| |
| |
| |
Bibliotheek
Samenstelling Geert Swaenepo
Filosofie en religie
■ Koenraad De Wolf
Dissident voor het leven. Aleksandr Ogorodnikov en de strijd voor religieuze vrijheid in Rusland. Lannoo, Tielt, 2010, 320 blz., 19,95 €
Dissidenten, weten we nog wie dat zijn? Het woord ‘dissident’ lijkt uit ons vocabularium te zijn verdwenen. Sinds de jaren tachtig en na de val van de Berlijnse muur verschenen in het Nederlands weinig of geen boeken meer over dissidentie. Nochtans waren en zijn vrijheidsstrijders die zich openlijk afzetten tegen corrupte regimes en die opkomen voor de mensenrechten, van groot belang. De bekendste aller dissidenten is Aleksander Solzjenitsin met zijn boek De Goelag Archipel. Maar naast politieke, zijn er ook religieuze vrijheidsstrijders zoals Aleksandr Ogorodnikov (1950) die omwille van zijn overtuigingen eveneens in de goelag-strafkamper belandde. Zopas verscheen over hem een goed gedocumenteerde biografie. Dissident voor het leven is een monument voor een nog levende man die het lef heeft te weerstaan aan het Russische regime. Het is een monument voor een vrijheidsbeweging van burgeractivisten en het is een monument voor het geloof dat bergen verzet. Het boek van historicus en Tertio-journalist Koenraad De Wolf vertelt Ogorodnikovs levensverhaal in drie delen waarbij de auteur telkens de politieke en religieuze context van Rusland schetst. Het eerste deel loopt tot de opsluiting in de goelag in 1978. Ogorodnikovs bekering tot de orthodoxie nadat hij de leugen van het Sovjetsysteem had ingezien en zijn oprichting van een ondergronds christelijk seminarie horen daarbij. Het tweede luik belicht zijn gevangenschap. Zelfs in een pakje sigaretten weet God zich te manifesteren aan de gevangenen. In die diepste winter verwarmt het gebed Ogorodnikov. Uiteindelijk helpt de internationale druk om hem in 1987 vrij te krijgen. Het laatste deel van het boek vestigt de aandacht op iets wat voor Rusland nieuw is: het caritatieve privé-initiatief. Voor de Russen moet de staat zorgen voor de armen, de
daklozen, de straatkinderen en de vluchtelingen, maar sinds zijn bevrijding uit de goelag zet Ogorodnikov zich voor hen in met een soepkeuken en een opvangtehuis. Uit deze aangrijpende biografie blijkt dat God aan het werk is in deze wereld. Het verhaal van deze profeet en martelaar - het geweten van Rusland - levend houden en het doorvertellen, is belangrijk zodat de bloeddorstige geschiedenis zich niet herhaalt. Dit sterke boek draagt daartoe bij.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
■ Erik Borgman
Wortelen in vaste grond. Een cultuurtheologisch essay. Meinema, Zoetermeer, 2009, 144 blz., 14,90 €
■ Erik Borgman
Overlopen naar de barbaren. Het publieke belang van religie en christendom. Klement / Pelckmans, Kampen, 2009, 160 blz., 18,95 €
Erik Borgman (Amsterdam, 1957) is met verve de belangrijkste levende theoloog van de Lage Landen. Zijn onderzoek bevindt zich op het snijpunt van religie en de hedendaagse cultuur Zijn denken ligt in de lijn van zijn leermeester Edward Schillebeeckx. In dienst van de dominicanen deed hij in Nijmegen onderzoek naar de betekenis van diens theologie en schreef hij zijn biografie. Vandaag doceert de geprofeste lekendominicaan - lid van de derde orde van de dominicanen - theologie aan de universiteit van Tilburg. Hij is hoofdredacteur van het Tijdschrift voor Theologie en ondervoorzitter van Concilium, International Journal for Theology. De boeken die van zijn hand verschijnen, doen altijd stof oplaaien. Hij neemt geen blad voor de mond en schuwt de gedurfde uitspraken niet. Over de gedaanteverandering van de religie in onze tijd schreef hij de lijvige studie Metamorfosen (2006, 20083) en zijn inaugurale rede aan de universiteit van Tilburg lag aan de basis van het sterke essay Want de plaats waarop je staat is heilige grond. God als onderzoeksprogramma (2008). Daarin betoogt Borgman dat de theologie geen zaak is van de kerk en voor de gelovigen, maar wel van en voor de wereld. Zij onderzoekt wat het betekent dat de wereld van God is en levert zo een bijdrage aan de kerk, maar ook aan de cultuur. Ook in 2009 publiceerde Borgman twee opmerkelijke cultuuressays waarin hij laat zien dat tegendraads geloof maatschappelijk onmisbaar is: Wortelen in vaste grond en Overlopen naar de barbaren. Die laatste titel verwijst naar een citaat van Frédéric Ozanam, de Franse katholieke intellectueel en stichter van de Sint-Vincentiusvereniging voor armenzorg. Hij geldt als een pionier van het sociale katholicisme. De ‘barbaren’ waar
Ozanam het kort na de Franse Revolutie over had, waren de armen en uitgestotenen die zich tegen de heersende orde keerden en van wie de kerk een tijdlang dacht dat ze letterlijk de vijand waren. Ozanams punt is dat de kerk ook hun kritiek ernstig moet remen. Ook nu zijn er volgens Borgman barbaren waar we meer naar zouden moeten luisteren: de migranten en de populisten à la Geert Wilders bijvoorbeeld. Die visie mag dan wel politiek incorrect zijn, Borgman heeft gelijk dat we ons niet mogen verschransen achter ons eigen grote gelijk. God staat niet alleen aan onze kant. Wie dat denkt, wordt al snel fanatiek. Het ‘Gott mit uns’ moet telkens weer ontmaskerd worden en dat kan door te kijken hoe God ook aan de kant van de barbaren werkzaam is. Er steekt ook waarheid en inzicht in de overtuiging van andersdenkenden. Trouwens, zijn we vandaag niet allemaal barbaren en nomaden geworden, voortdurend onderweg en zoekend? Wie Borgman leest, kan telkens vele lessen trekken uit zijn visionaire verkenningen. Waren er maar meer luizen in de pels zoals Borgman om het publieke debat te verrijken met hun ongezouten meningen. Onze cultuur zou er wel bij varen.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
■ Selahattin Koçak
Wie is er hang van de islam? Borgerhoff & Lamberigts, Gent, 2010, 256 blz., 21,50 €
Met de titel van zijn boek Wie is er bang van de islam? geeft Selahattin Koçak een van de doelstellingen van zijn boek aan. Hij wil de vooroordelen tegenover moslims wegnemen als zou de islam vrouwonvriendelijk, homofoob, antisemitisch, agressief en gesloten zijn, en aanzetten tot terrorisme. Hij doet zijn best om die cliches te ontkrachten door uit te leggen waar de islam écht voor staat, maar slaagt daar niet altijd evengoed in en be andt geregeld zelf in simplistische visies die net aan de basis liggen van veel wederzijds onbegrip. Er zijn betere nleidingen en rondleidingen in de wereld van de islam dan dit boek. Wat deze uitgave vooral boeiend maakt, is dat je uit het verhaal van Koçak veel leert over de integratie in België en de samengestelde identiteit van tweede- en derdegeneratie moslims. Zo begint de auteur zijn verhaal als volgt. ‘Ik ben Selahattin Koçak, Beringenaar, Limburger, Belg, Europeaan, SP.A'er en toevallig ook Turk en moslim.’ Die openingszin typeert de complexe identiteit die alle nazaten van migranten tekent. Allochtonen kun je hen bezwaarlijk noemen, want ze zijn in België geboren en voelen zich evengoed als de autochtonen Vlaming en Belg. In hun herkomstlanden horen ze al lang niet meer thuis. Het valt op dat die tweede generatie waar Koçak toebehoort, zich zorgen maakt over hun kinderen die minder geïntegreerd blijken te zijn en opnieuw een toenemende taalachterstand vertonen. Dat die evoluties achterstelling tot gevolg hebben, kan de politicus niet tolereren, maar ook de moslim in Koçak duldt dit niet, want de islam is voor hem een emancipatieverhaal, een verbeter-uzelf-verhaal met onderwijspromotie en gelijke rechten voor man en vrouw. Koçak is een progressieve moslim die de huidige conservatieve koers van zijn geloofsgenoten betreurt.
Hij is bezorgd om het samenleven omdat hij de segregatie ziet toenemen waarbij iedereen zich dreigt terug te trekken op zijn eiland. Wij leven niet samen, maar naast elkaar, en dat is geen gezonde evolutie. Dat Koçak met zijn boek de alarmbel luidt om die evoluties te keren, maakt dat dit boek het verschijnen waard was. Het is tijd voor de wederopbouw van de samenleving en Koçak kan daarbij een bruggenbouwer zijn.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
■ Mark Heirman
Maria Magdalena. De vrouw van Zijn leven. Houtekiet, Antwerpen, 2010, 160 blz., 16,50 €
Mark Heirman (Temse, 1947) is een knappe redenaar met een vlotte pen. Dat leidde in het verleden al tot twaalf lezenswaardige boeken over politiek en religie, cultuur en beschaving. De filosoof en polemoloog schreef nu een boek over Maria Magdalena. Ook die publicatie weet heel verdienstelijk allerlei kennis en weetjes in een goed verhaal te gieten, al brengt het niets nieuws bij aan de al bestaande, zeer uitgebreide literatuur over deze Bijbelse figuur. Dat dit boek de moeite waard is, is vooral te danken aan de knappe schrijfstijl, het onuitputtelijke verteltalent en de briljante geest van de auteur Heirman schetst in 24 hoofdstukken de vele gestalten die aan de Magdaleense werden toegedicht. De voorbije tweeduizend jaar werd Magdalena om beurten opgevoerd als een heilige en een hoer, een boetvaardige zondares en een ascetische kluizenaar, een steunpilaar van de gevestigde kerken en een sleutelfiguur tot het meest esoterische christendom, de behoedster van de grootste geheimen maar voor prostituees en niet-gehuwde moeders nog de meest nabije heilige, een ‘zwarte madonna’ die in honderden kerken wordt vereerd en de patrones van ketters en heksen, de moeder van de directe erfgenamen van Jezus van Nazareth of gewoon Zijn meest geliefde, de patrones van de tempeliers maar ook van de dominicanen en hun inquisiteurs, een vrije vrouw en de slavin van haar vurige passie voor ‘de man van haar leven’. Af en toe tracht Heirman een antwoord te suggereren op de open vragen rond haar persoon, maar tijdig gaat hij telkens op de rem staan en roept zichzelf tot de orde om niet te vervallen in wilde fantasieen zoals vele andere auteurs. Vele raadsels blijven onopgelost en misschien zullen we
| |
| |
nooit het antwoord weten op de vraag wie Maria Magdalena nu werkelijk was. Was ze de vrouw van Zijn leven? Was ze een feministe avant la lettre? Was ze een femme fatale? Het blijft speculatie, maar de vrouw van Magdala is wel een oproep voor een vrouwvriendelijke religiositeit. De gedachtenis aan die vrouw kan niet meer worden uitgewist en confronteert de roomse kerk telkens weer met de vraag naar de correctheid van de gewijde en celibataire mannenmacht. Die vraag is meer dan ooit actueel, nu er lessen getrokken moeten worden uit het seksueel misbruik in de kerk.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Kunst; algemeen
■ D. Kraaijpoel, W.L. Meijer en L. Allan
Niet alles is kunst. Uitg. Aspekt, Soesterberg, 2010, 310 blz., 19,95 €
Bij een bezoek aan een galerij of museum waar hedendaagse kunst wordt tentoongesteld, wordt dikwijls opgemerkt ‘dat kan ik ook’, ‘is dat nu kunst?’. Dit gebeurt zeker bij conceptuele kunst. Naar aanleiding van een hele reeks dergelijke voorbeelden, besloten de drie auteurs zich over soortgelijke verschijnselen te buigen. Ze schreven drie boeiende essays over beeldende kunst waarbij uiteraard vragen als ‘wat is kunst?’ ‘wat is moderne kunst?’, ‘wat zijn de intrinsieke kenmerken van moderne kunst?’... aan bod komen. Intussen passeren grote namen uit de hedendaagse schilder- en beeldhouwkunst de revue en worden ze en hun werken uitvoerig besproken, soms met een illustratie. De nadruk ligt op het tekstgedeelte en de afbeeldingen zijn enkel aanwezig, waar nodig en minder goed afgedrukt. Hoewel de aandacht van de schrijvers vooral naar beeldende kunst uitgaat, komen ook literatuur, muziek en filosofie ter sprake. In elk geval interessante teksten over schoonheid, nut en waarheid van hedendaagse kunst.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
Beeldende kunst
■ Don Thompson
Shock Art: kunst, handel en hebzucht. Walewein, Amsterdam, 2010, 335 blz., 22,50 €
De Britse econoom en kunstverzamelaar Don Thompson schreef een onthullend boek over de economische en psychologische kanten van de handel in hedendaagse topkunst. In 23 helder geformuleerde hoofdstukken gunt hij ons een kijk achter de schermen van een wereld bevolkt door steenrijke kunstverzamelaars, kunsthandelaars en de twee grootste veilinghuizen ter wereld: Christie's en Sotheby's. Eén van de vragen die hij gaandeweg probeert te beantwoorden, is wie bepaalt dat het werk van een kunstenaar hot is. Dat blijkt enerzijds een select groepje kunsthandelaars te zijn, en anderzijds Christie's en Sotheby's.
Kunsthandelaars promoten bepaalde kunstenaars als merk, en daarbij geldt de regel dat enkel de grote merken aan de bak komen en de belangstelling wegdragen van het publiek. Of om het met de woorden van ‘topkunstenaar’ Damien Hirst te zeggen: ‘Zorgen dat je een merknaam wordt, is een belangrijk onderdeel van het leven. De wereld draait om merken.’ De intrinsieke kwaliteiten van een kunstwerk zijn daarbij steeds meer van ondergeschikt belang. Briljante marketingstrategieën, onderlinge prijsafspraken en dubieuze boekhoudkundige transacties, daar draait het vandaag allemaal om in de wereld van de hedendaagse kunsthandel. En wie geen merk is of er niet een voor zichzelf weet te creëren, die bestaat niet als kunstenaar. Dat mag een cynische conclusie heten, maar in een tijd waarin cynisme tot norm verheven is en doorgedrongen in alle geledingen van de maatschappij, hoeft het geen verbazing te wekken dat ook de kunsthandel deel uitmaakt van die carrousel. Alleen de tijd zal uitmaken of die zelfverheerlijking en hebzucht uiteindelijk niet allemaal om een zeepbel draaide. Maar in de tussentijd spelen de protagonisten in deze ‘mengeling van theater en casino’ wel verder hun op het lijf geschreven rol. Crisis of geen crisis.
[Patrick Auwelaert]
| |
■ Patrick Auwelaert, Willem Elias en Jean Ranson
Paul Van Gysegem: contrapunt. ASA Publishers, Brussel, 2010, 205 blz., 39,50 €
Naar aanleiding van zijn 75ste verjaardag verscheen bij ASA Publishers een monografie gewijd aan Paul Van Gysegem (o Berlare 1935) en zijn werk. Van Gysegem studeerde aan de Academie van Gent en aan het Hoger Instituut voor Schone Kunsten (HISK) in Antwerpen. Vanaf 1965 tot 2000 was hij docent aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Gent, en in 1982 werd hij lid van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten. Met beeldhouwwerken, schilderijen, tekeningen en etsen biedt het oeuvre van deze kunstenaar een verrassende en boeiende veelzijdigheid. De vele tientallen illustraties in kleur en zwart wit in deze monografie brengen deze verscheidenheid op treffende wijze tot leven. Onder de titel ‘Voetsporen’ schetst Patrick Auwelaert de ontwikkeling van Paul Van Gysegem als kunstenaar tot hij vijfentwintig is Jean Ranson toont hoe Paul Van Gysegem in zijn werk kiest voor continuïteit en zich aansluit bij de grote traditie van beeldhouwers. Willem Elias van zijn hoe Van Gysegems kunst geworteld is in de primitieve kunst, de Babylonische en de Grieks-Romeinse mythologie. Treffende voorbeelden daarvan zijn de Gilgamesjfiguren en de vele variaties op het Icarusthema. Paul Van Gysegem is daarnaast ook een fervent jazzliefhebber en actief als gedreven contrabassist. Dat aspect en de samenhang en de wisselwerking ervan met het beeldend werk van Paul Van Gysegem kunst wordt uitgediept door Patrick Auwelaert. Een publicatie waarin de kracht van het werk van Paul Van Gysegem mooi tot zijn recht komt.
[Geert Swaenepoel]
| |
■ Marike van Roon
Goud, zilver & zijde. Katholiek textiel in Nederland 1830-1965. Walburg Pers, Zutphen, 2010, 400 blz., 47,50 €
Kasten vol kazuifels, koorkappen, dalmatieken en tunieken werden na het Tweede Vaticaans Concilie verbannen naar de zolder van de sacristie of pastorie, opgestuurd naar de missies, verpatst aan antiquairs of gewoon in de vuilbak gekieperd. Er was nochtans veel moeite en geld besteed aan die rijk geborduurde misgewaden, maar de veranderde mode, de vernieuwde liturgie en de ontkerkelijking maakten dat het goudbrokaat uit het zicht verdween. Zonde, want dat liturgisch textiel behoort tot de grootste schatten van de katholieke kerk. Het huidige gebrek aan kennis over die gewaden is ronduit verbijsterend. Met haar voorbeeldig onderzoek naar paramenten en borduurateliers in Nederland tussen 1830 en 1965 zorgt Marike van Roon voor een stevige rechtzetting van dat manco. Aanvankelijk wist ook de adjunct-hoofdconservator bij de Divisie erfgoed van de universiteit van Amsterdam nauwelijks iets over dat kerkelijk roerend goed, maar na meer dan een decennium onderzoek mag ze zich een specialist ter zake noemen. Haar rijk geïllustreerd boek Goud, zilver & zijde opent met een begripsomschrijving van de diverse gewaden en sluit af met overzichten van bedrijven, kloosters en kunstenaars die in deze sector actief waren. Het corpus schetst de geschiedenis van kunststromingen in de vormgeving van paramenten de neobarok, de neogotiek, de nieuwe kunst, de monumentale kunst en de ommezwaai na de Tweede Wereldoorlog. De auteur bestudeert allereerst het religieus textiel in Nederland, maar ze kijkt ook naar de paramentennijverheid in Frankrijk, Duitsland en Belgie. Al sinds de reformatie was vooral Vlaanderen voor de Nederlanden een belangrijke leverancier van katholieke kunst. In de Belgische steden waren tal van paramentenateliers. Het atelier Grossé is nog altijd een begrip en ook het andere Brugse atelier Slabbinck komt in dit boek ter sprake.
Naast de commerciele ateliers vervaardigden religieuzen liturgische gewaden. Bekendheid genieten tot op heden de creaties van het Sint-Liobaklooster in Egmond-Binnen en de samenhangende visie van dom Hans van der Laan op architectuur, liturgie en gewaden. De benedictijn zorgde vanuit Oosterhout en Vaals voor een bloei van die kloosternijverheid. Met haar studie maakt Van Roon het mogelijk om religieus textiel te dateren, het toe te schrijven aan een specifiek atelier en de waarde ervan na te gaan. Haar leerrijke boek draagt zeker bij aan de herwaardering en het betere behoud van al die waardevolle kerkschatten.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Architectuur
■ Ilse Crawford, Marc Dubois e.a.
Vincent Van Duysen. Works 1989-2009. Lannoo-SUN, Tielt-Amsterdam, 2010, 288 blz., 49,95 €
Hedendaagse architectuur maakt door de strakheid wel eens een kille indruk, maar als die verrijkt wordt met eiken vloeren, geschilderde baksteen, linnen halfgordijnen en klassieke stoffering, dan krijgt dat modern ontwerp een fascinerende warmte mee Het is niet louter functioneel, maar voelt goed aan. De Belgische architect Vincent Van Duysen bezit dat zeldzame vermogen een moderne vormentaal te combineren met een intuïtief gevoel voor materie. Zijn creaties komen vertrouwd over, alsof ze al jaren bestaan. Hun herkenbaarheid straalt een zekere gewoonheid uit. Dat blijkt uit de zopas verschenen monografie over de Antwerpse architect. Dat boek met vooral foto's van Alberto Piovano, een Italiaanse vriend van Van Duysen, brengt zijn realisaties vanaf 1989 tot 2009 schitterend in beeld. Geïnspireerd door de beheerste ruimtes in beton van Tadao Ando en Dom Hans van der Laan, zoekt Van Duysen telkens naar nobele eenvoud, schoonheid en elegantie. In hun spoor creëert hij ruimtes waarin de mens ingetogen kan worden. Zelfs als het gaat om winkelarchitectuur schept hij de sfeer van een kerkruimte of een spirituele plaats De trap neemt daarbij een bijzondere plaats in. Die doet meer dan het overbruggen van verdiepingen. Hij wordt ingezet om het ruimtelijke genot te intensifieren. Ook het plafond krijgt een evenwaardige rol. Van Duysen tekent niet alleen kantoorgebouwen, appartementen, winkelprojecten en woonhuizen, maar ontwerpt ook meubels, aardewerk, kapstokken en verlichting. Hij is even gefascineerd door mode en design als door de bouwkunst en heeft daardoor oog voor elk detail. Hij eist dan ook bij elk project een hoge graad van afwerking. Kwaliteit, precisie en vakmanschap vormen zijn visitekaartje. Ze geven aan zijn werk een sterke intensiteit die zonder meer de bovenhand haalt op spektakel. Die architectuur voor fijnproevers blijft niet
onopgemerkt. Al is Antwerpen zijn uitvalsbasis, ondertussen mocht Van Duysen ontwerpen realiseren van New York tot Milaan en van Londen tot Dubai. Ze krijgen allen een plaats in de rijkelijk geïllustreerde monografie Vincent Van Duysen. Works 1989-2009. Die rustgevende architectuur is ook in boekvorm een streling voor het oog.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
■ K. De Jonge, P. Geleyns en M. Hörsch
Gotiek in het hertogdom Brabant, Uitg. Peeters, Leuven, 2009, 274 blz., 22 €
Vooral in de romaanse en gotische architectuur worden van zgn. bouwscholen gesproken. Die onderverdelingen ontstonden vooral door kunsthistorici in de late negentiende en begin twintigste eeuw Meestal wordt in dit verband uitgegaan van de kerkelijke bouwkunst. De
| |
| |
indelingen kwamen tot stand door het zoeken en vinden van een reeks coherente kenmerken. De gebouwen die dan daartoe behoorden, dezelfde karakteristieken bezaten, werden meteen tot één van deze scholen gerangschikt. De Brugse O.-L.-Vrouwekerk werd zo bij de Scheldegotiek gecatalogeerd hoewel de Schelde helemaal niet door Brugge loopt, maar deze bidplaats bezit wel een aantal elementen die inderdaad in andere gebouwen uit de Scheldestreek voorkomen. Over de zgn. Brabantse hooggotiek verschenen al diverse artikels en boeken. Sommige waren enkel (samenvattende) herhalingen, andere voegden nieuwe elementen eraan toe. Tot dit laatste behoort deze recente uitgave, geschreven door een aantal erudiete kunsthistorici en ingenieur-architecten die gestudeerd en verbonden zijn aan enkele universiteiten. Uiteraard komen in deze rijkelijk geïllustreerde uitgave de kenmerken van de ‘Brabantse hooggotiek’ ter sprake, worden zaken hernomen, maar het valt op dat ook de burgerlijke architectuur een ruime plaats in dit boek inneemt. Zo bespreekt Krista De Jonge de ‘Adellijke residenties in en buiten de stad’ en het ‘Bouwen in de stad’, waarbij ook woonhuizen, stadspoorten en dito muren worden aangehaald. Verder wordt in dit fraai gerealiseerde boek, dat zowel wetenschappers als geïnteresseerden moet aanspreken, eveneens aandacht besteed door Piet Geleyns aan het ontwerpproces van het bouwen in de middeleeuwen met de bouwmeester, de opdrachtgever en de ambachtslieden. Ook de materialen en de beschilderingen vinden er een ruime plaats in. Dit maakt de uitgave ook interessant voor diegenen die meer willen vernemen dan alleen over de Brabantse gotiek, want het geheel word tin een ruimer kader geplaatst. Er is zelfs een hoofdstuk over de neogotiek aan toegevoegd. Het ware goed dat nu ook over de andere zgn. gotische bouwscholen dergelijke uitgaven worden geschreven.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
Fotografie
■ Rony Heirman
Ontmoetingen. Lannoo, Tielt, 2010, 160 blz., 29,95 €
Rony Heirman (Lokeren, 1936) staat bekend als de fotograafreporter van het Vlaamse kunstleven. De onafscheidelijke spitsbroeder van Jan Hoet fungeerde als huisfotograaf van het S.M.A.K. in Gent en wist zich met opvallend gemak van bij het begin van zijn carrière in politieke en culturele kringen te bewegen. Het leverde nu eens ontwapenende, dan weer verrassende portretten op. Heirman kan dan ook het best als een chroniqueur worden omschreven. Hij legt ontmoetingen en gebeurtenissen vast op beeld voor het nageslacht. Achter elk portret van merkwaardige persoonlijkheden uit de politiek-maatschappelijke en artistieke wereld gaat telkens wel een markant verhaal schuil dat de goedlachse en joviale fotograaf graag nog eens ophaalt. Voor het boek Ontmoetingen selecteerde Heirman tal van hoogtepunten uit zijn indrukwekkend archief. Dat fotoalbum verscheen bij de overzichtstentoonstelling ‘50 jaar ontmoetingen’ die van 4 juni tot 8 augustus in de Kunsthal Sint-Pietersabdij plaatsvond. De oud-docent van de Hogeschool Sint-Lukas in Brussel verdient beslist zo'n overzichtstentoonstelling met bijbehorende catalogus, maar eigenlijk had die tien tot twintig jaar eerder moeten plaatsvinden. Heirmans persoonlijk samengesteld fotoalbum is voor hemzelf, zijn familie en vrienden wellicht een mooi souvenir, maar voor buitenstaanders komt het te gedateerd over. Als fotograaf vertrouwt hij wellicht op de kracht van zijn beelden, maar die volstaat niet langer. Die artistieke fotogalerij had een zinvol tijdsdocument kunnen zijn indien niet alleen werd aangegeven wie op de foto's staat, maar ook waar en wanneer. Omdat buiten het voorwoord elke tekst en duiding ontbreken, blijft de nieuwsgierige kijker op zijn honger zitten. Indien de fotograaf ook zijn ronkende verhalen naast de beelden had neergepend, dan had de vulkaan Heirman met zijn uitbundige
lavastroom een onuitwisbaar spoor nagelaten in het kunstlandschap. Nu brengt dit boek niets nieuws bij aan de eerder verschenen fotoselecties uit 1987 en 2001. Kunsttijdschrift Vlaanderen gaf toen ‘Project Rony Heirman’ uit en bracht daarmee de gepaste eer aan een fenomeen. Dat themanummer gelijkt in aanpak sterk op het huidige dagboek van ontmoetingen, maar was toen meer verantwoord.
[Emmenuel Van Lierde]
| |
Literair essay
■ Gillis Dorleijn, Dirk De Geest e.a.
Kritiek in crisistijd: literaire kritiek in Nederland en Vlaanderen tijdens de jaren dertig. Vantilt, Nijmegen, 2009, 318 blz., 24,95 €
In deze studie worden zes Nederlandse en vijf Vlaamse critici belicht. De aandacht gaat naar hun rol in het toenmalige literaire landschap. De redactie van Kritiek in crisistijd was in handen Gillis J, Dorleijn, Dirk de Geest, Koen Rymenants en Pieter Verstraeten. Zij verzorgden ook elk een eigen essay. De andere bijdragen komen van Klaus Beekman. Erica van Boven, Sjoerd van Faassen, Ralf Grüttemeier, Lut Missinne, Anne Marie Musschoot, Matthijs de Ridder, Matthijs Sanders, Tom Sintobin, Carl de Strycker, Yves T'Sjoen en Herbert van Uffelen. Kritiek in crisistijd ve schijnt veertig jaar na Vorm of vent, de invloedrijke studie van J.J. Oversteegen uit 1969 over literatuuropvattingen in de kritiek tijdens het interbellum. Net als in de studie van Oversteegen worden critici in afzonderlijke hoofdstukken geportretteerd. Achtereenvolgens komen J. Greshoff, Victor van Vriesland, Clara Eggink, F.V. Toussaint van Boelaere, Raymond Herreman, Marnix Gijsen, Paul de Vree, Ed. Hoornik, P.J. Meertens, Wies Moens en Martien Beversluis aan bod. Kritiek in crisistijd toont hoe de behoeft aan informatie over literatuur groeit tijdens de jaren dertig en daarmee ook de rol van de literaire critici. Die rol wordt ingevuld door drie soorten critici: de journalist, de essayist en de wetenschapper. Er treedt in die periode ook een verschuiving op: meer en meer wil men weten waar een auteur voor staat, welk standpunt hij inneemt in de maatschappij. ‘Kritiek in crisistijd is een belangrijke studie voor wie zich interesseert voor het literaire leven in de jaren dertig van de 20ste eeuw. Dat Gerard Walschap ontbreekt in de rij van behandelde critici heeft me verbaasd. Misschien heeft dit te maken met een twee jaar eerder verschenen studie over de criticus Walschap.
[Geert Swaenepoel]
| |
■ Bart Van Loo
O vermiljoenen spleet! Seks, erotiek en literatuur. Meulenhoff/Manteau, Antwerpen, 2010, 296 blz., 19,95 €.
Na zijn alom geprezen literaire reisgids Parijs retour en zijn alom gesmaakte literaire recepten en culinaire verhalen Als kok in Frankrijk bezorgt Bart Van Loo zijn lezers alweer een erudiet en prachtig geschreven boek, dit keer over de Franse erotische literatuur. Gezien het onderwerp is het niet denkbeeldig dat O vermiljoenen spleet! nog gretiger gelezen wordt dan de vorige twee kaskrakers. Als sluitstuk van zijn eigenzinnige Frankrijktrilogie schreef Van Loo dus een boek over boeken die je met rode oortjes leest. Zo wordt ook zijn eigen non-fictiewerk bijna één om met blozende wangen te lezen, zeker wanneer je voyeuristisch de gravures bestudeert. Toch is het de ongeneselijke francofiel daar niet om te doen. Hij treedt niet in concurrentie met de auteurs van erotica. Wel schreef hij een broeierige geschiedenis over die spannende literatuur. De lezer komt alweer ontzettend veel te weten. Zo blijkt dat de erotische literatuur veel meer met godsdienst van doen heeft dan de niets vermoedende lezer zou denken. Die auteurs hadden immers de godsdienst nodig om die met de voeten te kunnen treden. Verboden vruchten smaken beter, weet u wel. Zonder alle afgeleide verboden van het zesde gebod was het leven én de literatuur beslist veel saaier geweest. Het overschrijden van de grenzen en het heilige voedt de literaire verbeelding. Zonder het christendom kan er geen sprake zijn van markies de Sade of Georges Bataille. Paradoxaal genoeg zorgde net het afschaffen van de censuur in 1789 en het tot stand komen van de vrijheid, blijheid in de 19de eeuw voor de opmars van de victoriaanse gestrengheid en hypocrisie. De mens heeft grenzen nodig om ze te kunnen overschrijden en als die bakens ontbreken, vindt de mens ze uit en legt zichzelf nieuwe grenzen op. Toch ziet het er naar uit dat sinds mei '68 de
grenzen definitief zijn opengebroken. Wellicht is de doorgeslagen seksuele bevrijding een van de redenen waarom de erotische literatuur een stille dood stierf, al kwam de genadeslag beslist door de beeldcultuur die het woord verdrongen heeft. Porno ligt nu in ieders handbereik, enkele muisklikken volstaan. Het is de verdienste van Van Loo dat hij die aangebrande klassiekers van de vergetelheid redt en ons verleidt om weer de zondige boeken in te duiken en dat lustopwekkende scherm af te zetten.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Literair proza
■ Nelleke Noordervliet
Zonder noorden komt niemand thuis. Augustus, Amsterdam, 2009, 235 blz., 19,90 €
Hoe reageert een mens wanneer zijn of haar geliefde vermoord teruggevonden wordt? In Zonder noorden komt niemand thuis kruipt Nelleke Noordervliet (1945) in de huid van Robert Andersen die kort nadat de moordenaar van zijn vrouw Suzanne zijn straf uitgezeten heeft, vertrekt naar de Canadese westkust. Daar probeert hij opnieuw iets te maken van zijn leven en de gedachten aan de moordenaar te verdringen. Aanvankelijk slaagt Robert daar behoorlijk in. Als kluizenaar sluit hij zich volkomen af van de plaatselijke gemeenschap. Lang duurt het zorgeloze verblijf van Robert in Canada echter niet. Al vrij snel komt Robert erachter dat de eigenaresse van de woning die hij huurt, Beverly Walker, twee jaar tevoren niet is teruggekeerd na een wandeling. Robert probeert te achterhalen of Beverly al dan niet opgepeuzeld is door een beer, verongelukt is of zelfmoord pleegde. De lokale bevolking begrijpt niet waarom Robert hardnekkig de verdwijning van Beverly probeert te ontrafelen. Door zijn speurwerk komt Robert meer en meer in contact met de dorpelingen en met Suzanne. Sommige Canadezen dragen Robert een warm hart toe. Stap voor stap leggen Roberts buren de ziel van de dorpelingen bloot zodat Robert zich een beter beeld kan vormen van zijn nieuw omgeving en er op sommige momenten zelf mee lijkt samen te vallen.
De persoon die het vuur in Robert het felst weet aan te wakkeren is journaliste Jane. Ze mag zich dan al vaak erg stug en gesloten voordoen, ze is de enige die erin slaagt om de innerlijke onrust in Robert te verminderen. Dankzij haar leert Robert zichzelf opnieuw te relativeren. Hij durft zijn blik terug op de toekomst te richten zonder dat hij al het moois dat hij samen met Suzanne beleefde verloochent. Noordervliets Zonder noorden komt niemand thuis leunt sterk aan bij de psychologische roman, maar het is dat vleugje mysterie dat ervoor zorgt dat de roman wegleest als een thriller. Noordervliet staat er bekend om onafhankelijk denkende vrouwenfiguren te portretteren in haar romans. Zo roept het zorgvuldig uitgewerkte personage van Jane sterke herinneringen op aan Noordervliets gewaardeerde roman Het oog van de engel (1992) waarin de vrijgevochten vrouw eveneens een centrale rol krijgt. Bovenal is Zonder noorden komt niemand thuis een ontluisterend verhaal vol aangrijpende details dat de lezer meermaals koude rillingen bezorgt.
[Nicolas Verscheure]
| |
■ Thomas Verborgt
Verdwenen tijd. Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2009, 223 blz., 17,50 €
Er wordt beweerd dat de eerste verliefdheid de meeste emoties losweekt in een mens. Thomas Verbogt (1952) sluit zich bij deze stelling aan met zijn melancholieke roman
| |
| |
Verdwenen tijd. Het hoofdpersonage Robert van Noorden herinnert zich hoe hij tijdens een zwoele zomer op het huis van een vriendin past. Dat huis bevindt zich aan de overkant van de kolossale villa van de charmezanger Ricardo Mills. Op zich niet vermeldenswaardig, ware het niet dat de dochter van Mills, Vera, verliefd raakt op Robert. Op een van de warmste dagen van die zomer komt Vera naar Robert toe, wanneer haar ouders naar het zoveelste privéfeestje vertrokken zijn. Ze blijft die nacht bij Robert slapen en ze drukt teder haar lippen op zijn borst. De volgende morgen is Mills in alle staten wanneer hij ontdekt dat zijn dochter de nacht bij Robert heeft doorgebracht. Jaren later belt Mills Robert op om hem te vragen of hij al dan niet Vera opnieuw ontmoet heeft. Ze blijkt spoorloos verdwenen te zijn. Het thema in Verbogts Verdwenen tijd mag dan al op zich weinig origineel zijn, het zijn de uitermate doeltreffende dialogen die de nodige schwung aan de roman geven. Op geen enkel moment krijgt de lezer de indruk dat Verbogts dialogen geforceerd aanvoelen. Robert van Noorden houdt zich schuil in ‘een schijnwereld waar hij zich op automatische piloot weet te handhaven’. Dat geldt allerminst voor Verbogt die alle registers opentrekt in Verdwenen tijd: van ironie tot weemoedigheid, van sereniteit tot uitbundigheid. Als we iets kunnen leren van Verbogt is het wel dat we onszelf nooit helemaal kennen. Op het ogenblik dat we onszelf inbeelden dat we ons helemaal kunnen doorgronden, laat ons geheugen ons in de steek wat de raadselachtigheid van het leven ten goede komt. Voor Verbogt is het leven wat het is. Van al onze opgebouwde zekerheden blijft op het einde van de roman maar weinig overeind. Meesterlijk.
[Nicolas Verscheure]
| |
■ Oscar van den Boogaard
Meer dan een minnaar. De Bezige Bij, Amsterdam, 2010, 230 blz., 19,90 €
‘Laat ik beginnen met goed nieuws voor alle mensen die aan hun familie ten onder gaan.’ De openingszin van Meer dan een minnaar pakt de lezer meteen bij zijn nekvel (is er iemand die dit goede nieuws niet zou willen vernemen?). Van den Boogaard slaagt erin om de spanning levend te houden door passie, trouw en ontrouw, kortom het aloude thema van de liefde, andermaal en op een geloofwaardige manier, in de kijker te zetten. De auteur speelt met het beeld van de astronaut die, vanop veilige afstand, de mensen daar beneden met een lodderoog aanschouwt. En er valt een en ander te zien! Het verhaal speelt zich af in Sint-Martens-Latem, 1987, het jaar waarin The Herald of Free Enterprise zonk, een gebeurtenis die ook in dit verhaal voor een belangrijk keerpunt zorgt. Centraal staan twee families, naaste buren. Op het eerste gezicht lijken alle personages zich voornamelijk bezig te houden met de dagelijkse routine. Vanuit wisselende perspectieven achterhalen we mondjesmaat wat deze mensen tussen de bedrijven door écht bezighoudt. En dan is het hek van de dam, natuurlijk: tussen jong en oud(er) slaan vonken over en ontstaan er spanningen. Terwijl alle karakters elk voor zich naar bevrijding zoeken, halen emoties het wel eens van verstand en speelt het toeval ook een aardige rol. Een kleine bijkomstigheid, en leuke vondst van de auteur, is dat de lezer op een bepaald ogenblik in het boek even ondersteboven mag lezen (een handig fragmentje om de mee-lezer in de trein tegenover je ook zijn plezier te gunnen...). Mede dankzij het gegeven dat Van den Boogaard de hele roman door de personages vanop veilige astronautenafstand benadert, haalt dit boekje niet ondersteboven. Toch blijft de plot nazinderen, want... niets menselijks is ons vreemd. Blijft de vraag of ook dat goed nieuws is ‘voor alle mensen’.
[Hilde van Looveren]
| |
■ Yasmine Alias
Een nagelaten verhaal. De Bezige Bij, Amsterdam, 2010, 271 blz., 18,90 €
Wie de Nederlandse literatuur op de voet volgt, stelt vast dat het aandeel multiculturele boeken niet gering is. Niet alleen Hafid Bouazza weet met zijn poëtisch getinte verhalen te boeien, ook Yasmine Allas slaagt er steevast in om haar lezers met diverse hilarische situaties in haar tragikomische romans Idil, een meisje (1998), De generaal met de zes vingers (2001) en De blauwe kamer (2004) aan haar lippen te doen kleven. In haar meest recente roman Een nagelaten verhaal slaat Alias dezelfde literaire weg in zonder dat ze geforceerd schrijft, verveelt of zichzelf heruitvindt. In een Nagelaten verhaal reist een jonge vrouw na drieëntwintig jaar terug naar haar geboorteland en dit op uitnodiging van een documentairemaker die munt wil slaan uit dit sentimenteel weerzien. De jonge vrouw is nog maar net geland op de luchthaven van het Somalische Hardoe of ze registreert hoe lelijk haar geboorteland geworden is. Naast de landingsbaan staan uitgebrande auto's, de taxi's zigzaggen langs kuilen die te diep zijn om er doorheen te rijden, in de huisjes langs de weg zijn de kogelgaten goed zichtbaar en van de meeste ontbreken de deuren en bij sommige ook het dak. De Nederlandse filmploeg die de vrouw en al haar emoties zo goed mogelijk in beeld wil brengen in haar ontheemde land, bemoeilijkt elk contact tussen de vrouw en de inwoners van Hardoe. Zo loopt de eerste ontmoeting tussen de vrouw en haar jongere landgenoten volledig uit de hand. De vrouw moet zelfs wegvluchten onder de landrover van de filmploeg waar ze bekogeld wordt met steentjes. De landgenoten slepen haar onder de wagen vandaan en bespotten haar: ‘Onuitgenodigd en onaangekondigd val jij ons leven binnen voor jouw gewin. Jij bent gekomen om een verhaal te halen zonder dat jij zelf iets hebt meegebracht voor ons, voor het volk waarvan jij beweert dat je er ooit toe behoorde...’.
De enige persoon in Hardoe die erin slaagt om de vrouw met haar verleden te verbinden is Najib. Hij brengt haar diep in de nacht, buiten het oog van de camera, naar haar ouderlijk huis en naar haar diepste herinneringen. Alias zuigt elke lezer mee in haar sensitieve en bij momenten licht cynische roman die een realistische inkijk biedt in de wereld van een emigrante. Het immobilisme dat gepaard gaat met de speurtocht naar het land van herkomst beschrijft Alias treffend: ‘... een land, waarvan het verleden letterlijk onder dikke lage stof verdwenen is...’ Een nagelaten verhaal mag dan al meer vragen dan antwoorden oproepen, de roman zindert lange tijd na door het hoofd van elke lezer. Kortom, een beklijvende leeservaring.
[Nicolas Verscheure]
| |
■ Yolanda Entius
De gelukkigen. Querido, Amsterdam, 2010, 302 blz., 18,95 €
Het zal je maar overkomen. Je stuurt je zoon op voetbalkamp mee naar Italië en je krijgt diezelfde avond nog bericht dat de bus op weg naar Italië in de Alpen door de vangrail gereden is en dat daarbij een jongetje, een F'je, verongelukt is. Eerst heb je samen met dertien andere ouders een akelige nacht doorgebracht in de voetbalkantine, stiekem hopende dat je zoon nog in leven is, om nadien het slechte nieuws te vernemen.
Yolanda Entius heeft met De gelukkigen niet alleen een zenuwslopende roman geschreven, maar vooral een erg geloofwaardige waarin elke lezer die zelf kinderen heeft zijn of haar hartslag bladzijde na bladzijde drastisch voelt toenemen. Entius streeft in haar derde roman veel meer na dan een minutieuze weergave van die ijzingwekkende nacht die de ouders van de F'jes van de Broekmeerse voetbalclub beleven. Tussen de regels door wordt er heel wat maatschappijkritiek geleverd.
De organisator van dit voetbalkamp is de succesvolle Marokkaanse zakenman Mounir die zich in zijn vrije tijd engageert voor het dorpsleven. Mounir is erin geslaagd om alle ouders te overtuigen van de meerwaarde van deze voetbalstage in Italië. In de aanloop van het vertrek hadden er zich een aantal ouders gekant tegen Mounirs plan, maar ‘omdat ze vrezen dat Mounir zal denken dat ze hem afwijzen om zijn anders-zijn’, hebben ze hun toestemming gegeven om hun zonen mee te sturen ‘naar het beloofde land voor een voetballer’. Een interessant gegeven hierbij is dat het boek zich voornamelijk in 2001 en in 2002 afspeelt. Niet toevallig de jaren waarin Pim Fortuyn zijn kritische kijk op de islam in meerdere polemieken weergaf en hij zich hardnekkig verzette tegen de islamisering van de Nederlandse samenleving. Verwacht van Entius allesbehalve een utopische Nederlandse samenleving. De dorpelingen van Broekmeer kennen elkaar door en door. Ze zijn als kinderen met elkaar opgegroeid. Sommigen trouwen met elkaar en krijgen zelf ook kinderen. Op zich een bucolisch plaatje, ware het niet dat er heel wat dorpelingen vreemd gegaan zijn. Zo vormden Sofie en René een droomstel totdat René verlamd raakte bij een bizar ongeval. Kort nadat de dorpelingen de dood van een van hun kinderen vernomen hebben, komen ze te weten dat Sofie zwanger is. René die vanaf zijn middel verlamd is, kan echter nooit de vader zijn De gelukkigen zit boordevol interessante wendingen die bovenal met subtiele humor aangebracht worden. Enig minpunt is dat Entius ietwat geforceerd raakvlakken tussen verschillende personages gecreeerd heeft. Gelukkig maakt haar ontroerende vertelstijl bijna alles goed.
[Nicolas Verscheure]
| |
■ K. Schippers
De bruid van Marcel Duchamp. Querido, Amsterdam, 2010, 259 blz., 18,95 €
De Nederlandse schrijver K. Schippers (1936) koestert al decennialang een fascinatie voor leven en werk van de Frans-Amerikaanse beeldend kunstenaar Marcel Duchamp (1887-1968). Die zijn bekendste werk is het grote, onvoltooid gebleven glas De bruid ontkleed door haar vrijgezellen, zelfs, waar hij van 1915 tot 1923 in New York aan werkte. Schippers vroeg zich al die tijd af hoe autobiografisch die liefde op het glas eigenlijk wel was: ‘Als de bruid voor MD en de hele kunstgeschiedenis nu zo belangrijk is, moet je er toch uiteindelijk een vrouw van vlees en bloed aan kunnen koppelen (...).’ In een poging haar identiteit te achterhalen, gaat hij naar haar op zoek in de vele steden en andere plaatsen waar Duchamp heeft gewoond en gewerkt, zowel in Europa als in de Verenigde Staten. Zoals de flaptekst terecht opmerkt, leidt dat tot een ‘Schipperiaanse mengeling van speurtocht, essay en liefdesgeschiedenis’. Enkele tijdgenoten van Duchamp die Schippers in zijn boek als in een roman levensecht laat figureren, zijn de volgende: Marianne Moore, Wallace Stevens, Mondriaan, Peggy Guggenheim, André Breton, Yves Tanguy, Max Ernst, John Cage, Man Ray en Nelly Van Doesburg. Schippers laat ze met elkaar converseren alsof hij er zelf bij was De vraag is of al die ‘ontmoetingen’ hem wel een stap dichter bij zijn uitgangspunt brengen. Voorzichtig suggereert hij: ‘Er wordt wel gezegd dat Duchamp in 1912 verliefd was op Gabrielle Buffet, de vrouw van de schilder Francis Picabia (..)’ Maar in Duchamps leven speelden wel meer vrouwen een belangrijke rol... Het resultaat van Schippers' speurtocht, die tal van wonderlijke verhalen en toevalligheden oplevert, is dan ook nihil. Debet daaraan is ongetwijfeld het ongrijpbare van de mens en kunstenaar Duchamp: ‘Bij Marcel zou je misschien van een schutmens
kunnen spreken, iemand die altijd opgaat in zijn omgeving.’ Maar het heeft wel een pracht van een boek opgeleverd, geschreven in een stijl waar letterlijk niets op af te dingen valt, en dat bol staat van rake, poëtische typeringen, zoals de volgende over MD: ‘Nooit een stemverheffing, zo sprak hij, niet te veel woorden, als een dolfijn met een vin boven water.’
[Patrick Auwelaert]
| |
Poëzie
Nog een lente. 30 dichters gekozen door Meander. Samenst. Bouke Vlierhuis e.a. Uitgeverij P, Leuven, 2010, 163 blz., 17,50 €
De literaire website Meander bestaat vijftien jaar en men vond dat dat gevierd moest worden Dat gebeurt vreemd genoeg met een papieren bloemlezing - ironisch en het onderstreept nog een keer het prestige van de boekpublicatie. Echt meespelen doe je toch pas in het papieren circuit. Het internet heeft eerder de functie van kweekvijver en springplank dan dat het een volwaardig medium voor poëzie is. Zo zien ook de samenstellers van Nog een lente dat, want ook zij benadrukken in hun inleiding dat vele talenten die op Meander ontdekt werden ondertussen een bundel hebben laten verschijnen. En inderdaad, namen
| |
| |
van jonge, beloftevolle dichters als Maarten Inghels, David Troch, Lies van Gasse en Floor Buschenhenke, mensen die met redelijk wat lof zijn gedebuteerd ondertussen, blijken eerst op Meander gepubliceerd te hebben.
Opnamecriterium was voor deze bloemlezing: in Meander verschenen zijn en hoogstens een bundel op je naam hebben. Dat leidde tot een selectie van dertig dichters van uiteenlopende leeftijden uit Nederland en Vlaanderen. Naast obligate namen - de gehypte Sylvie Marie, die ook redacteur is van het boek en de website bijvoorbeeld - zijn er een aantal ontdekkingen: Frouke Arns of Ellen Deckwitz (die ook in Erik Jan Harmens’ Ik ben een bijl figureerde). Zij hebben onmiskenbaar talent en van hen hoor je zeker nog. Verder is het niveau eerder laag. Heel veel gedichten bevatten wel een mooi beeld, maar lijken nog niet ‘af’, niet doorgewerkt. Ook opvallend is een voorkeur voor de anekdotiek uit het kleine leven wat heel veel van de verzen gewoonweg oninteressant maakt. Taalbehandeling - toch hét kenmerk van poezie - wordt daarbij overschaduwd door het verhaaltje. Dat levert over het algemeen gedichten op die na een keer lezen opgebruikt zijn Ten slotte moet opgemerkt worden dat de inleiding, die in bijzonder gebrekkig Nederlands gesteld is, ook een soort neomarxistische indruk geeft wanneer de term ‘markt’, waarmee de samenstellers het papieren circuit aanduiden, gekoppeld wordt aan ‘winst’. Het tekent de positie van dit soort internetdichters.
[Carl De Strycker]
| |
■ Emma Crebolder
Vergeten. Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2010, 56 blz., 14,90 €
Vergeten heet de nieuwe dichtbundel van Emma Crebolder, ondertussen al haar veertiende. De achterflap belooft gedichten over een thema ‘dat ons allen vroeger of later zal raken: het vergeten van woorden en namen van personen.’ De vormgeving van het boek speelt daarbij een cruciale rol. De linkerpagina is telkens zwart en bevat een reeks puntjes tussen vierkante haakjes die het aantal letters van een vergeten woord aanduiden. Aan de rechterkant volgt dan een gedicht van telkens tien regels. Die opbouw is een vondst, maar tegelijk verworden Crebolders verzen daardoor ongewild tot raadsels: het lijkt wel of je tijdens het lezen een kruiswoordpuzzel zit op te lossen. Enerzijds wordt daardoor het onbehaaglijke gevoel opgewekt niet op een woord te kunnen komen, anderzijds reduceert het poëzie toch tot een omslachtige omschrijving van wat zich eigenlijk in een woord ook wel laat vatten
Sommige gedichten roepen de momenten van vergetelheid op - verzen over hoe een bepaalde bloem nu weer heet of wat de naam van een bepaald kruid is - andere hebben het over taal en hoe deze tegen het vergeten kan behoeden. Het derde gedicht is een lesje in fonetiek, het vierde gaat over het verdwijnen van woorden uit de taal. Het knapste gedicht beschrijft de vondst van een fossiel en weegt dit fysieke overblijfsel af tegen het ‘overleven’ in taal. Vraag blijft wat het beste conserveringsmiddel is, alleszins krijgt de dichteres dankzij de taal die, wanneer ze niet kan benoemen nog wel kan omschrijven, greep op wat lijkt te ontsnappen.
Vergeten is een interessant opzet, maar erg wisselend van kwaliteit. Op de beste momenten levert het pregnante gedichten op, maar veelal leidt het tot babbelzieke, anekdotisch poezie.
[Carl De Strycker]
| |
■ Wouter Godijn
Wiegeliederen en Blaaskikkermuziek. Contact, Amsterdam, 2010, 48 blz., 18,95 €
Lyriek is muziek, zo blijkt uit Wiegeliederen en Blaaskikkermuziek, de nieuwe bundel van Wouter Godijn waarin bijzonder klankrijke gedichten te vinden zijn. Het wemelt er van de welluidende neologismen (‘geproeteproeteld’) en de onomatopeeën, en de verzen lijken eerder door klankmatige associaties (saai-waai, hagel-nagel) gestuurd dan door de logica van het verhaal dat verteld wordt. De muziek van de verzen dwingt je zo om los te komen van een al te rationele lectuur. De gedichten werken symfonisch: nu eens tonen ze beelden, dan weer roepen ze stemmingen op, op weer andere momenten gaan ze recht naar het hart.
Er is wel een stijlverschil tussen Godijns muziekjes, zo blijkt uit de tweedeling in de titel. Enerzijds zijn er zachte, liefelijke melodietjes, anderzijds is er ook gekwaak. Met die ‘Blaaskikkermuziek’ opent de bunde: heftige gedichten waarin agressie en pijn schuilt. De tweede cyclus, ‘De torrenhoeder vertelt’, bevat voornamelijk grappige gedichten. Misverstanden, verzen die opzettelijk zeemzoeterig zijn zodat ze belachelijk worden en geestigneden als deze: ‘Ach arm dood paard, worst / in wording’. Humoristisch is ook de steeds terugkerende commentaarstem die Statler en Waldorf-gewijs kritiek geeft op de gedichten. Godijns ‘Wiegeliederen’ ten slotte - liedjes die gezongen worden om kinderen mee in slaap te sussen - blijken slaapliedjes voor grote mensen: melancholieke verzen over de dood. De dichter filosofeert er over de dood van God, het efemere van het leven, over wedergeboorte, over de machteloosheid van poëzie. ‘Nooit ben je hier geweest. Niemand was hier.’ luidt het laatste vers van de bundel. Dat is wat de dood betekent. Een ontstellend inzicht. En zo zijn er wel meer in Wiegeliederen en Blaaskikkermuziek.
[Carl De Strycker]
| |
■ Robert Anker
gemraad slasser d.d.t. Querido, Amsterdam, 2009, 70 blz., 17,95 €
gemraad slasser d.d.t. is een erg contradictoire bundel. Wat taalgebru k betreft trekt Anker letterlijk a le registers open. Hij gebruikt dialect en slang, maar evengoec verouderde of zeldzame woorden, zoals ‘gierput’ of ‘barmte’. Ook op stilistisch vlak krijgen we de meest uiteenlopende dingen te lezen. Soms horen we echo's van Vijftig, dan weer lijkt het of er een songtekst van De Jeugd Van Tegenwoordig voor ons ligt. Anker toont de hedendaagse welvaartsmens die toegeeft aan al zijn driften en zichzelf verliest in gewelddadige en sexuele uitspattingen: ‘Het is weer meisjeskutjestijd / open pijpen in de hooibroei’. Er wordt meermaals benadrukt hoe normaal dit alles wel is. ‘gemraad nooit een roezer maar een breker / neukte kindje twaalf in een bunker / jeugdpsychose? gek! gewoon het hedoheden. Een reeks gedichten over vandaliserende jongeren (‘Gij möcht best weten: 200 phee-khaa vol op de wielen. / Dat trekt lekker weg doar Kan dat hek niet tegenop.’) kreeg de titel ‘Normaal toch’. Het is echter heel moeilijk om de constante benadrukking dat deze excessen normaal zijn niet ironisch op te vatten. Er lijkt iets belerends, iets waarschuwends in deze gedichten te zitten. Toch wordt er ook gesuggereerd dat deze gedichten geen betekenis hebben, en dat betekenis ook niet wenselijk is: ‘Want dit begint langzaamaan te stinken / naar betekenis’. De gedichten zijn een wereld op zich die losstaat van het echte leven: ‘roze ook - als een zuurstok, als een / kinderkutje kun je niet zien kun je alleen / schrijven / MAAR GOED OOK / gluurders, niet dan? / Waarom lees je dit dan’. Zijn deze gedichten dan een waarschuwing die niets betekent? Anker lijkt te suggeieren dat een poetica die poëzie de toestemming geeft om niets te betekenen absurd is,
en zelfs gevaarlijk kan zijn Poëzie doet dan immers precies hetzelfde als de welvaartsmens die blasé en ongeëngageerd in het leven staat. Door deze spanning te verwoorden laat Anker de poëzie werstelen met zichzelf.
[Johanna Cassiers]
| |
■ Martijn den Ouden
Melktanden. Querido, Amsterdam, 2010, 80 blz., 17,95 €
‘Martijn den Ouden studeerde in 2009 af aan de Rietveld Academie’ meldt het achterplat van zijn debuutbundel Melktanden. Alweer een debuut langs de grote poort (meteen bij Querido) uit de stal, waaruit ook Els Moors en Annemieke Gerrist, twee veelbelovende dichteressen, komen. Nu, bij de derde bundel van een alumnus van deze school, begint er zich een soort Rietveld Academie-stijl af te tekenen. Den Ouden hanteert namelijk dezelfde poëtische trucs als beide genoemde dames. Hoofdkenmerk daarvan is een soort surrealisme: alledaagse taferelen ontsporen en wat op het eerste gezicht een herkenbare werkelijkheid leek, wordt een eigen, bizarre wereld (denk aan Moors' nu al legendarische ‘witte fuckende konijnen’). Daarbij zijn associatie en contrast de meest aangewende technieken. Hoewel Melktanden dus een herkenbaar Rietveld-product genoemd kan worden, is het geenszins een voorspelbare bundel, daar zorgt het verrassingseffect van dit soort surrealistische dichtkunst voor. In de eerste afdeling treden allerlei dieren op: nu eens lieve huisdieren, dan weer verschrikkelijke monsters. De tweede cyclus zit vol agressie terwijl de derde reeks gedichten vooral experimentjes bevat - klankgedichten staan er naast ready mades, zoals het gedicht dat vijfentachtig keer de versregel ‘ik mag geen schoten lossen op een gezond gezin’ herhaalt. De slotcyclus bevat wat mij betreft de gedichten waarin Den Ouden echt een eigen stem vindt. Een interessante bundel, maar minder opzienbarend dan de debuten van Moors en Gerrist, en dat lijkt de dichter zelf ook te beseffen. Niet voor niets heet deze bundel Melktanden. Het is alsof hij deze even kwijt moest om dan aan het echte werk te beginnen. Zo voelt het ook aan: oefeningen (zeker de eerste cyclus), af en toe knappe vondsten en beklijvende beelden, maar al bij al nog geen voldragen werk.
[Carl De Strycker]
| |
■ Luuk Gruwez
Garderobe. Een keuze uit al zijn gedichten. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2010, 320 blz., 19,95 €
In 1996 maakte Luuk Gruwez onder de titel Bandeloze gedichten een keuze uit zijn werk. Nu, anderhalf decennium en vijf bundels later, ligt er Garderobe. Een keuze uit al zijn gedichten, een boek dat meer dan dubbel zo dik is dan zijn voorganger. Dat zegt iets over hoe de dichter zelf zijn latere werk inschat: daar blijft opvallend veel meer van over dan uit zijn beginperiode. Uit de eerste twee bundels - het debuut Stofzuigergedichten (1973) en de typisch neoromantische bundel Ach, wat zacht geliefkoos om een mild verdriet (1977) - is geen enkel gedicht opgenomen. Pas uit, Een huis om dakloos in te zijn, waaruit de klassieker ‘Sourdine’ stamt, heeft Gruwez gedichten geselecteerd, weliswaar onder de titel van zijn vierde publicatie, De feestelijke verliezer waaruit andere bekende gedichten (zoals het poëticaal belangrijke ‘Esthetica’ of de cyclus ‘De eerste heer en de laatste dame’) gelukkig niet ontbreken. Pas vanaf Dikke mensen, de bundel die een keerpunt in het schrijverschap van Gruwez vormde (niet enkel omdat hij in Nederland werd gepubliceerd, maar vooral omdat de thematiek verschoof), is de dichter milder voor zijn oudere werk. Hoe dichter bij het nu, hoe meer er overblijft, geldt dus voor deze bundel, maar het is tegelijk een opvatting die keer op keer gearticuleerd wordt in Gruwez' poëzie, zoals in ‘Dichter’: ‘Nog voor zijn dood verdween zijn gedicht. / Daar was geen donder aan te doen.’ En toch is voor Gruwez de functie van poëzie: zich teweer stellen tegen het verdwijnen. Het gedicht is uiteindelijk ook niet opgewassen tegen het grote vergeten, maar het kan mensen en dingen wel net iets langer laten voortbestaan. Gruwez vertoont daarbij een
bijzondere aandacht en een opvallend mededogen voor marginalen (de wc-dame, dikke mensen, hoeren). Omdat ze in het dagelijkse leven nooit in de schijnwerpers staan, krijgen precies zij hier een portret. Die bekommernis leidt ertoe dat de dichter het lelijke en platvloerse niet schuwt, of zoals hij zelf stelt in zijn handleiding gedichten schrijven: ‘Men menge het futiele en het subtiele, / het sublieme en het imbiciele. / Men menge de lijfgeur met de lijkgeur, / het perfecte met het perverse’. Gruwez heeft, zo blijkt, een evolutie doorgemaakt van een naïeve naar een pragmatische, steeds parlandistischere romtiek, zonder daarbij evenwel zijn bijzondere aandacht voor de klank van het gedicht te verliezen - hij blijft nog steeds een van de meest muzikale Nederlandstalige dichters. Verlangen naar liefde, hoop op een nachleben, escapisme; het zit nog steeds in zijn gedichten, maar tegelijk is er voortdurend het lucide besef dat het allemaal slechts een wensdroom is, die elke vorm van hooggestemdheid ironiseert en het dichterlijke streven relativeert. Wat niet te relativeren valt, is Gruwez' positie in de hedendaagse poezie. Dat wordt nogmaals duidelijk in deze Garderobe waarin ieder wel iets vindt naar zijn smaak.
[Carl De Strycker]
| |
| |
| |
Jeugdliteratuur
■ Joke van Leeuwen
Toen mijn vader een struik werd. Querido, Amsterdam-Antwerpen, 2010, 104 blz., 12,95 €
Toda's vader was vroeger bakker maar nu is hij soldaat om zijn land te verdedigen. Uit een boek over camouflage concludeert het meisje dat haar vader nu een struik is, maar verder stelt ze zich bij oorlog voeren niet veel voor. Als het thuis te gevaarlijk wordt, moet Toda vluchten naar een buurland waar haar moeder woont. Ze raakt het groepje waarmee ze de grens zou oversteken kwijt. Onderweg ontmoet ze mensen van alle slag en belandt op plaatsen waar ze een van de vele vluchtelingen is. Toch raakt ze veilig en wel bij haar moeder.
Een oorlog ‘van de enen tegen de anderen’ dwingt een jong meisje om te vluchten naar een ander land. Ze voelt zich ontheemd, heeft heimwee naar haar vader en oma, krijgt een andere naam, wordt van de ene naar de andere plek gebracht en voelt zich ‘net een postpakketje dat almaar verkeerd bezorgd werd’. De locatie is universeel. De tragiek zit onderhuids maar treedt niet op de voorgrond. De kinderlijke kijk op de harde, door regels gedomineerde wereld van de volwassenen verzacht de dramatiek en brengt luchtigheid in het verhaal. Door Toda's schijnbaar naïeve vragen komt de absurditeit van volwassen handelen en denken naar voren De frisse blik van Toda op de bestaande hiërarchie, eretekens, dikdoenerij en procedures leidt tot komische momenten Zo ontstaat een mooi evenwicht tussen de donkere en de lichte kant van het verhaal. Joke van Leeuwen zet met Toda opnieuw een boeiend buitenbeentje als hoofdpersonage neer. Eens te meer speelt ze met woorden, met onverwachte invalshoeken en kinderlijke vragen. Een boek voor tien à twaalfjarigen dat verrast, ontroert en beroert, steeds met een ontwapenende humor.
[Ria De Schepper]
| |
■ Marita de Sterck
Stoute meisjes overal; volksverhalen over liefde en lef. Manteau, Antwerpen, 2010, 248 blz., 19,95 €
Bloei. Meulenhoff/Manteau, Amsterdam/Antwerpen, 2010, 248 blz., 22,50 €
Als vijfentwintig jaar verzamelt jeugdauteur en antropologe Marita de Sterck volksverhalen uit de hele wereld die te maken hebben met groeirituelen en vrouwelijkheid. Uit het omvangrijke aanbod selecteerde ze zestig verhalen die naar ze zelf zegt ‘literair krachtig zijn, die met passie en lef worden verteld en die de lezer kunnen raken’. Ze verschenen in een jongereneditie voor 12+ en een editie voor volwassenen. Inhoudelijk zijn de boeken dezelfde. Na een interessante inleiding volgen de verhalen, gegroepeerd per continent. De boeken sluiten af met een nawoord en enige uitleg over bronnen en context van de verhalen.
Verhalen bij initiatierituelen vertellen meisjes over liefde, huwelijk, erotiek en partnerkeuze. Het zijn wonderlijke vertellingen over mooie, veeleisende, luie of dappere meisjes die geconfronteerd worden met allerlei soorten mannen, liefhebbende maar ook bloeddorstige en misleidende mannen. Waarschuwings- en initiatieverhalen maken duidelijk waar de grenzen liggen, wat er gebeurt als taboes worden doorbroken. Vaak overwint echte liefde grote hindernissen maar soms is het einde noodlottig. Mythen, volkssprookjes, sagen en ontstaanslegenden vertellen over basale angsten en verlangens en geven betekenis en zin aan bepaalde verschijnselen. Soms zijn ze bevreemdend of beangstigend, rauw en hard. Er wordt gespeeld met beelden, transformaties en symbolen. De verwoording is direct, met dialogen en repetitieve elementen vanuit de orale oorsprong, maar soms is het taalgebruik ook heel suggestief. Dit boek biedt een staalkaart van fascinerende verhalen die een boeiend overzicht geven van de denkbeelden rond vrouwelijkheid en mannelijkheid in diverse culturen.
[Ria De Schepper]
| |
Discotheek
■ François Servais
Souvenirs; Didier Poskin - cello, Ensemble Rosamunde; FUGA LIBERA, FUG561.
Gioacchino Rossini noemde de Halse cellist François Servais (1807-1866) ooit ‘de Paganini van de cello’. Servais hoort als cellist inderdaad thuis in het lijstje van legendarische virtuozen uit de negentiende eeuw als Chopin, Liszt, Paganini e.a. Allen waren ze ook als componist actief. In het geval van Servais beperkte die compositorische activiteit zich uitsluitend tot zijn eigen instrument. Het cellorepertoire was destijds nog vrij beperkt en daarom schreef Servais maar zijn eigen concertrepertoire bij elkaar waarbij hij de speeltechniek van het instrument uitbouwde tot virtuoze hoogten vergelijkbaar met wat zijn hoger genoemde collega's deden op de piano en de viool. Servais componeerde een negentigtal werken waaronder 4 celloconcerto's en - geheel getrouw aan de mode van de tijd - een reeks Fantaisies en Souvenirs. De Fantaisie is meestal een variatie op aria's uit populaire opera's; in de Souvenir, vaak geschreven n.a.v. van een bezoek aan een of andere stad, worden geregeld plaatselijke thema's verwerkt.
De Grande Fantaisie sur des motifs de l'Opéra Le Barbier de Séville de Rossini, de Souvenir de la Suisse, de Souvenir d'Anvers (twee wereldpremières op cd!) en Souvenir de Spa kunnen model staan voor het hele oeuvre van Servais: acrobatische virtuositeit afgewisseld met lyrische passages. Didier Poskin neemt soepel al die technische hindernissen en laat, in navolging van Servais, de cello heerlijk zingen. Het Ensemble Rosamunde musiceert accuraat en blijft bescheiden op de achtergrond want in deze muziek is het zonder meer de solist die voor het voetlicht moet komen te staan.
[Jaak Van Holen]
| |
■ Bernd Leukert
Der Uhu des Ihi. World Edition, 2010
Bernd Leukert was tot 2007 producer aan de Hessischer Rundfunk in Frankfurt am Main. In de wekelijkse uitzending E-Werk documenteerde hij de geschiedenis en de actuele mogelijkheden van de muziek voor luidsprekers. Nu is hij vrij om als scheppende kunstenaar of wat hij noemt Lautsprecherkomponist te werken. Concrete muziek is al zo oud als de straat maar Leukert loopt niet echt in de voetsporen van Pierre Schaeffer en Pierre Henry. Leukert is een intuïtief componist: hij loopt altijd met een recorder op zak om zo geen enkel verrassend moment te missen en alles dadelijk vast te leggen. Hij hanteert geen specifieke criteria, geen bepaalde strategie maar laat altijd het muzikale primeren. Een eerste cd telt 7 composities. Tree's Tale vertelt het leven van een knarrende boom waarvan de geluiden menselijke associaties oproepen. In Jabeau speelt Leukert, midden prachtige vogelgeluiden, met het gedicht L'eau van Edmond Jabès. Bowl vertrekt van stenen die door het water luide gezangen laten ontstaan en vrij hard kunnen overkomen. Wanneer Leukert terugkomt van het festival in Donaueschingen wordt hij in de trein overwelmd door de onberekenbare en hypnotische industriële geluiden. Meer dan voldoende materiaal om te bewerken tot Auf der Ruckfahrt von Donaueschingen. Recht & Seele. Ein Divertimento met een mooie boodschap: Sie haben sicher ganz recht, und es ist mir aus der Seele gesprochen. De volgende compositie verwijst naar de titel van de cd. Een mooie poetische titel. De muziek zelf is ook heel poëtisch. De oehoe is een grote uil en Ihi, de god van de muziek, is de zoon van de Egyptische godin Hathor. Als laatste laat hij zich inspireren door Variations pour une
porte et un soupir van Pierre Henry. Ook Leukerts huisdeur laat van zich horen en hij laat het stuk eindigen met de originele opname in Variations pour une porte soupirante. Op de tweede cd staat het volledige luisterspel Wildwechsel. Akoesmatisch betekent horen zonder de geluidsbron te zien, zoals Pythagoras destijds een gordijn hing om hem aan het gezicht van zijn toehoorders te onttrekken. Het werk is gecomponeerd als een groot geheel en bestaat uit drie eenheden, een soort trilogie. De motieven worden steeds gevarieerd en komen in alle delen aan bod. De akoesmatische ervaring was bedoeld om de inhoud van de boodschap dieper in zich op te nemen. Nadat Jérôme Peignot het in 1955 geactualiseerd had, werd het een basisbegrip in de musique concrète van Pierre Schaeffer. Hoe die vanuit de Franse verzetsbeweging tot toneelmuziek kwam en tenslotte in 1948 tot de musique concrete kun je tussendoor lezen in een bijzonder interessant en verzorgd tekstboekje van 11 bladzijden bij de cd. In tegenstelling tot de meeste elektronische muziek bereikt deze luidsprekermuziek zijn eigenlijke doel: men luistert aandachtiger naar de inhoud en men vergeet het medium. En omdat Bernd Leukert een interessante figuur is, vertelt hij interessante dingen. Dit uitzonderlijk klankspel kan men bestellen via www.world-edition.com / Bernd Leukert / DER UHU DES IHI dubbel cd 0013
[Simonne Claeys]
| |
■ Yves Peeters Group
Sound Tracks. Audio-cd, 55 min., opname Walter De Niel, mix Dré Pallemaerts, De Werf, W.E.R.F. 082, www.dewerf.be, 2010
De hoesfoto van Sound Tracks, het debuutalbum van de Yves Peeters Group, toont een onherbergzaam, licht heuvelachtig landschap waar zich een verlaten, zanderige weg doorheen slingert. Een typisch Amerikaanse setting, met alle muzikale connotaties en referenties die daarbij horen. De perstekst bij de cd sluit terecht bij die visie aan: ‘Je hoort echo's van het romanticisme van Charlie Haden, de weidse americana van Bill Frisell en de subtiliteit en veelzijdigheid van Paul Motian (...).’ Niet toevallig alle drie Amerikanen, respectievelijk bassist, gitarist en drummer. Zelf zou ik daar nog de Ry Cooder van soundtracks als Paris, Texas en Crossroads aan willen toevoegen. Het resultaat is muziek die zindert als hitte in de Californische Mojavewoestijn. Gekruid met een flinke dosis lyriek en melancholie en overgoten met enkele scheutjes funk en ‘africana’ - het gevolg van een verblijf van de groep in Mali - houd je een soundtrack bij een roadmovie over die alle uithoeken van een ambivalent continent als de Verenigde Staten in beeld brengt. Niet gemaakt door een stel locals als de voornoemde vier, maar door vijf Belgen die zelf tekenden voor de tien composities: Yves Peeters (drums en percussie), Nicolas Thys (elektrische bas & vocals), Nicolas Kummert (tenorsax & vocals), Frederik Leroux (gitaar en baritongitaar) en Geert Hellings (lap steel gitaar). Voeg daar de glasneldere productie bij en je krijgt een klankbeeld dat gepolijst is als door een desert storm en dat zich in de oren nestelt als een acute tinnitus.
[Patrick Auwelaert]
| |
■ GrooveTHing
THe love album (live at the Ancienne Belgique). Audio-cd, 59 min., opname Staf Verbeeck, mix Jan De Ryck, productie Jef Neve & Nicolas Kummert, Prova Records, PR0310-CD12, 2010
Jef Neve, Vlaanderens hottest & sexiest jazzpianist, houdt er naast zijn reguliere pianotrio nog tal van muzikale nevenprojecten op na. Eén ervan is het kwartet GrooveTHing. Naast Neve op Hammond B3-orgel en keyboards bestaat het uit Nicolas Kummert (sax), Nicolas Thys (bas) en Lieven Venken (drums) - drie gedroomde begeleiders voor een rastalent als Neve. Hun debuutcd THe love album is het resultaat van twee uitverkochte concerten in de AB Club op 1 en 2 april 2009, en wie de cd beluistert kan alleen maar betreuren dat hij er niet bij was. GrooveTHing grossiert namelijk in elektrische funk en in grooves en ballads waarbij het begrip ‘onweerstaanbaar’ als een understatement klinkt Als een goed geoliede machine walst de groep doorheen negen afwisselend lange en korte nummers van grotendeels eigen makelij. De lyrische saxpartijen van Kummert, de soms bijna religieus aandoende orgelklanken van Neve, de krachtig pulserende baspartijen van Thys en de verhitte drumslagen van Venken: ze creeren samen een klein uur warme en doorleefde muziek die bijna een antidotum is voor onze verzuurde samenleving. Soms ontplooit de muziek zich zelfs zo machtig, weids en majesteitelijk dat je er vanzelf domweg gelukkig van wordt. Bij dat alles is het livegevoel steeds nadrukkelijk aanwezig, met een publiek dat enthousiast reageert op bevlogen groepspassages en op aanstekelijke, soms ludieke solo-uitstapjes. THe love album: een cd die aan je blijft kleven als een pleister.
[Patrick Auwelaert]
|
|