoonweer,’ zei ik. - ‘Sir?..’ kwam hij. - Verstade geen vlaamsch?’ vroeg ik,‘Can 't onderstand,’ zei hij -‘Waarom heet ge dan van Antwerpen?’ vroeg ik hem in 't Engelsch. - ‘That was my father 's name, zei hij, and he was a Dutchman.’ - Ik dronk mijn glas uit, en keerde mismoedig naar New-York terug. Zoó ontdekte ik, hoe zeer ik, zonder het zelf te weten, verkleefd was aan de taal van mijn geboorteland.
(Wordt voortgezet.) |
|