Poëtisch bericht
Samenstelling Carl De Strycker
Gedichten voor deze rubriek kunnen digitaal worden aangeboden via carldestrycker@hotmail.com met vermelding van postadres en bank- of postrekening. Over de inzendingen wordt niet gecorrespondeerd.
Afstand - poses van vlucht
We gaan dan maar. We hebben
Onze benen losgeschroefd, al was
Het voetstuk stevig en vertrouwd.
We kunnen hier niet blijven
Nu torens hun vermoeide stenen
Vallen laten op het bruine gras.
Aan de graven van zovele vaders
Hebben we een laatste nacht gerouwd
Nu zijn we uit hun oude land verdwenen
Het grijze licht in van een horizon.
Het ijs heeft zich weer achter ons gesloten.
We zien al niet meer waar de breuk begon.
We moesten gaan. Er was te veel
Om bij te houden, het dood gewicht
Van eeuwen opgestapeld avondlicht.
Het drukte vol geduld de kelen dicht,
Tot onze stem niets meer van vuur kon
Dragen dan een rode, dalende zon.
Straten sneden ons steeds verder af,
Adem bleef en stierf waar hij begon,
Herinnerde zich niet aan ons gezicht.
Daarom braken wij de bedelstaf
Van onze erfenis, zwoeren de leerplicht
Van de tijd met harde handen af.
Het liefst nog zwijgen. Vroeger spraken we
Elke nacht in tongen over weggaan,
Pleegden een zinloos verzet, beleefd
Als overgang van kind tot erfgenaam,
Al raakten we niet verder dan het bed.
Toen al het leergeld uitgegeven was,
Schreef ik e neer, misschien uit verveling.
Je lachte toen je las, schrapte alles,
Zei: probesr het nog eens, maar van verder.
Ik vertrok, en had je niet begrepen.
Ik bouw wachtkamers waar je me niet zal
Vinden, vraag elke stilte waar je blijft.
We zouden vluchten als vogels
Wegtrekken als een rechte lijn
Uit een openbarstende cirkel
Je bent te breed gebleken
We hebben gebroken met torens
Onder het dak dat neerkomt
Zovee stof hebben we ingeslikt.