De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 2
(1872)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 15]
| |
Poëzie.I. Pelgrimstogt.Ga naar voetnoot(1)Een gedicht voor Muziek.Op God gebouwd met vasten moed!
Met vaste hand de staf geheven:
De weg voer' ons tot dood of leven,
Waar God ons leidt daar is 't ons goed.
Waarheen wij zien langs berg en dal
't Is zegen, zegen overal;
Zoo stroom' dan ook met rein geluid
Een lofgezang den boezem uit.
Met duizend, duizend tongen
Zendt lucht en zee en aard
Een loflied nooit volzongen
Welluidend hemelwaart: -
‘De weg des Heeren is den vromen goed,
Hij voer' tot heil of tegenspoed!’
De bloesem viel - de zomerhitte brandt -
Wij wandlen voort naar 't verre Vaderland,
Zal daar de Herfst ons vruchten geven?
De weg is smal - de staf buigt in de hand,
Het oog wordt dof, de wankle knieën beven...
Wacht ons de rust in 't verre Vaderland?
Een dag van zorg, een dag van leed
Is weêr voorbijgegaan!
Gij kent ons hart, o Heer! en weet
Hoeveel 't heeft doorgestaan.
| |
[pagina 16]
| |
Leer mij vreugde zien in leed
Leer mij lagchen door mijn tranen;
Liefdrijk Vader, Gij slechts weet
Ons des levens weg te banen;
Maar in vreugde, maar in rouw
Weet ons hart: Gij zijt getrouw!
De Nevel dekt ons digt en zwaar...
Krank is de ziel en 't lijf is mat,
En overal dreigt doodsgevaar...
Heer! doe het lichten op ons pad!
De Heer is ons tot eeuwig licht,
Al is het Nacht op onze wegen.
Gij gaaft den zwerver der woestijn
Een zuil van damp, een zuil van vuur;
God! zoudt Gij Ons dan verre zijn
In 't bang en slepend zwervens-uur?
Gij enge weg van zorg en smart
Wien slijk en steenen overhòopen...
Wel zijt ge moeilijk om te loopen
Ook voor het stoutste hart!
Maar of 't beneden donker is,
En of er boven wolken jagen,
Toch flikkren Sterren door de vlagen
Van stikke duisternis.
Een avondster, een morgenster,
Een ster van hopen en gelooven,
Een ster van liefde daar te boven,
Zij lichten ons van verr'.
Heil wie getrouw zal zijn, in allen nood! -
Daar straalt des Heeren Morgenrood,
Halleluja!
| |
[pagina 17]
| |
Gij Akker Gods!... Uw kostbaar zaad
Moog' hooger Lente toeven...
Een talloos tal van bloemen staat
Te bloeien op uw groeven,
Belofte en troost, onmeetbaar groot...
Gij, leven, kiemende uit den dood.
.....................
Heil wie getrouw mocht zijn, in allen nood!
De weg des Heeren is den vromen goed,
Hij voert uit Nacht tot Morgenrood,
Halleluja!
Dr J.P. Heye.
Amsterdam. | |
II
| |
[pagina 18]
| |
Viooltjes, liefsten, kondt gij weten
Wat ge aan ons beider harten zegt,
Lief zinbeeld, dat wij nooit vergeten,
Dat zielen aan elkander hecht;
Het staat geschreven op uw blaâren,
Het klinkt zoo zacht in ons gemoed:
‘De wereld kan geen heildronk baren
Zoo als gij, frissche ruiker, doet!’
Mevr. Van Ackere, geb. Doolaeghe.
Dixmude, Februari 1872. | |
III.
| |
[pagina 19]
| |
Menig schoon en krachtig lied reeds
Vloeide van uw dichterlier,
En gij stortte in't hart van velen
Sprankels van uw bardenvier.
Heil zij u, vereerde Dichter,
Eedle strijder voor de taal;
Gunne God dat gij moogt leven
Tot haar vollen zegenpraal!
L.F.D..
Aaltre, 1872. | |
IV.
| |
[pagina 20]
| |
V.
|
|