| |
| |
| |
Dichter bij de Witte Zee: lyriek en proza van Jan van Gent
Karel Bostoen
Wie vanuit onze contreien noordwaarts vaart en daarbij het uiterste Noorden van Noorwegen rondt, in oostelijke richting aan het schiereiland Kola voorbijzeilt, vervolgens zuidwaarts in de Witte Zee de monding van de Noordelijke Dvina opvaart, arriveert tenslotte in de Russische havenstad Archangelsk. Dat was in de zeventiende eeuw de meest noordelijke haven van Rusland. Hoewel deze barre streek voor het grootste deel van het jaar bevroren is, heeft Tsaar Peter de Grote er in 1693 toch de eerste scheepswerf van Rusland laten bouwen. Deze nieuwe infrastructuur kwam niet uit de lucht vallen. Al geruime tijd floreerde daar een - aan de Tsaar waarschijnlijk niet onbekende - Vlaams-Nederlandse handelspost, waar in 1697 een zekere Jan van Gent de scepter over zwaaide. Over deze Jan van Gent zal dit verhaal gaan, maar eerst nog dit ter inleiding.
| |
Archangelsk
De handelspost te Archangelsk was in 1584 opgericht door de Antwerpenaar Balthazar de Moucheron (1551-ca. 1630). Zijn vestiging lag te Archangelsk vlakbij het klooster van Sint-Michiel, de aartsengel (Grieks: archangelos), aan wie de stad haar naam ontleende. Bij de stichting van deze handelspost was de Leuvenaar Olivier Bruyneel, (ook: Brunel, 1552-1585) nauw betrokken. Moucheron had beslist een gouden greep gedaan met deze Bruyneel, want de inventieve Leuvenaar was toen al vaker in Rusland geweest. In 1568 zat hij zelfs als avontuurlijke jongen van zestien op het schiereiland Kola om Russisch te leren. Vervolgens trok hij verder met een Russisch schip naar Cholmogory, dat 75 km onder Archangelsk ligt. Daar hadden de Engelsen een handelspost. Die beschuldigden de arme Bruyneel prompt van bedrijfsspionage, waarop onze Peterman eerst naar Moskou werd gedeporteerd en vervolgens in de gevangenis van het 200 km noordelijker gelegen Jaroslavl werd gekerkerd. Daar werd hij tenslotte vrijgekocht door de Stroganovs, een beroemde familie van bonthandelaren. Van toen af was Bruyneel in dienst van deze gewiekste Russische kooplieden. Maar zoals gezegd, hoe verdienstelijk zestiende-eeuwers als Bruyneel of Moucheron ook mogen zijn geweest: het gaat hier nu niet om hen, maar om de zeventiende-eeuwer Jan van Gent en diens tot op heden onbekende literaire egodocumenten die in een bibliotheek te St.-Petersburg liggen te wachten op ontsluiting.
Ook Van Gents leven zal niet bepaald makkelijk zijn geweest. Dat blijkt afdoende uit zijn geschriften, ondanks de jolige toon die hij daarin hanteert. De heenreis alleen al was verschrikkelijk: hij zit soms aan dek met een lange pijp in de mond op een bankje tegen zijn hut te turen naar de vogels, want in de kajuit wordt hij gek van het ‘geweemel’ van de zee. Als hij namelijk in de kajuit zit, ziet hij afwisselend geen hemel door de bovenste ramen en geen zee door de onderste. Van Gent heeft een levendige stijl en al is zijn taal 300 jaar oud, ze is nog steeds goed te volgen. Hierbij een voorbeeld: ‘Lees ik, dan schemeren mij de oogen, schrijf ik, dan loopt me de kop om van dat ewige wiewawen, en wippestarten. Doe ik niet een bruij [= moer], dan raak ik aan 't denken, en dat dient me voor al niet in me kraam. Ga ik na [= naar] de koij, en begint het te regenen, dan is 't repje [haast je]. Scheerje al de meuble [= zet je alle meubels vast] op de vloer, en slingert het der dan weer bij; dan heb je de raarste batalje tussen mij en mijn koijgoet, en raak ik dan eens met de voeten in de deken verward, so wort ik gebakert, als een paapje [= pop, ingesponnen rups] van een sijwurm, en dat zijn so mijn dagelijkse exercities.’ Over zijn verblijf te Archangelsk zelf, straks meer.
| |
Sint-Petersburg
■ Kaart van Rusland rond 1600 met o.m. de Witte Zee, Archangelsk, Cholmogory, Jaroslavl en Moskou. Kaart: Bert Stamkot [E. Wijnroks, Handel tussen Rusland en de Nederlanden, 1560-1640. Hilversum, Verloren, 2003, p. 212.]
Van Gents egodocumenten berusten in de Russische Nationale Bibliotheek (RNB) aan de bekende Nevski Prospekt. Onder de naam van ‘keizerlijke bibliotheek’ opende ze in 1814 haar poorten voor het publiek. De Russische Nationale Bibliotheek is nu de overkoepelende naam voor een bibliotheek op zes locaties, maar gelukkig herbergt het oude hoofdgebouw aan de Nevski Prospekt nog steeds de handschriften en de oude drukken. Aan oude neerlandica, dit wil zeggen: boeken gedrukt in de ‘oude’ Nederlanden vóór 1801, bezit de RNB naar schatting 35.000 titels. Dit aantal is slechts vergelijkbaar met dat van de allerbelangrijkste bibliotheken buiten de Benelux, zoals de Herzog August Bibliothek te Wolfenbüttel, de British Library te Londen en de Bibliothèque Nationale de France te Parijs. De handschriftenkamer herbergt ook een aantal Nederlandstalige oude handschriften waaronder een onder signatuur Goll. Q IV. No. 8, getiteld: Kort en bondig Journaal off ryse na Archangel door Jan van Gent. Deze titel is echter enigszins misleidend, want het handschrift bevat ook een lange rijmbrief van Jan van Gents boezemvriend, de dichter-graveur Jan Goeree (1670-1731). Het handschrift is ook eerder een bundel van afzonderlijke
| |
| |
stukken. Behalve de rijmbrief van Goeree, zijn ze weliswaar oorspronkelijk door Jan van Gent geschreven, maar daarentegen slechts overgeleverd in een afschrift dat Jan Goeree heeft gemaakt van de vermoedelijk nu niet meer bestaande tekst. Dit afschrift is waarschijnlijk via een veiling gekocht door de keizerlijke bibliotheek, want zoals blijkt uit een moderne aantekening op de laatste bladzijde is het pas op 7 april 1865 verworven.
■ Bibliotheek M.E. Saltykóv-Stsjedrín (nu: Russische Nationale Bibliotheek; www.nlr. ru/eng) aan de Sadovaya Ulitsa, 18.
[Foto: R. Beniaminson, 1982; collectie van S. Koopman, Den Haag]
| |
Een reisjournaal uit 1697
De bundel begint met 22 bladzijden in proza, doorspekt met kleine stukjes lyriek en op de laatste bladzijde voorzien van een sleutel op de personen die in het reisjournaal onder een verbloemde naam te sprake zijn gekomen. Dit prozaverhaal betreft Van Gents komische verslag van zijn derde reis naar Archangelsk, via Noord-Nederland en Noord-Duitsland hoofdzakelijk over land en daarna, vanaf Cuxhaven, per schip over zee. Hij heeft dit komische verslag te Archangelsk afgesloten op 20 september 1697, oude stijl (= 10 september 1697, nieuwe stijl). Het tweede stuk is een soort reiswens in verzen, geschreven door Jan Goeree. Dit stuk gaat in chronologie duidelijk vooraf aan Van Gents prozaverhaal en is gedateerd: 15 juni 1697. Van Gent moet dus op zijn derde reis in juni 1697 uit Amsterdam zijn vertrokken om begin september 1697 te Archangelsk te arriveren. Wanneer zijn twee eerdere reizen zich hebben afgespeeld, is helaas niet bekend. De bundel bevat als derde en vierde stuk twee rijmbrieven van Jan van Gent, geadresseerd ‘aan zijn vrinden’ dit wil zeggen: familie en kennissen, maar uit die rijmbrieven zelf blijkt dat ze in eerste instantie waren bestemd voor Jan Goeree. Beide laatste stukken zijn mogelijk het interessantst voor onze kennis van het leven ginds in het barre hoge Noorden. De eerste rijmbrief ondertekende Van Gent met zijn motto of dichterlijk devies: ‘Elk wagt zig voor schaâ’. Dit devies, dat mogelijk blijk geeft van een levenslang ernstig voornemen, staat in schril contrast tot 's mans zucht naar avontuur. Maar dergelijke paradoxen zijn in de literatuur van die tijd niet ongewoon. De tweede rijmbrief draagt als ondertekening: ‘In de Witte Zee, 10 September 1697’. Het is niet bekend hoe oud Jan van Gent toen was, maar aangezien zijn twaalfjarige zoon Joachim hem op die derde reis naar Archangelsk vergezelde, zal hij ongeveer begin dertig zijn geweest. Vermoedelijk was hij dus rond 1665
geboren, wat hem een vijftal jaren ouder maakt dan zijn boezemvriend Jan Goeree.
■ Begin van Jan Goeree's berijmde reiswens in handschrift. [RNB, MS Goll. Q IV. No. 8, fol. 13r.]
■ Reiswens van Jan Goeree voor Jan van Gent in de Mengel-Poëzy (1734).
In het prozaverhaal leren we nog andere vrienden van Jan van Gent kennen die hem uitgeleide hebben gedaan in Amsterdam. Ze dragen kleurrijk verzonnen namen zoals: Don Quichot, alias milord vis, spring & vogelaar [= Adriaan Oets], Clotaldus [= Jacobus van Nek], Faustus [= Van Loo], Franse Kok [= Jan Goeree] en Milord Potjebeuling [= Schuuring]. De tocht gaat eerst van Amsterdam naar Workum in de Zuidwesthoek van Friesland, dan met de koets via Bolsward, Leeuwarden, Groningen, Leer naar Bremen. Vandaar via Hamburg naar Cuxhaven waar hij op
| |
| |
het schip IJckelboom met schipper Jacob Jacobse stapte voor de laatste grote oversteek om via Helgoland, de Shetlands, de Noordkaap eindelijk aan te komen: ‘behouden op de rivier van Archangel, daar de Hollandse vloot meede 2 uuren na ons aanquam’. Uit dit citaat kunnen we tevens opmaken dat het verkeer tussen Nederland en Noord-Rusland toen vrij behoorlijk moet zijn geweest. Als mede-opvarenden noemt Van Gent: een kapitein met zijn vrouw, een kleermaker, een smid met zijn gezin en een koksmaatje van goeden huize die vanwege zijn ‘pekel sonden’ moest gaan varen. Voorts noemt hij: Johan, een koopmanszoon die voor de helft voor scheepsjongen speelt, en die niet te Hamburg op kantoor wou blijven. Die jongen krijgt het trouwens flink voor de kiezen. Elke matroos kan hem kennelijk een werkje opdragen, zoals Van Gent schrijft, zegt (in krom Duits): ‘d'eene matroos “daar het de hont gescheeten, doe voelen dief, da doe bist, kans doe das nigt afnemen”. “Hier Johan”, roept weer een ander, “hool mig door was beer in den kan!” en tot sulke curieuse bedieninge moet Johan al den dag gereet staan’.
■ Portret van Jan van Gents beste vriend: de graveur en dichter Jan Goeree. Kopergravure in UB Leiden, Portrettencollectie PT 45.
Hier heeft de Boer tabak gekreegen,
En smookt gelijk een Turk ervan;
Daar ziet men een oxhoofd wijn uytveegen [= leegdrinken],
Men suypt 'er braave roesen an,
En dan in 't honderd heengesprongen,
Op de gezondheyd van Martyn [= Sinte Maarten],
En rondom 't vuur als dol gezongen
Turf in je murf [= Stront in je mond] in de maneschijn.
Om dees disordre te beletten,
Quam ik te post [= zo snel mogelijk] hier uyt de stad,
En zal 't compas zoo wat verzetten,
En veeteren den Boer na 't gat [= en de boer een lijfstraf toedienen];
Daarom ageer ik voor notaris,
Voor koopman en voor makelaar,
Fiscaal [= douanier], schout, scheepen, commissaris,
En d'eenen duyvel mee den aar [= het ene beroep samen met het ander].
Tot nog toe heb ik weynig voordeel
Met al mijn ampten opgedaan,
Zoodat ik als een man van oordeel,
In 't kort weer meen de mars te slaan [= van plan ben er vandoor te gaan].
Mijn lijf is reeds zoo veel aan stukken
Gereeden, dat ik met fatsoen [= eerlijk gezegd],
Wanneer ik thuys kom, twee paar krukken
Ten allerminste heb van doen;
Want dag & nagt te paard te rijden,
En dat aan d'oever van de zee,
Jn deeze kouwe & guure tijden,
Daar's by myn keel [= verdorie] geen gekken mee.
Dan lag ons Boreas [= de noordenwind] te bruyen [= kwellen],
En veeterde ons de sneeuw na 't gat [= geselde ons met sneeuw];
Dan maakten ons de regenbuyen
Weer deerlijk tot op 't hemd toe nat.
Enfin, dit bene- of male-ficie [= dit profijt of schade]
Daar was ik deerlijk meê bezet [= door in beslag genomen].
Wie geen ervaring heeft met Nederlandse lyriek uit de tweede helft van de zeventiende eeuw zal zich verbazen over Van Gents burleske schrijftrant. Dit komt vooral door de aandacht die in de literatuurgeschiedenissen hoofdzakelijk aan de ‘hoge’ poëzie wordt besteed. Helaas mist de gemiddelde lezer daarmee passages zoals die waarin Van Gent beschrijft hoe het feest van St.-Maarten (11 november) te Archangel wordt gevierd [zie kadertekst].
Hoe het met Jan van Gent verder is gegaan, weten we niet goed. Uit een notarieel stuk in het Amsterdamse Stadsarchief kunnen we opmaken dat hij in 1712 te Moskou woonde. Zijn zoon Joachim (inmiddels in 1708 getrouwd met Anna de Wilde) woonde toen te Amsterdam op de Keizersgracht en bezorgde hem bij die gelegenheid een wissel ten bedrage van 200 roebel. Hopelijk wordt dit curieuze handschrift eens in zijn geheel toegankelijk gemaakt en uitgegeven.
|
|