| |
| |
| |
Bibliotheek
Samenstelling Geert Swaenepoel
Filosofie en religie
■ Suzanne van der Schot
De minnaar, de monnik en de rebel. Dagelijks leven met Jezus Christus. Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2009, 192 blz., 16,50 €
Een boek kan nauwelijks tegenstrijdiger openen dan door een citaat van Anselmus van Canterbury naast een van Prince te plaatsen, maar het tekent ten voeten uit Suzanne van der Schot. De auteur is een postmoderne, jonge vrouw die tegelijk geworteld wil leven in de christelijke traditie. Het was een katholiek vriendje die haar als 22-jarige de kerk leerde kennen als een ruimte waar de grote levensvragen kunnen worden gesteld. In haar jonge geestdrift trad ze in én uit het klooster. Daarover ging haar vorige boek dat vijf herdrukken kende: Moeilijk te geloven. Leven in een klooster in Parijs. Een illusie armer, maar niet minder geboeid door het geloof, keerde ze terug naar Amsterdam. In de beschermde omgeving van het klooster was geloven een makkie, maar midden in de wereld blijkt dat een pak moeilijker. Geloven, hoe doe je dat? Hoe maak je daar ruimte en tijd voor? Waarom heeft de een daar nood aan en kan de ander perfect zonder God of Jezus leven? Wat geloof je eigenlijk? Die vragen kreeg Suzanne van der Schot in haar gezicht en haar tweede boek De minnaar, de monnik en de rebel zoekt ze te beantwoorden. In het klooster had ze maar weinig op met Jezus, het was haar om God te doen, maar nu zou ze Jezus in haar leven ontdekken. Geen zweverige new age voor Van der Schot, geen boeddhistische spreuken boven haar bed, geen kruidenthee om tot haarzelf te komen, maar het evangelie als de sleutel naar een modern geloof. Of dat lukt? Daar komt ze achter door gewoon het evangelie te gaan lezen. Net als zovelen gelooft de lerares Nederlands aanvankelijk niet veel van die evangelieverhaaltjes. Jezus' woorden en daden zijn zo cliché geworden dat we ze nauwelijks nog verdragen. Toch besluit Van der Schot die verhalen weer van onder het stof te halen. Ze bekijkt Jezus in zijn vele gedaanten van genezer, verteller, psycholoog,
minnaar, monnik en rebel. Die Zoon van God is op mensen betrokken. Ook hij leefde niet in het klooster, maar stond midden in de wereld. Gaandeweg legt ze zijn woorden en leven als cellofaan over haar eigen leven. Dat vlot geschreven werk verdient onmiskenbaar een prijs voor het beste religieuze boek van het afgelopen jaar.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
■ Immanuel Kant
Kritiek van het oordeelsvermogen. Inleiding, vertaling en annotaties: Jabik Veenbaas & Willem Visser. Boom, Amsterdam, 2009, 480 blz., 52,90 €
Wie serieus met kunstfilosofie bezig is, kan dat niet zonder de Duitse filosoof Immanuel Kant (1724-1804) daarbij te betrekken. Hij ligt onmiskenbaar aan de basis van het moderne denken. Ook kunst wordt in zijn tijd voor het eerst als een apart domein bestudeerd. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat zijn derde en laatste kritiek uit 1790 - na de kritieken van de zuivere en de praktische rede - een onovertroffen analyse en typering biedt van het schone en van het verhevene of sublieme, van het smaakoordeel en van het genie die de kunstenaar is. Ook het abjecte bestudeert Kant, want soms fascineert het lelijke evenzeer als het schone en kan het een sublieme indruk op ons maken. Waarom zouden sommigen anders verzot zijn op horrorfilms? Het sublieme is dat wat ons absoluut overweldigd. Het schone bewonderen we rustig voor de begrensde vormelijkheid, terwijl het sublieme het vormeloze en mateloze betreft. Wat alleen maar schoon is, is nog niet noodzakelijk kunst, hoe decoratief ook. Pas als iets subliem is, wordt het kunst. Dat sublieme wekt een dubbelzinnig gevoel van pijn en genot op. Aantrekking en afstoting gaan hand in hand. Het verhevene is te groot en te omvattend voor onze verbeelding of ons verstand. Het overweldigt ons en we staan perplex. Dat creëert een soort transcendente, bijna religieuze ervaring. Wie de esthetische ervaring wil doorgronden en begrijpen, kan nog altijd het best de Kritik der Urteilskraft lezen. Het blijft een must om met de sleutelbegrippen uit de kunstfilosofie kennis te maken in de Duitse grondtekst, maar Kant lezen is niet zo evident. Als je dan een degelijke Nederlandse vertaling zoals die van Jabik Veenbaas en Willem Visser - die ook de eerste twee kritieken van Kant uitmuntend vertaalden - bij de hand hebt, wordt het toch gemakkelijker om die turf te doorworstelen. Ook de inleiding, de annotaties en
het register helpen de lezer op weg in dat fascinerende standaardwerk over esthetiek. Waarom vindt u een bepaald kunstwerk zo mooi? Na het lezen van de Kritiek van het oordeelsvermogen beseft u alvast dat kleuren en smaken toch niet zo'n subjectieve kwesties zijn. Als u zich van uw goede smaak wilt vergewissen, vormt Kants boek alvast een nuttig instrument voor een kritisch zelfonderzoek.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Beeldende kunst
■ Ana Carmen Lavin Berdonces en José Redondo Cuesta (red.)
El Greco: Domenikos Theotokopoulos 1900. BAI, Schoten, 2009, 197 blz., 29,95 €
Naar aanleiding van de voorjaarstentoonstelling met veertig werken El Greco in het Brusselse BOZAR verscheen bij uitgeverij BAI een fraaie catalogus waarin de figuur van El Greco belicht wordt en de tentoongestelde werken aan bod komen. De 1900 in de titel verwijst naar de herontdekking van het werk van El Greco aan het begin van de 20ste eeuw. El Greco werd geboren als Domenikos Theotokopoulos (1541-1614) op het eiland Kreta en volgde een opleiding als iconenschilder. Na een verblijf in Italië kwam hij rond 1576 naar Spanje en vestigde zich in Toledo. De vurige religiositeit van zijn werken leverde hem talrijke opdrachten op van kerken en kloosters, en van rijke edelen en burgers. De belangstelling voor zijn oeuvre deemsterde echter snel weg onder invloed van het Caravaggisme, een stijl met sterk naturalistische inslag. El Greco's maniëristisch werk verzeilt in eeuwenlange vergetelheid. De monografie van kunsthistoricus Manuel Bartolomé Cossío verschenen in 1908 brengt El Greco en zijn werk weer op het voorplan. Wanneer kunstverzamelaar Markies de la Vega-Inclán in 1910 in Toledo een El Grecomuseum opent, is het eerherstel van de schilder meteen helemaal compleet. Dit boek reconstrueert die indrukwekkende herontdekking van El Greco en bestudeert het aandeel van bovenvermelde belangrijkste figuren daarin. Daarnaast wordt de persoonlijkheid van de schilder, zijn artistieke ontwikkeling en zijn vernieuwende rol in de Spaanse kunst van zijn tijd belicht. Ook wordt er dieper ingegaan op de restauratie en schildertechniek van de werken van het Museo del Greco. Daarna volgt de catalogus van de tentoonstelling. Uitschieters daarin zijn ondermeer De tranen van de heilige Petrus, De heilige Familie en Christus wordt ontkleed. De catalogus wordt afgesloten het het absolute hoogtepunt:
de krachtige, deels onafgewerkte reeks Apostelen. De portretten vallen op door het opvallend kleurgebruik, de eigenzinnige vormentaal en de psychologische diepgang die zij uitstralen. Deze bijzonder fraai vormgegeven publicatie wordt afgesloten met een uitvoerige bibliografie.
[Geert Swaenepoel]
| |
■ Edwin Buijsen
De jonge Vermeer. Waanders, Zwolle, 2010, 92 blz., 21,95 €
De Noord-Nederlandse kunstenaar Johannes Vermeer (1632-1675) spreekt nog steeds tot de verbeelding. We kennen hem van amper een dertigtal kleinere werken die vooral intieme taferelen uit het dagelijkse leven voorstellen met een paar figuren in een sfeervol interieur uit de zeventiende eeuw. Hij schilderde ook enkele stadsgezichten, waaronder een uniek zicht op Delft. Toch begon Vermeer zijn carrière met andere onderwerpen en grotere schilderijen. Ze stellen taferelen uit de bijbel en de mythologie voor. Hij maakte zelfs een bordeelscène. Deze doeken uit zijn beginjaren zijn tot 22 augustus 2010 te gast in het Mauritshuis in Den Haag. Bij die kleine tentoonstelling hoort een kleine maar fraai uitgegeven catalogus met harde kaft, rijkelijk opgesmukt met kleurillustraties. En met interessante teksten! De vermelde schilderijen worden er uitvoerig in besproken en vergeleken met andere gelijkaardige werken. Uiteraard is in dit boek vooral het hoofdstuk over de jonge Vermeer meer dan boeiende literatuur.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
■ Cees Nooteboom
Het raadsel van het licht. De Bezige Bij, Amsterdam, 2009, 192 blz., 59,90 €
Uit de bundeling van zijn essays en gedichten over kunst blijkt overduidelijk dat Cees Nooteboom leeft met kunst. In Het raadsel van het licht neemt de Nederlandse schrijver zijn lezers mee naar zijn lievelingsschilderijen en -musea. Zijn tocht begint en eindigt in Nederland, maar hij trekt rond in Europa, Amerika, Azië en Australie op zoek naar het raadsel van het licht en het geheim van de blik. Die raadsels van de kunst zijn de rode draad van zijn veertig kunstanalyses. Telkens volgt Nooteboom de kleuren, structuren en lijnen van de tekeningen, schilderijen en sculpturen om hun geheimen te ontdekken. Zijn gedegen oefeningen in kijken en analyseren overstijgen de alledaagse kunstbeschouwing. Zijn nieuwsgierigheid neemt de lezer
| |
| |
op sleeptouw waardoor die zelf een kijker, ja een voyeur wordt, want een kunstminnaar kan niet anders zijn dan een voyeur die in het geheim zijn hoekje uitzoekt om gefixeerd, minuten- tot soms urenlang, te kijken en zijn gedachten te laten gaan over wat hij ziet. Dat staren roept ontroering, heimwee, bewondering en genot op. Van kunst genieten veronderstelt intieme momenten van zich vermeien bij het uitverkoren schilderij. De esthetische ervaring van Nooteboom is door zijn fijnzinnig omgaan met en helemaal opgaan in het kunstwerk een erotiserende belevenis. Nooteboom is de perfecte voyeur en toont zich zo de echte minnaar van kunst. Een minnaar die niet zichzelf, maar de geliefde centraal stelt. Zelf blijft die aanbidder op de achtergrond in zijn geheim hoekje, maar hij geniet er des te meer van dat het licht op zijn geliefde valt. Het is de kracht van kunstwerken dat ze de toevallige voorbijganger dwingen in een voyeuristische positie en die toeschouwer verleiden het werk steeds meer te beminnen. Bij de Nederlandse schrijver is de verliefdheid al lang uitgegroeid tot een trouwe liefde en hij weet zonder moeite zijn passie te delen met de lezer. Na het lezen van Nootebooms boek koestert die beslist zelf een vurige liefde voor Vermeer en Rembrandt, Velásquez en Zurbarán, Caspar David Friedrich en Edward Hopper en de andere meesters van het licht.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Literair essay
■ Nop Maas
Gerard Reve. Kroniek van een schuldig leven dl.I: De vroege jaren 1923-1962. Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam, 2009, 730 blz., 35 €.
De biografie van de ‘volksschrijver’ Gerard Reve zal bestaan uit drie delen van samen meer dan 2000 pagina's. De biograaf Nop Maas, die al diverse publicaties over Reve op zijn naam heeft staan, presenteert het door hem verzamelde materiaal in de vorm van een kroniek. Alle relevante levensfeiten worden in chronologische volgorde en op een vrij zakelijke manier verteld. Na lezing van het eerste deel dringt zich onmiddellijk de vraag op wat ‘relevante’ feiten zijn. Niets blijft de lezer bespaard, zelfs als de vele anekdotes en seksuele escapades in essentie herhalingen van hetzelfde zijn. Maas heeft er bewust niet voor gekozen een selectie te maken en zich te beperken tot enkele hoofdzaken. Het voordeel hiervan is dat zijn boek antwoordt geeft op zeer veel vragen en dus als naslagwerk over Reve onmisbaar is. Aan de andere kant dreigt het levensverhaal te verdrinken in de enorme hoeveelheid details. In het eerste deel komen achtereenvolgens aan de orde: de jeugd, de schooltijd, de eerste baantjes, het ontluikend schrijverschap met als eerste grote succes De avonden, de pogingen in het Engels als schrijver door te breken, het huwelijk en de mislukking daarvan, de homoseksualiteit, de steeds sterker wordende religiositeit en Reve's moeizame comeback in de Nederlandse literatuur als redacteur van Tirade, toneelvertaler en schrijver van korte verhalen en brieven. Aan het einde van het eerste deel is de balans weinig positief: het huwelijk van Reve is in scheiding geëindigd, zijn vriend Wim Schumacher heeft hem verlaten, hij leeft in armoedige omstandigheden en zijn rol in de literatuur is marginaal. Maas beschrijft dit alles als een schuldig leven Reve wilde wel een rustig burgerlijk leven leiden, maar hij zette voortdurend alles op het spel, waarbij gevoelens schuld en angst een grote rol speelden.
Wat opvalt, is Reve's hardnekkigheid die hem doet voortstrompelen op een eenmaal ingeslagen weg, terwijl al snel duidelijk is dat hij tot niets zal leiden. Een voorbeeld hiervan is zijn besluit in het Engels te gaan schrijven, omdat het naoorlogse Nederland een ramp was voor een schrijver. Alle waarschuwingen van anderen ten spijt bleef Reve aan dit idee vasthouden. Daarom bracht hij jaren achtereen enkele maanden in Engeland door om de taal te leren en verhalen te schrijven. Door Engelse vrienden werd eindeloos aan de verhalen geschaafd. Uiteindelijk werden er drie in tijdschriften gepubliceerd, maar voor een bundel kon Reve geen buitenlandse uitgever vinden. Die werd in 1956 gepubliceerd door de Amsterdamse uitgever Geert van Oorschot. Een succes was het boek niet. De uitvoerige beschrijvingen van Reve's Engelse perioden en van zijn huwelijk met Hanny Michaelis vormen de twee belangrijkste verhaaldraden van dit eerste deel, in een uitstekende stijl geschreven en door Van Oorschot prachtig uitgegeven.
[Dick van Vliet]
| |
Literair proza
■ Peter Verhelst
Huis van de Aanrakingen. Prometheus, Amsterdam, 2010, 334 blz., 19,95 €
Bijna helemaal aan het einde van de roman vraagt een van de personages zich vertwijfeld af: ‘In welk verhaal zijn we terechtgekomen?’ De titel van de nieuwste roman van Peter Verhelst, Huis van de aanrakingen, geeft als metafoor voor de inhoud het beste antwoord op deze terechte hulpkreet. Het verhalende huis dat de schrijver gebouwd heeft, is allesbehalve traditioneel en overzichtelijk. De fundering is niet stabiel maar een wirwar van verhalen, tijden en personages. De muren zijn niet rechtlijnig maar spiraalvormig, achter elke deur schuilt een andere temoorele en ruimtelijke dimensie en de bewoners zijn meerstemmige entiteiten. De verschillende personages en verhalen zijn mutaties van elkaar. Een schijnbare houvast biedt het steeds terugkerende jaar 1633: in dat jaar werd Galileo Galilei veroordeeld vanwege zijn bewering dat de aarde rond de zon draait, voer ontdekkingsreiziger Jean-Baptiste Tavernier naar India en overspoelde een tsunami ce kust van Korea. Het verleden is op elke bladzijde van de roman aanwezig. Verhelst stelt de geschiedenis voor als een Rubiks kubus met ontelbare mogelijkheden, een vergel jking waar zowel hoop als vertwijfeling uit spreekt. De gevoelens van de personages meanderen tussen het verlangen naar liefde en erkenning (hoop) en de onmogelijkheid een houvast te vinden in het leven (vertwijfeling). Het resultaat is een roman die meer op Tongkat lijkt dan op Zwerm, een relaas dat meer een verhalenbordeel is dan een geschiedenis van de mensheid. Verhelst lijkt het experimentele en het vloeibare van zijn theatervoorstellingen headbanger's Wall en Julius Caesar te willen incorporeren in een roman die door de in elkaar overlopende verhalen en personages, net als de Ouroboros in zijn eigen staart bijt. De literaire mayonaise pakt echter
niet. De inhoud is te vaag en te chaotisch, bovendien wordt Verhelst voorspelbaar. Een uitspraak die je niet meteen zou verwachten als het over een experimentele auteur gaat. Huis van de aanrakingen lijkt teveel op experiment om het experiment en dat is te weinig voor de literaire klasbak die Verhelst nog steeds is.
[Steven Stroobants]
| |
■ Mieke de Loof
Wrede schoonheid. De Geus, Breda, 2010, 222 blz., 17,90 €
Wenen aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. Een dag nadat Ksaveri Ignatz, voor de buitenwereld psychiater maar in feite jezuïet en geheim agent, met zijn oudprofessor seksuologie Von Graff is gaan lunchen, wordt de professor vermoord teruggevonden. De laatste die hem levend gezien heeft, is de omstreden Weense schilder Egon Schiele. Bovendien is er in de Oostenrijkse hoofdstad een seriemoordenaar actief. Zijn slachtoffers zijn veelal jonge meisjes en vrouwen. Hij laat hen achter in groteske poses die verwijzen naar recente werk van Schiele. De lichamen worden meestal nog verfraaid met een glassculpturen van bloemen en weekdieren van kunstenaar Blaschka. Ignatz' vriendin Elisabeth von Turn vertrouwt hem toe dat de procureur-generaal haar gevraagd heeft de serie gruwelijke moorden op te lossen. Ignatz en Elisabeth voelen sympathie voor Schiele, hoewel alle sporen in zijn richting wijzen. Ze ontdekken dat er een de fotograaf aan de slag is die pornografisch getinte foto's maakt. Hun speurtocht wordt een race tegen de tijd wanneer Bubi, een buurmeisje, vermist raakt. Mieke de Loof toont met Wrede schoonheid hoe een misdaadverhaal veel meer kan zijn dan een spannend verhaaltje. Zij plaatst haar misdaadverhaal in een historisch decor gebaseerd op erg grondige research. Het Wenen van 1914 dat zij schetst ademt de sfeer van het voorbije Fin de siècle en van de nakende oorlogsdreiging. Haar taalgebruik is sober en beeldend tegelijk. Ook de personages worden door de auteur levensecht en geloofwaardig neergezet. Geen gemakkelijke opgave: Ksaveri Ignatz is jezuïet; hij koestert gevoelens voor Elisabeth en zij voor hem maar hun maatschappelijke positie vormt een onoverkomelijke barrière De Loof schetst de gevoelens loepzuiver, delikaat en met groot inlevingsvermogen. Het is niet elke auteur toevertrouwd. Ook de plot behoudt
zijn spankracht tot het einde toe. Wrede schoonheid is een boeiende roman over gruwel en schoonheid, over de duisternis van de menselijke psyche en over het absolute kwaad.
[Geert Swaenepoel]
| |
Poëzie
■ Floor Buschenhenke
Eiland op sterk water. Atlas, Amsterdam, 2009, 59 blz., 18,50 €
‘Er is een eiland dat we allebei bezocht hebben / Dat blijft wel nog een tijdje liggen.’ De op drie na laatste regels van de debuutbundel van de Nederlandse, zelfverklaarde woordheks Floor Buschenhenke verklaren meteen de titel van de bundel. Op ‘sterk water’ is de benaming die verwijst naar een conserveringsmethode waarbij bepaalde organismen ondergedompeld worden in een oplossing van verschillende vloeistoffen met als doel ze te bewaren. In een vorig leven verrichtte de dichteres (alfa-) wetenschappelijk onderzoek en de instrumenten waarmee ze bepaalde tests uitvoerde spelen een cruciale rol in verschillende gedichten. Zo duiken er in het gedicht ‘Sint-Mandelbrot’ verschillende lengtematen op. Van de bekende kilometers en meters, tot de slechts voor ingewijden bekende femtometers. De titel van het gedicht zou een de naam van heilige kunnen zijn of eerder, zoals lectuur doet vermoeden, de naam van een eiland, dat evenwel slechts bestaat in de verbeelding van de dichteres. Mandelbrot was namelijk een Franse wiskundige. Toch duikt er ook een echt eiland op, meerbepaald lona. In het gelijknamige gedicht gaat een ik-figuur op zoek naar God, maar vindt slechts de leegte. Van een God op sterk water is er in dit geval geen sprake. Het surrealistische karakter van deze laatste uitspraak past perfect tussen de ‘ninja moestuin’, het breien van een nieuwe lever (p.13) en ‘die oogbollen als oorbellen’. Buschenhenke schuwt de groteske en associatieve beeldspraak niet in haar veelzijdige, lyrische debuut dat de lezer meeneemt naar, onder andere, een ondergrondse iglo, de zevende dimensie en 1973. Bob Dylan, Nietzsche, Hendrik Marsman, één van Buschenhenkes literaire voorbeelden, en een vampier passeren de revue. Geen wonder dat de dichteres verschillende meetinstrumenten nodig heeft om wijs te
raken uit de stroom aan associaties en beelden, mythische figuren, wetenschappelijke gegevens en gevoelens. Bovendien schuwt ze het gebruik van intertekstualiteit niet. Beste lezer, neem een GPS bij de hand en laat je meeslepen op de golf van veelzijdigheid in Buschenhenkes debuutbundel.
[Steven Stroobants]
| |
■ Gerrit Krol
De industrie geneest alle leed. Verzamelde gedichten. Querido, Amsterdam, 2009, 336 blz., 27,95 €
De oudste gedichten in De industrie geneest alle leed hebben een vrij klassieke, metrische vorm: ‘Ze heeft het zelf bevestigd. / ik wil geen kinderen meer. // Terwijl de mensen schreeuwen: / ze doet het telkens weer’. Maar al vanaf de eerste volledige bundel, Een morgen in maart, wordt de vorm veel vrijer. En daar blijft het niet bij: na enkele bundels ontwikkelt Krol een geheel eigen dichtvorm die het midden houdt tussen poëzie en proza. Dit doet hij voor het eerst in De Groninger Veenkoloniën, een lang gedicht waarin de regels de ene keer - net als in proza - een doorlopende tekst vormen, en de andere keer weer de vorm van versregels aannemen. Krol combineert ook heel verschillende taalregisters: nu eens lezen we zakelijk geschreven volzinnen: ‘In de toekomst zullen kleine vliegvelden (landingsplaatsen, airstrips) meer betekenis hebben dan nu’; dan weer zijn het korte zinnen in telegramstijl: ‘Hoofd zichtbaar in spiegel’. Deze mengvorm blijft Krol verder uitwerken, bijvoorbeeld in De kleur van Groningen en andere verhalen. In deze gedichten brengt elk nieuw fragmentje niet enkel een nieuwe stijl, maar ook een nieuwe wereld, een nieuw perspectief en zelfs een nieuwe logica met zich mee. Deze voortdurende botsing tussen verschillende realiteiten neemt een belangrijke plaats in in Krols poëzie. Dat komt ook tot uiting in een ander principe dat hij doorheen zijn oeuvre blijft hanteren, namelijk de voortdurende ontkenning van wat er net is gezegd: ‘Is iemand die in de voordeur staat te wachten / [...] / niet te wachten, maar te praten, / niet te praten, maar gezeten in de vensterbank’. Krol is gefascineerd door het verschil tussen tonen en beschrijven. Dat tonen veel directer en zintuiglijker is, maakt van beschrijven vaak een hachelijke, en zelfs bedrieglijke
| |
| |
aangelegenheid: ‘Niet te beschrijven / wat een geur doet in je neus’ Het is deze spanning die in de botsende, ontkennende stijl steeds opnieuw wordt verwoord.
[Johanna Cassiers]
| |
■ Lucas Hüsgen
Vederbeds Lumière. Gedichten. Querido, Amsterdam, 2009, 144 blz., 19,95 €
Met Vederbeds Lumière schreef Lucas Hüsgen een erg lijvige dichtbundel. Wie de bundel leest, weet al snel waarom: Vederbeds Lumière lijkt een ‘Grote Encyclopedie’ van het leven. De dichter is hierbij een ‘beambte’, die dit leven tracht te ordenen. Enorm veel motieven komen aan bod: van fossielen en bodemschatten tot vele nog levende dierensoorten, van de prehistorie en Pompeii tot Korea, winkelcentra en een booreiland. Tegenover deze grootsheid van het leven staat de enorme nietigheid ervan, zoals motieven rond porno en de sterfelijkheid en onzin van het bestaan (cf. ‘Elckerlijc’, ‘modder’) aantonen. Hoewel de dichter steeds ‘zit te dichten en te dichten’ over dit leven en vooral de enorme (artistieke, industriele, seksuele) productiviteit hiervan, krijgt hij toch ‘geen samenhang’ Deze encyclopedie lijkt zich niet eenmalig te laten neerschrijven, wat ook het leidmotief ‘palimpsest’ weerspiegelt. De beweeglijkheid en vrijheid van het leven valt misschien nog het beste te vatten in film. Niet voor niets verwijst de titel van de bundel naar de gebroeders Lumière, de uitvinders van de filmkunst, en komt hun eerste film (La sortie de l'usine) meermaals voor. Structureel lijkt Vederbeds Lumière door de vele alliteraties, motiefherhalingen en flexibele syntaxis dan ook een stroom of zelfs een film: de bundel is een opeenstapeling van bijna tastbare beelden. In deze barokke constructie kent elk van de vier gedicht bovendien een eigen muzikaal ritme. De enorme inhoud van Vederbeds Lumière, waarin alle levensvormen compromisloos genoemd en benoemd worden, maakt deze poezie enigszins moeilijk te vatten. Hoe on(be)grijpbaar soms ook, de bundel leest erg vlot - als een stroom of film - en blijft boeien.
[Tine Hendnckx]
| |
Jeugdliteratuur
■ Do van Ranst
Mombakkes. Davidsfonds/Infodok, Leuven, 2010, 170 blz., 15,95 €
Op vastenavond 1972 sluipt de veertienjarige Frank naar de woonkamer waar zijn ouders de vastenavondgekken ontvangen. De geheimzinnige bijeenkomst maakt Frank nieuwsgierig en hij vindt dat hij er eindelijk eens mag bijhoren. Terwijl Frank behoedzaam doorheen het herenhuis sluipt, duiken allerlei jeugdherinneringen op. Zijn autoritaire vader voedt hem maniakaal en met harde hand op, opdat Frank zijn evenbeeld van succesvolle architect zal worden. De herinneringen aan zijn vader, zijn volgzame moeder, de warmhartige poetshulp Mercedes en zijn verdwenen halfbroer Diederik roepen bij Frank gemengde gevoelens op. Frank luistert in het geniep naar de discussies in de woonkamer en naar de familiegeheimen die naar boven komen.
Het verhaal speelt zich op enkele uren af, binnen een beperkte ruimte en zonder spectaculaire gebeurtenissen. De lezer krijgt een indringende analyse van Franks relatie tot zijn familieleden, van zijn ontgoochelingen en twijfels en zijn verbeten wens om zijn vader te behagen. Hoe reëel kan Frank zijn vader en zijn familie beoordelen? Wat is echt en wat is schijn? De vastenavondgekken met hun mombakkes kunnen zich veel veroorloven. Verscholen achter hun maskers kunnen ze de schijnwereld van de vader doorprikken. Het verhaal evolueert naar een verrassende climax waarin de wereld die Frank de lezer voorspiegelde, op zijn kop wordt gezet Van Ranst beschrijft uitvoerig, typeert raak en suggestief situaties en emoties. Originele vergelijkingen en ongewone associaties zorgen voor een gevarieerd, rijk taalgebruik. Een meeslepend boek voor adolescenten.
[Ria De Schepper]
| |
Discotheek
■ Brick Quartet
Brick Quartet. Audio-cd, 55 min., productie Mathias Van de Wiele, mix Mathias Van de Wiele en Lode Vercampt, Chopstick Records 002, www.chopstick.be, distributie AMG, 2009.
In 2004 stampte de Gentse gitarist-componist Mathias Van de Wiele het Brick Quartet uit de grond. Hij deed dat ‘vanuit het verlangen om een akoestisch jazz-impro platform te creëren’. Zijn kompanen: Ben Sluijs (as, fl), vooral bekend van zijn eigen kwartetten; klassiek geschoold cellist Lode Vercampt die zowel thuis is in hedendaagse muziek als in jazz, en drummer Dimitri Simoen die meer muzikale wateren doorzwom dan er zeeën bestaan. Brick Quartet, de debuut-cd van de groep, bevat tien tracks: vijf van Van de Wiele, één van Vercampt en vier groepsimprovisaties. Stilistisch pendelt de muziek onregelmatig heen en weer tussen kamermuziek, jazz, filmmuziek en instrumentale popsongs. Dat levert steevast moderne maar niet modieuze muziek op met een melancholisch randje. De uitvoeringen zijn nu eens snel en snedig, dan weer intiem en introspectief, maar altijd alert en avontuurlijk, zonder ooit in goedkope retoriek of sentimentele behaagzucht te vervallen. Oorstrelend zijn de soms oosters aandoende cellopartijen en het heerlijk lyrische sax- en fluitspel van Sluijs, die bijwijlen klinkt alsof hij zo van een opnamesessie uit de jaren vijftig is weggelopen. De improvisaties, die zich duidelijk onderscheiden van de composities - ze zijn meer stretched out -, zijn om duimen en vingers bij af te likken: kale klanklandschappen waarin de diverse instrumenten op expeditie gaan, in de hoop als eerste onontgonnen terrein te betreden. Dat bereiken ze weliswaar nooit, maar hun pogingen zijn tenminste lovenswaardig. Brick Quartet: een cd boordevol reliëf en contrasten, van een band die genoeg potentieel in huis heeft om op de internationale jazzpodia te staan.
[Patrick Auwelaert]
| |
■ Robert Schumann
Pianokwintet op. 44, Pianokwartet op. 47; Jozef de Beenhouwer - piano, Panocha Strijkkwartet; PHAEDRA CLASSICS 292020.
Jozef de Beenhouwer is eminent kenner van het werk van Robert en Clara Schumann. Zo voltooide en creerde hij o.m. een Concertsatz (1839) van Robert Schumann en realiseerde hij de eerste integrale opname van Clara's pianocomposities (1991). In 1993 werd hij voor die inspanningen én voor de hoge kwaliteit ervan bekroond met de Robert Schumann Prijs van de stad Zwickau, waar Schumann 200 geleden werd geboren. Tevens profileert hij zich als pionier inzake de opsporing en uitvoering van werk van Vlaamse componisten uit 19de en vroeg 20ste eeuw.
Een magistrale concertuitvoering (2007) van Schumanns Pianokwintet op. 44 door Jozef de Beenhouwer en het Tsjechische Panocha Strijkkwartet resulteerde in voorliggende opname die aangevuld werd met het Pianokwartet op. 47. Beide werken ontstonden in 1842, het jaar waarin Schumann zich, als door de bliksem getroffen, plots op de kamermuziek stortte. Na 1842 zou hij nog slechts kamermuziek schrijven voor minder dan 4 instrumenten. Het zijn magistraal uitgewerkte composities waarvan de frisse zwier, de lyrische inspiratie, de sprankelende motieven maar evenzeer de mysterieuze, melancholische dieptes door de uitvoerders zeer raak worden getroffen, in een samenspel waarbij je de indruk krijgt dat de uitvoerders al jarenlang met elkaar vertrouwd zijn. Je kan bij deze muziek in dergelijke uitvoering enkel betreuren dat Schumann niet méér voor deze bezettingen heeft geschreven.
[Jaak Van Holen]
| |
Geschiedenis
Het aartsbisdom Mechelen-Brussel. 450 jaar geschiedenis, Halewijn, Antwerpen, 2010, 2 delen, 298 p. + 414 p. 110 € of 130 € met foedraal.
In samenwerking met het aartsbisdom Mechelen-Brussel en het KADOC, het Documentatie- en Onderzoekscentrum voor Religie, Cultuur en Samenleving van de K.U. Leuven, stond uitgeverij Halewijn in voor het prachtige tweedelige standaardwerk Het aartsbisdom Mechelen-Brussel. 450 jaar geschiedenis dat zowel in het Nederlands als in het Frans verscheen. Om de opmars van de protestantse reformatie te stuiten, werden na jaren van onderhandelingen en politiek getouwtrek in 1559 door paus Paulus IV met de bul Super universas kleinere bisdommen opgericnt in het huidige België, Nederland en Noord-Frankrijk met het oog op de contrareformatie. Daarmee begon een nieuw hoofdstuk in de religieuze geschiedenis van de Lage Landen. Het aartsbisdom Mechelen werd het hoofd van een nieuwe kerkprovincie en Mechelen was voortaan de kerkelijke hoofdstad van de Nederlanden. De Sint-Rombautskerk werd kathedraal, maar er was ook nood aan een bisschoppelijk paleis en een seminarie. Eigen instellingen dienden te worden uitgebouwd om de kerkhervorming mogelijk te maken en de nieuwe kerkprovincie en het aartsbisdom vorm te geven. De Mechelse catechismus werd een begrip en de achtereenvolgende aartsbisschoppen stonden voor gezag en continuïteit De grote theologische en maatschappelijke discussies deden in Mechelen altijd meer stof opwaaien dan in de ‘perifere’ bisdommen De nabijheid van de universiteit van Leuven en het politieke centrum Brussel was daar niet vreemd aan. Het jansenisme, het daensisme, het modernisme, de priestersarbeiders, de nouvelle théologie en de Vlaamse kwestie spreken nog altijd tot de verbeelding. Vandaag vormen de communautaire opdelingen, de toenemende multiculturaliteit en de ontkerkelijking de grootste uitdagingen. Het mag verwonderlijk heten dat een synthesewerk over de geschiedenis van het
aartsbisdom, beantwoordend aan de hedendaagse historiografische standaarden, tot nog toe ontbrak. Voor de bisdommen Brugge en Gent stonden historici onder leiding van Michel Cloet wel al in voor zulke moderne wetenschappelijke syntheses die tegelijk toegankelijk zijn voor een breed publiek. Het aartsbisdom kon niet langer achterblijven. Tot op heden bestonden er slechts partiële deelstudies, maar nu is de rijke en ongemeen boeiende Mechelse bisdomgeschiedenis eindelijk voor het eerst door twaalf historici in zijn totaliteit te boek gesteld. De redactie vulde ruimschoots de historische lacune met twee stevige volumes. De rijke iconografie met veel nooit eerder gepubliceerde afbeeldingen, vormt een tweede verhaallijn, parallel met de gedrukte tekst. De fraaie vormgeving, de goed onderbouwde teksten, de overvloedige illustraties, de kaarten, de tabellen en de kaderteksten over bijzondere aspecten of figuren staan garant voor een uitmuntend standaardwerk Het eerste deel beslaat de periode van de oprichting van het aartsbisdom tot de ingrijpende cesuur van de Franse Revolutie. Het tweede deel herneemt de draad van de geschiedenis in 1801. De negentien Mechelse aartsbisschoppen passeren de revue - het boek verscheen bij het emeritaat van kardinaal Godfried Danneels als aartsbisschop -, maar vooral het religieuze ‘voetvolk’ komt in beeld. Dit werk vertelt bovenal het fascinerende verhaal van vele generaties gelovigen en hun omgang met het heilige tijdens processies en bedevaarten, in hun reliekenverering en de massamanifestaties van het Rijke Roomse Leven. Broederschappen, de Katholieke Actie, het onderwijs en de jeugdbewegingen waren belangrijke bouwstenen in de ontwikkeling van een katholieke identiteit. Ook de speciale cultusplaatsen krijgen naast de parochie- en kloosterkerken, de grote en kleine kapellen, alle aandacht: de bedevaartsoorden van
Scherpenheuvel, Halle en Basse-Waver, de nationale basiliek van Koekelberg en uiteraard de kathedralen van Mechelen en Brussel Wie al die facetten samenvoegt en deze nieuwe wetenschappelijke onderzoeken doorneemt, leest eigenlijk de ‘biografie’ van het aartsbisdom. Zowel voor (kerk) historici als voor de gelovigen van dat bisdom en allen die in de Belgische kerk geinteresseerd zijn, vormt dit boek een onmisbaar standaardwerk dat absoluut een plaats verdient op hun boekenplank. Daarbij blijft het hopelijk geen gesloten boek. Al bladerend maakt de lezer kennis met de rijke geschiedenis van generaties gelovigen die als Gods volk onderweg waren met hun bisschop. Deze tweedelige synthese verdient het zoals goede wijn met mondjesmaat gesavoureerd te worden.
[Emmanuel Van Lierde]
|
|