| |
| |
| |
■ Negentiende-eeuwse prent van het Sacrament van het Mirakel.
[Collectie Het Stadsmus, Hasselt]
| |
| |
| |
Hervormingen, handschriften, hosties en heilige vrouwen: het cisterciënzer gregoriaans in de Lage Landen
Pieter Mannaerts
Muziek in het middeleeuwse abdijleven
In het middeleeuwse abdij- en kloosterleven, zowel dat van de cisterciënzers als dat van andere ordes en gemeenschappen, bekleedde muziek een plaats van belang. Niet als muziek omwille van zichzelf, maar als verkondiging van het goddelijke Woord: elke week werden de honderdvijftig psalmen gereciteerd en gezongen in velerlei vormen, verdeeld over de mis en het officie of koorgebed. Na verloop van tijd, in de 9de eeuw om precies te zijn, werd deze muziek, om haar een grotere autoriteit toe te kennen, ‘gregoriaans’ genoemd, naar paus Gregorius I de Grote. Volgens de legende kreeg hij de gezangen rechtstreeks door de Heilige Geest ingefluisterd.
Aan de welsprekendheid van de Heilige Geest en de schrijfvaardigheid van Gregorius werd in de middeleeuwen wellicht niet getwijfeld. Wel stelden de monniken vast dat na verloop van decennia en eeuwen de gezangen hun oorspronkelijke gedaante niet hadden behouden. De ‘welzingendheid’ van voorgaande generaties werd wél in twijfel getrokken. En dus wilden ze terug naar de bronnen van het oorspronkelijke gregoriaans.
Die houding is typerend voor de orde. De cisterciënzers ontstonden in de late elfde eeuw als een hervormingsbeweging binnen de benedictijnenorde. Ook de leefwijze van de monniken in het algemeen was niet meer wat ze oorspronkelijk was geweest. Voor Robert van Molesmes, Stephen Harding en Bernardus van Clairvaux - de richtinggevende figuren van de eerste generaties cisterciënzers - was dit de aanleiding tot een grondige herbezinning op de regel van Benedictus, gekenmerkt door strengheid, soberheid en ascese. Met een hedendaagse term kunnen we zeggen dat ze naar ‘authenticiteit’ streefden.
| |
De cisterciënzer hervorming van het gregoriaans
Dit authenticiteitsstreven kenmerkte ook de houding van de cisterciënzers wat de liturgische muziek betreft. Ze gingen op zoek naar het meest authentieke gregoriaanse gezang. Een zoektocht die niet zonder moeilijkheden verliep, maar uiteindelijk uitmondde in een algemene ‘hervorming’ van het gregoriaans, in het Duits Choralreform genoemd. Die herziening van het cisterciënzergregoriaans verliep in verschillende fases, waarvan de belangrijkste te situeren is in de jaren 1134-1147, onder leiding van Bernardus van Clairvaux. Belangrijk is dat deze herziening grotendeels verliep volgens enkele regels van de muziektheorie, in verband met de modaliteit, de toonomvang (ambitus) en de melodie (inkorten of wegwerken van melismen, d.w.z. langere notenreeksen op één lettergreep) van de gezangen, en regels i.v.m. het tekstgebruik (overwegend Bijbelteksten, tekstherhalingen werden weggewerkt).
De belangrijkste fasen en eigenheden van de zang van de cisterciënzers kunnen beknopt als volgt worden samengevat. In een eerste fase werd de Regel van Benedictus de leidraad voor het repertoire dat werd gezongen tijdens de diensten: enkel die gezangen die werden voorgeschreven door de Regel bleven behouden. Alle toevoegingen, die sinds de negende en tiende eeuw geleidelijk in de liturgie waren binnengeslopen, werden verwijderd, met een aanzienlijke inkorting van het officie als resultaat. Maar daarmee waren de melodieën nog niet in hun (vermeende) oorspronkelijke vorm hersteld, of was de uniformiteit tussen de verschillende abdijen nog niet gegarandeerd. Dit laatste was een oud zeer, ook buiten de cistercienzerorde, dat al door auteurs uit de tien eeuw werd aangeklaagd. Of zoals een traktaat over de zang van de cisterciënzers het formuleert: ‘Neem een antifonarium van Reims en vergelijk het met dat van Beauvais, Amiens of Soissons, steden die als het ware bij de deur zijn: dank God als je enige gelijkenis aantreft!’.
In een tweede fase gingen de cisterciënzers dan ook uit van de vraag: waar zijn de oorspronkelijke melodieën dan wél bewaard gebleven? Wellicht in Rome, de stad die bij uitstek de christelijke autoriteit belichaamde. In de vroege twaalf eeuw was het echter té onveilig om er vanuit Cîteaux monniken-zangers heen te sturen. Als alternatief werd dan maar geopteerd voor het overnemen van de melodieën uit het dichterbij gelegen Metz. De kathedraal van Metz beschikte over een gereputeerde schola (een groep van professionele zangers), omstreeks 760 gesticht door bisschop Chrodegang († 766). Sinds de negende eeuw was Metz één van de belangrijkste centra voor de verdere verspreiding van de Romeinse zang in het Karolingische rijk, en het gregoriaans in Metz had de reputatie van nog steeds dicht bij de oorspronkelijke, en dus gezagsvolle, Romeinse traditie aan te sluiten. Tot aan de dood van abt Stephen Harding (1134) werden kopieën van de Metzer zangboeken gebruikt in Cîteaux. In hun strikte lezing van de Regel van Benedictus stootten de cisterciënzers
| |
| |
bovendien enkele keren op de term ‘ambrosianum’, waarmee een hymne werd aangeduid. Omdat Ambrosius van Milaan (ca. 333-397) bekend stond als hymnendichter en -omponist, werd een delegatie naar Milaan gestuurd om daar het nodige hymnenmateriaal te verzamelen. Deze initiatieven illustreren de gedrevenheid waarmee de vroege cisterciënzers op zoek gingen naar de authentieke gezangen en de nauwgezetheid (en letterlijkheid) waarmee de Regel werd gelezen.
Het ontlenen van ‘vreemde’ gezangen uit Metz en Milaan stuitte zowel intern als extern op kritiek. Bijgevolg werd de hervorming van de zang na het overlijden van Harding opnieuw verder gezet in een derde fase, waarin de gezangen één na één werden herzien en bewerkt (en dus in de letterlijke zin ‘her-vormd’) door een speciaal hiervoor samengestelde commissie, geleid door Guy d'Eu. Volgens de meeste onderzoekers werden hierbij de regels van de toenmalige muziektheorie gevolgd, die bepaalden dat elk gezang duidelijk tot één enkele modus (‘kerktoonaard’) moest behoren, de hiërarchie tussen de belangrijke en de secundaire tonen van de modus moest respecteren, en niet meer dan tien verschillende toonhoogten mocht gebruiken. Daarenboven werden ook de melismen (lange notenreeksen op één lettergreep) in de gezangen ingekort, om de tekst beter tot haar recht te laten komen; met hetzelfde doel werden ook overbodig geachte tekstherhalingen en een aantal niet-Bijbelse teksten afgeschaft.
Na de derde fase (tot 1147) lijkt het cisterciënzergregoriaans een eindpunt te hebben bereikt. Wat niet betekent dat het laatste woord over de hervorming van het gregoriaans is gezegd. De huidige visie is in aanzienlijke mate beïnvloed door en geïnspireerd op de muziektheoretische teksten van de cisterciënzers, waarvan enkele worden toegeschreven aan Bernardus zelf. Een kritische vergelijking van het hele repertoire laat vooralsnog op zich wachten, maar steekproeven lijken te suggereren dat de cisterciënzergezangen minder ingrijpend en minder streng ‘theoretisch’ werden herzien dan tot dusver werd gedacht; hun repertoire zou dus eerder een middenpositie bekleden tussen het traditionele gregoriaans en de strikte regels van de muziektheorie. In ieder geval is het duidelijk dat het gregoriaans dat we in de cisterciënzer handschriften vinden zeer homogeen is, en een min of meer gesloten geheel lijkt te vormen, dat overeenkomsten maar ook duidelijke verschillen vertoont ten opzichte van gezangen uit andere religieuze orden.
| |
Cisterciënzer bronnen in de Lage Landen
Ook in de Lage Landen schreef de orde geschiedenis, en we mogen aannemen dat de snelle groei en verspreiding van de orde en haar sterke interne structuur ervoor heeft gezorgd dat het herziene gregoriaans ook in onze streken snel ingang vond. Vanuit de allereerste cisterciënzerabdij, Cîteaux (gesticht in 1098), en de beroemdste, Clairvaux (1115), gebeurden de eerste stichtingen in de Nederlanden, de abdijen van Orval (1132), Vaucelles (1132) en Ten Duinen (1138). In dezelfde eeuw volgden nog talrijke andere zoals Villers (1146), Aulne (1147) en Ter Doest (1175). De abdij van Herkenrode (1182) trad in 1217 toe tot de orde en was de eerste cisterciënzerinnenabdij van de Lage Landen.
Uit verschillende abdijen bleven gregoriaanse bronnen bewaard. Het oudste cisterciënzer handschrift dat in Vlaanderen wordt bewaard is het handschrift 12 van de abdij van Westmalle, dat een echt topstuk is. Het is namelijk het oudste cisterciënzer antifonarium - een boek met de gezangen voor het koorgebed - dat is bewaard gebleven, en dat nog duidelijk de sporen van de hervorming van een traditioneel naar een ‘bewerkt’ repertoire zien. Heel wat correcties, uitgekraste en herschreven woorden en noten: een duidelijker uitnodiging voor onderzoek kan een muziekwetenschapper zich niet wensen. Dit onderzoek is momenteel volop aan de gang. Het handschrift heeft niet altijd in Westmalle vertoefd, integendeel: het is wellicht afkomstig uit de abdij
■ Antiphonarium Cisterciensis Ordinis (1545)
[Collectie Westvleteren, Sint-Sixtusabdij]
■ Antiphonarium Cisterciensis Ordinis (1545)
[Collectie Westvleteren, Sint-Sixtusabdij]
| |
| |
van Hauterêt in het bisdom Besançon. De abdij van Westmalle bezit verder nog verschillende andere gregoriaanse handschriften, daterend uit de dertiende tot de achttiende eeuw.
Belangwekkende antifonaria uit de dertiende eeuw bleven ook bewaard uit de kloosters van Beaupré (Grimminge) en uit de abdij Nazareth in Lier. Het eerste bevindt zich momenteel in Baltimore, Maryland (VS), het tweede wordt bewaard in de abdij van Bornem. Een derde handschrift uit dezelfde periode bevindt zich in de Universiteitsbibliotheek in Gent, maar het is vooralsnog onduidelijk uit welke abdij het afkomstig is. Deze handschriften vertegenwoordigen, net als de dertiende-eeuwse bronnen uit Westmalle, de ‘gefixeerde’ vorm van het cisterciënzer repertoire.
Uit de Duinenabdij en de abdij Ter Doest bleven verschillende muziek- en muziektheoretische handschriften bewaard. Ten Duinen had wellicht van in het begin een toegewijde muzikale cultuur, tenminste als we de levensbeschrijving van de zalige Idesbaldus mogen geloven. Idesbald (ca.1090-1165) was er immers cantor geweest alvorens hij abt werd, en beoefende zijn functie ‘met zo'n volharding en ijver dat hij vaak zelfs de natuurlijke noodzaak van voedsel vergat of versmaadde. Met zag hem, alleen, terugkeren [naar de kerk] om liturgische gezangen te zingen; hiermee kon hij volledige dagen doorbrengen. Wanneer zijn broeders hem vroegen of hij dit niet moe werd, antwoordde hij dat hij in het getijdengebed en de geestelijke gezangen een grotere gelukzaligheid ervoer dan in het stoffelijke eten en drinken.’
Tot de meest belangwekkende handschriften uit de collectie behoren een genoteerd, dat wil zeggen van muzieknotatie voorzien, breviarium - een boek voor het getijdengebed - dat gezangen bevat voor de feesten van de Doornenkroon en voor Corpus Christi of Sacramentsdag.
Deze feesten werden pas later in de orde ingevoerd, respectievelijk na 1240 en na 1277. In heel wat cisterciënzer handschriften uit de dertiende eeuw vinden we deze gezangen achteraan toegevoegd aan het oorspronkelijke corpus. Aangezien de data van de invoering van deze feesten in de orde bekend zijn, zijn ze richtinggevend voor de datering van de oudste delen van de handschriften. Verder bleven uit Ten Duinen en Ter Doest enkele muziektheoretische bronnen bewaard (momenteel bewaard in het Groot Seminarie en de Openbare Bibliotheek van Brugge). De belangrijkste auteur in deze bronnen is de filosoof Boethius, die een boek De Musica schreef, dat in monastieke middens druk werd bestudeerd. Ten slotte bezit het Groot Seminarie ook een boekje met didactisch muziekmateriaal: een klein handschriftje met Thomas van Aquino's De sortibus, waaraan enkele bladzijden muzieknotatie werden toegevoegd. Vermoedelijk gebeurde dat door monniken die student waren aan het Parijse Sint-Bernarduscollege. Ze noteerden gezangen in verschillende soorten notatie, onder meer in neumen- (muziektekens zonder notenbalk) en alfabetische notatie. Enkele van de gezangen waren van muziekdidactische aard, maar daarnaast vinden we evengoed liederen van ander allooi, onder meer uit de Carmina Burana.
| |
Religieuze vrouwen
Uit de cisterciënzerabdij van Villers, nu helaas slechts nog een schitterende ruïne, bezitten we vandaag nog een goed bewaard dertiende-eeuws antifonarium van zo'n 170 folia (momenteel in de Koninklijke Bibliotheek in Brussel). Maar het meest belangwekkende handschrift uit de abdij is veel bescheidener in omvang en aanzien. Slechts tien bladen telt het manuscriptje met de liturgische gezangen voor twee lokale heiligen. Hoewel ze vandaag minder bekend zijn, werden Marie d'Oignies (Maria van Oignies), de eerste begijn-kluizenares over wie een levensbeschrijving bewaard bleef, en Arnulf Cornibout, een lekenbroeder van Villers, in hun tijd als bijzonder inspirerend en heilig ervaren, en werd te hunner ere ‘nieuw’ gregoriaans gecomponeerd. Dat was een eer die ‘officieel’ enkel de belangrijkste ordeheiligen (Robertus van Molesmes, Bernardus van Clairvaux) te beurt kon vallen. Het was wellicht niet toegestaan om nieuwe gezangen voor nieuwe, lokale heiligen toe te voegen aan de liturgie. Het handschrift met de gezangen voor Maria van Oignies en Arnulf Cornibout toont aan dat dit toch gebeurde, ondanks de voorschriften.
Marie d'Oignies is één van de dertiende-eeuwse ‘religieuze vrouwen’ (mulieres religiosae) die actief waren in het toenmalige Brabant en land van Luik. Door velen werden hun mystieke ervaringen, extases en gedragingen argwanend bekeken, maar vaak werden deze vrouwen door invloedrijke clerici en instellingen, bisschoppen, theologen, en abdijen, de hand boven het hoofd gehouden. Zoals blijkt uit de levensbeschrijvingen van deze vrouwen koesterden zij, net als bij de opkomende franciscaanse orde in die tijd, een bijzondere fascinatie voor het fysieke lijden van Christus, en daarmee samengaand een sterke verering voor de hostie en het sacrament bij uitstek, dat van de eucharistie.
| |
Sacramentsdevotie
Uit de cisterciënzerinnenabdij van Herkenrode bleef een aantal historische documenten bewaard die ons een goed beeld geven van de devotie en de muziek in de abdij. Het belangrijkste is de beroemde aflaatbrief uit 1363 die een sacramentsprocessie afbeeldt, met de monstrans met het Sacrament van mirakel (een bloedende hostie), en een aantal nonnen die een processionale meedragen, muziekhandschriftjes van kleiner formaat waaruit werd gezongen tijdens de processie.
Slechts één muziekhandschrift uit Herkenrode bleef bewaard, een tweedelig antifonarium uit 1544, dat lange tijd werd bewaard in de in 1848 vanuit de Franse trappistenabdij Melleray gestichtte cisterciënzerabdij Gethsemani in het Amerikaanse Kentucky; momenteel bevindt het zich in Michigan.
| |
| |
■ Antiphonarium Cisterciensis Ordinis (1545)
[Collectie Westvleteren, Sint-Sixtusabdij]
Het bevat de gezangen voor het officie of getijdengebed, en werd vervaardigd op bestelling van Mathilde de Lechy. Deze abdis (1520-1548) stond in voor heel wat initiatieven ter verfraaiing en uitbreiding van de abdij: nieuwe gewaden, glasramen voor het koor van de kerk, een nieuwe brouwerij en toegangspoort voor de abdij, stadshoven in Hasselt en Sint-Truiden. Het bestellen van nieuwe muziekboeken maakte dus deel uit van een ruimer opzet.
De gezangen die weerklonken in de kerk en de processie, afgebeeld op de aflaatbrief, behoorden vrijwel zeker tot dat kenmerkende cisterciënzergregoriaans. Maar waarom werd nu precies de sacramentsprocessie afgebeeld? Op 25 juli 1317 had zich in het nabijgelegen Viversel een mirakel voorgedaan. Een hostie bestemd voor een zieke was door een ‘onzuivere’ leek aangeraakt en door deze bezoedeling onmiddellijk beginnen bloeden, waarop de priester de hostie dadelijk naar de abdij bracht en op het altaar plaatste. Op zijn weg naar de abdij gebeurden talrijke wonderen. Sindsdien werd de bebloede hostie een object van devotie, en werd deze meegedragen in de plaatselijke processie, zoals afgebeeld op de aflaatbrief. De devotie voor dit ‘sacrament van mirakel’ maakte van de abdij een bedevaartsplaats.
De sacramentsdevotie en -processie in Herkenrode zijn geen op zich staande fenomenen. Het feest ter ere van het heilig Sacrament (de eucharistie en de hostie) was in 1246 ingesteld voor het bisdom Luik, op aandringen van de begijn Juliana van Cornillon (ca. 1193-1258), die in steeds terugkerende visioenen een volle maan te zien kreeg, waaruit een stuk ontbrak. Juliana begreep deze visioenen als een goddelijk teken dat een feest ter ere van de hostie (de volle maan) aan de kerkelijke kalender nog ontbrak (het ontbrekende stuk), en beijverde zich voor de instelling van dit feest. In het jaar van de instelling, 1246, werden ook de eerste gezangen voor het sacramentsfeest gecomponeerd door een monnik uit de omgeving van Luik, Johannes van Cornillon. In 1264 werd het feest door paus Urbanus IV ingesteld voor de hele christelijke wereld. Na 1277 voerden de cisterciënzers een eigen officie in voor hun orde. Deze gezangen vinden we onder meer, opnieuw als latere toevoeging, in een dertiende-eeuws handschrift dat toebehoort aan het Antwerpse Conservatorium, en er momenteel ligt tentoongesteld in het Vleeshuismuseum. De herkomst van dit handschrift is nog onduidelijk.
Het mag inmiddels duidelijk zijn: in de evolutie naar de toenemende devotie en mystiek omtrent het lichaam en het lijden van Christus hebben devote vrouwen uit het middeleeuwse bisdom Luik (waarvan het grootste deel ligt in de huidige provincies Limburg en Luik) een cruciale rol gespeeld. Hun faam had in de vroege dertiende eeuw reeds Italië bereikt, en deed Franciscus van Assisi zelfs het plan opvatten om richting Luik te reizen - een voornemen dat hij niet heeft gerealiseerd. Juliana van Cornillon is slechts één van de meest invloedrijke mulieres religiosae; sommige auteurs hebben zelfs gesuggereerd dat zij mee zou hebben gecomponeerd aan de eerste gezangen voor het feest van Corpus Christi. In ieder geval speelde zij voor dit liturgische officie (het geheel van de gezangen) een belangrijke rol, doordat ze - althans volgens haar levensbeschrijving - de jonge monnik Johannes ertoe overhaalde om de muziek te componeren, hoewel hij onervaren was ‘in litterarum scientia’.
| |
| |
■ Antiphonarium Cisterciensis Ordinis (1545)
[Collectie Westvleteren, Sint-Sixtusabdij]
Eveneens in nauwe relatie met de cisterciënzers (Juliana werd begraven in de abdij van Villers), en dichter bij Herkenrode, woonde Elisabeth van Spalbeek († na 1278), in een eigen woning, maar wel volgens de cisterciënzerregel. Haar identificatie met het lijden van Christus was zo sterk dat ze, net als Franciscus, de stigmata ontving. Niet toevallig wordt ook een Golgotha-scène afgebeeld op de schilderingen in de kapel van Spalbeek, gebouwd naast de woning van Elisabeth. Dat de devotie ook binnen de kloostermuren weerklank vond, blijkt uit de titel van een handschrift uit Herkenrode dat nu in de Koninklijke Bibliotheek in Brussel wordt bewaard, een Tractatus de passione Domini (‘Verhandeling over het lijden van de Heer’) van Michel de Massa (1423).
| |
Heilige vrouwen
Vrouwen waren niet enkel spilfiguren in het promoten en verspreiden van bepaalde devoties, zoals die voor het Sacrament, maar werden vanaf de dertiende eeuw opnieuw in toenemende mate als heiligen vereerd, als aanvulling op de van oudsher sterke Mariaverering. De meest opvallende verering was deze van Ursula en de Elfduizend Maagden. Gezangen ter ere van deze heiligen komen voor in heel wat cisterciënzer handschriften uit de 13de eeuw. Veelal zijn ze als latere addenda aan het oorspronkelijke corpus toegevoegd; het feest van de Elfduizend Maagden kwam in zwang in de orde vanaf 1260. Ursula was een vijfde-eeuwse heilige die met haar gezellinnen per boot over de Rijn in Keulen belandde, en hier de dood vond tijdens de belegering van de stad door de Hunnen, waarop elfduizend engelen uit de hemel neerdaalden om de barbaren te verdrijven. De devotie voor Ursula en haar gezellinnen was logischerwijze in Keulen bijzonder populair. Het getal elfduizend is natuurlijk spectaculair, en vraagt enige verklaring. Oorspronkelijk was slechts sprake van elf vrouwelijke martelaren, die door een verkeerde lezing van de bronnen uitgroeiden tot elfduizend maagden. Dit uitvergrote aantal reisgezellen van Ursula leverde niet alleen zeer vele heiligen op, maar bovenal zeer veel potentiële relieken. Wanneer bij de bouw van de nieuwe Keulse stadsomwalling in 1106 uitgestrekte grafvelden werden gevonden, lag het voor de hand dat deze werden geïnterpreteerd als het bewijs van de historiciteit van de Ursula-legende. Met deze Keulse relieken werd uitgebreid handel gedreven, en in het kielzog hiervan raakten ook de gezangen ter ere van Ursula verder verspreid. Een aantal hiervan kwamen terecht in Spalbeek, Herkenrode, en Tongeren.
| |
Besluit
De cisterciënzers hebben dus op verscheidene manieren hun bijdrage tot de muziekgeschiedenis geleverd. Ze kwamen tot een eigen ‘redactie’ van het gregoriaanse repertoire dat enkel binnen de orde werd gebruikt. Daarnaast, en typerend voor de Lage Landen, onderhielden ze intensieve contacten met de mulieres religiosae en de opkomende begijnenbeweging van de 13de eeuw en stimuleerden ze de heiligenen sacramentsverering. Dit alles stond dan weer in nauw verband met de liturgie en dus automatisch met liturgische muziek: gezangen ter ere van ‘nieuwe’ cisterciënzerheiligen werden gecomponeerd, voor heiligen die op dat ogenblik en vogue waren en ter ere van het Sacrament. De impact van de cisterciënzers op de devotie en de liturgische muziek van de dertiende eeuw is dus zeker niet te onderschatten.
| |
| |
| |
Recente opnamen met cisterciënzer gregoriaans
In januari 2010 verscheen een nieuwe opname die om verschillende redenen opmerkelijk te noemen valt, getiteld Triduum Paschale. De uitvoerders zijn twee professionele ensembles, de Capilla Flamenca (o.l.v. Dirk Snellings) en Psallentes (o.l.v. Hendrik Vanden Abeele), in combinatie met de monniken van de abdij van Westvleteren. Deze laatsten zingen liederen uit hun eigen Nederlandstalige repertoire, met orgelbegeleiding. Psallentes zingt gregoriaans uit de cisterciënzer traditie, maar in de plaats van handschriften als bronnenmateriaal te gebruiken, steunen ze op de eerste gedrukte editie van het cisterciënzer antifonarium, gedrukt in opdracht van de abten van Cîteaux en Clairvaux in 1545.
Van deze druk berust een exemplaar in de abdij van Westvleteren. De Capilla Flamenca neemt de polyfonie voor haar rekening; deze is niet van cisterciënzer herkomst, maar werd geschreven door componisten die nauwe banden hadden met de regio, Noord-Frankrijk, Frans- en West-Vlaanderen: Alexander Agricola, Josquin Desprez, Orlandus Lassus, en lamentaties toegeschreven aan Pierre de la Rue.
• Triduum Paschale. Pasen in polyfonie en abdijzang, Capilla Flamenca o.l.v. Dirk Snellings, Psallentes o.l.v. Hendrik Vanden Abeele, monniken van Westvleteren, Davidsfonds, Eufoda 1379, 2010.
■ Cover CD Triduum Passchale
[Davidsfonds Leuven]
U herinnert zich vast dat in 2008 het ‘Siloseffect’ weer even leek toe te slaan: deze keer waren het de cisterciënzermonniken van Heiligenkreuz die met een gregoriaanse opname in de hitlijsten kwamen te staan. Cisterciënzer gregoriaans, jawel. De opname bevat selecties uit de cisterciënzer liturgie voor de Advent, Kerstmis, Pinksteren, voor de completen en uit de begrafenisliturgie.
• Chant. Music for Paradise, Cistercian monks of Stift Heiligenkreuz, Universal Music/Decca 0028947633020, 2008.
De Nederlandse communiteit van Koningsoord maakte meerdere opnames van het Nederlandse en Latijnse repertoire dat in de orde wordt gezongen; in Alles ademt een verlangen zijn dit secties uit de lauden, het ochtendgebed, drie meerstemmige gezangen op teksten van Augustinus en Gregorius van Nazianze en uit de completen, die naar oude cisterciënzertraditie afsluiten met het Salve regina, een Maria-antifoon die één van de klassiekers van het gregoriaans is geworden.
• Alles ademt een verlangen, Abdij O.-L.-Vrouw van Koningsoord (Arnhem/Berkel-Enschot).
Tot slot bevat de opname Poissance d'amours door het Vlaamse ensemble graindelavoix enkele uittreksels uit de historiae of liturgische officies voor Arnulfus Cornibout, een lekebroeder van Villers, en Marie d'Oignies, begijn en kluizenares. Cisterciënzer gregoriaans uit de dertiende eeuw, uit onze streken bovendien, net als een gezang uit het antifonarium van Nazareth (bij Lier). Het wordt in deze opname vergezeld van ander repertoire uit het dertiende-eeuwse Brabant, op teksten van Hadewijch en Brabantse troubadours.
• Poissance d'amours. Mystiques, moines et ménestrels en Brabant au XIIIe siècle, Graindelavoix o.l.v. Björn Schmelzer, Glossa Platinum GCD P32103, 2008.
| |
Beknopte bibliografie
1. Bossuyt, ‘Bernardus van Clairvaux en de nervorming van de liturgische zang’, in M. Sabbe, M. Lamberigts & F. Gistelinck (eds.), Bernardus en de Cistercienzerfamilie in België - Leuven: Bibliotheek van de Faculteit der Godgeleerdheid, 1990, pp. 115-25, De regel van Sint-Benedictus, vertaald door Vincent Hunink - Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2000; G. Duby, Bernard van Clairvaux en de cistercienzerkunst, vertaald door Renée de Roo-Raymakers - Amster dam: Agon, 1989; J.-F. Leroux-Dhuys, Cistercienzer abdijen. Geschiedenis en architectuur - Keulen: Konemann, 1999; P. Mannaerts, ‘Muziek en muziektheorie in handschriften uit Ten Duinen en Ter Doest’, in Novi Monasterii. Jaarboek Abdijmuseum Ten Duinen 1138, 6, (Gent, 2007) pp. 3-20, P. Mannaerts, ‘Vrome vrouwen. Zang en devotie bij de cisterciënzerinnen van Herkenrode’, Hooglied van de cisterciënzers, S. Debleeckere & H. van Royen, eds. - Hasselt VTB Cultuur, 2008, pp. 47-52 en M. Van Strydonck, A. Ervynck, M. Vandenbruaene, M. Boudin, Relieken: Echt of vals? - Leuven: Davidsfonds, 2006.
| |
Discografie
Triduum Paschale. Pasen in polyfonie en abdijzang, Capilla Flamenca o.l.v. Dirk Snellings, Psallentes o.l.v. Hendrik Vanden Abeele, monniken van Westvleteren, Eufoda 1379, Davidsfonds 2010 [opname 2009; Poissance d'amours. Mystiques, moines et ménestrels en Brabant au XIIIe siècle, Graindelavoix o.l.v. Björn Schmelzer (GCD P32103; Glossa Platinum 2008) [opname 2007, Predikherenkerk Leuven; Antologia de musica em Portugal, Vozes Alfonsinas o.l.v. Manuel Pedro Ferreira (MU 0104; CESEM / MUB Records 2008), verscheen samen met het gelijknamige boek. [opname 2000 en 2008, bevat enkele zeldzame staaltjes 13de-eeuwse cistercienzer polyfonie]; Chant cistercien. Cistercian Chant, Choeur Grégorien de Paris, o.l.v. Jaan-Eik Tulve (PV 700027; Pierre Verany 2001) [opname 2007, abdij van Fontfroide]; Marie, Choeur grégorien de Paris - Voix de femmes o.l.v. Olga Roudakova (V4868, Naive 1999) [opname 1999, abdij van Fontfroide]; Chant cistercien, Ensemble Organum o.l.v. Marcel Pérès (HMX 2901392, Harmonia Mundi 1992) [opname 1991, abdij van Fontfroide]; Chants des voûtes cisterciennes. Les Anges et la Lumière, Ensemble Venace Fortunat o.l.v. Anne-Marie Deschamps (ED 13073; L'Empreinte Digitale, 1991) [opname 1990, abdij van Sylvanès]
|
|