| |
| |
| |
■ Bladzijde uit de zgn. ‘Bijbel van Ter Doest’, circa 1265-1275. Kopiist is de lekenbroeder Henricus, de verluchting van een lekenartiest uit Vlaanderen of Artesië
[Brugge, Grootseminarie]
| |
| |
| |
Cisterciënzers en het boek
Ludo Vandamme
Het boek staat middenin het monastieke leven. Kloosterlingen gingen met boeken om in gemeenschappelijke momenten (getijden en misviering, refter) en in persoonlijke studie, devotie en spirituele oefeningen.
Bovendien droegen boeken bij tot de status van bezitter of werden ze ingezet als geschenk in het uitbouwen van netwerken. In dit alles onderscheidden cisterciënzers zich weinig van andere religieuze ordes.
Anderzijds ging elke religieuze gemeenschap op een unieke en bijzondere manier met boeken om. De rol van boek en bibliotheek was meer prominent in grote mannenabdijen dan in bescheiden vrouwenconventen. Bovendien was de betrokkenheid bij het unieke handgeschreven boek intenser dan bij het uniforme, gedrukte boek. Vandaar dat ook in dit verhaal de meeste aandacht uitgaat naar de middens waar het boek het meest prominent aanwezig was, met name grote cisterciënzerabdijen tijdens de middeleeuwen.
| |
Boeken maken
Het middeleeuwse boek is het manuscript of handgeschreven boek. Een tekst werd verspreid door deze met de hand woord na woord te kopiëren. De zorg om zo getrouw mogelijk te kopiëren kan niet verhelen dat elk manuscript uniek is. Het is verleidelijk om deze schrijfarbeid toe te wijzen aan een abdijscriptorium, een ruimte waarin monniken gezamenlijk aan de slag waren en boeken werden gemaakt, van het klaarmaken van het perkament tot het inbinden. Het is dit beeld dat onder meer via Umberto Eco's In de naam van de roos werd gepopulariseerd. De realiteit spreekt minder tot de verbeelding. Zowel cisterciënzers als cisterciënzerinnen verrichtten op een georganiseerde manier schrijfarbeid, maar lang niet in alle abdijen en vaak slechts in welbepaalde periodes.
Bovendien dient, zeker in het cisterciënzermilieu, een scriptorium veeleer als een ‘handeling’ dan als een ‘fysieke plaats’ te worden gezien. Individuele monniken en monialen zochten daartoe de beschutting van een schrijfcel in de pandgang of de warmte van het calefactorium op. Schrijven was een zware arbeid, en dat verklaart waarom ook lekenbroeders als kopiisten werden geëngageerd. Zo bleven meerdere manuscripten bewaard geschreven door de niet nader geïdentificeerde Henricus conversus, een lekenbroeder uit de abdij Ter Doest in Lissewege (nabij Brugge), actief omstreeks 1300.
Henricus was een kopiist met ervaring, die bovendien verschillende schrijfstijlen beheerste. Dit ‘professionele’ kopieerwerk ging bijzonder snel, zo leert de hedendaagse praktijk van kalligrafen die onder gelijkaardige materiële omstandigheden aan de slag gaan. De snelheid van de schrijfarbeid wordt bepaald door het schrifttype en vooral door de zorg waarmee werd gewerkt, van formata (stijf, uiterst verzorgd) tot currens (lopend, haastig, vlot). De opkomst van de cistercienzers loopt parallel met de ontwikkeling van een nieuw schrifttype dat de verdere middeleeuwen allesoverheersend zou worden, het gotische schrift.
De vroegste cisterciënzercoclices zijn geschreven in een praegothica. De elfde en twaalfde eeuw was de overgangstijd waarin de Karolingische minuskel werd losgelaten en het gotische schrift geleidelijk vorm kreeg. De praegothica vertoont nog vele Karolingische kenmerken: losse letters in ronde vormen. De meest actuele classificatie van het gotische boekschrift door Albert Derolez (2003) maakt onderscheid tussen twee grote groepen gotisch schrift: de textualis en het cursief. De textualis is de ‘klassieke’ gotische letter die vooral in de dertiende eeuw algemeen werd. Het cursieve gotische schrift is veel complexer met hybride vormen. De meest boeken werden geschreven voor de eeuwigheid en verraden een zorgvuldige hand.
Cisterciënzers streefden naar soberheid en dit was ook in de eerste generaties manuscripten te zien. Vooral Bernardus van Clairvaux (1090-1153) liet hier zijn invloed gelden. De inhoud diende voluit tot zijn recht te komen en dit wordt verwoord door een richtlijn die omstreeks 1134 ingang vond. Initialen, die volop de gelegenheid boden om de pagina te ‘verluchten’, dienden onversierd te blijven en in één kleur te worden opgebouwd. De uitbeelding van personages was helemaal uit den boze. De praktijk leert dat deze strenge benadering de twaalfde eeuw niet overleefde. Omstreeks 1200 kwamen in de abdijen hier ten land een reeks codices tot stand, uiterst verzorgd, in groot formaat en met meerkleurige decoratie. Cisterciënzers zochten overigens ook voor het vervaardigen van boeken hoe langer hoe meer de expertise op die in de opbloeiende steden aanwezig was. Zo is de zogenaamde Bijbel van Ter Doest (1265-1275) wellicht lokaal scriptoriumwerk, maar werd voor de verluchting een beroep gedaan op Brugse (leken)werkplaatsen. Deze ‘gang’ naar de stad culmineerde in de vijftiende en zestiende eeuw. Een abt als Jan Crabbe van de Duinenabdij had uitstekende contacten in het Brugse boekenbedrijf waar Europese topateliers konden tegemoetkomen aan zijn Italianiserende belangstelling voor humanistische teksten in humanistisch schrift. Brevieren en missalen, late vijftiende, vroege zestiende eeuw, besteld door onder meer Jan Crabbe en Petrus Vaillant (Duinenabdij), Pieter van Heetvelde (Boudelo), Marcus Cruyt (Hemiksem) waren pareltjes van boekkunst, met volbladminiaturen en overvloedig gedecoreerde randen.
Deze luxemanuscripten kwamen tot stand in een periode dat al volop gedrukte boeken werden geproduceerd. Ter Doest verwierf reeds tijdens het abbatiaat van abt Hendrik Keddekin (1478-1491) de volledige Bijbel mét de Glossa ordinaria in druk (Bazel: Johann Amerbach, 1480-81). De bibliofiele abt liet deze bijbel met de hand verluchten, door dezelfde verluchter die ook enkele handschriften, geschreven
| |
| |
■ Hugo van Fouilloy, De volucribis, twaalfde eeuw
(Brugge, Grootseminarie, ms 89/54: exemplaar Duinenabdij)
Deze moraliserende tekst was tijdens de middeleeuwen bijzonder populair in cisterciënzermiddens, vooral bij lekenbroeders.
■ Giovanni Boccaccio, Genealoga deorum, vijftiende eeuw
(Brugge, Grootseminarie, ms 154/44)
Vlaamse cisterciënzers hadden reeds vroeg belangstelling voor het Italiaanse humanisme. Dit exemplaar uit het bezit van Jan Crabbe, abt van Ten Duinen (1457-1488).
in opdracht van Keddekin, versierde. Dit voorbeeld is exemplarisch voor de zachte manier waarop het gedrukte boek langzaam maar zeker een plaats verwierf in cisterciënzerbibliotheken. Nergens werd het scriptorium vervangen door een boekdrukatelier, wat bijvoorbeeld bij de Broeders van het Gemene Leven (Brussel) wel het geval was. Belangrijke cisterciënzerteksten zoals de sermoenen van Bernardus van Clairvaux waren reeds in de incunabeltijd (vóór 1501) in druk op de boekenmarkt aanwezig. In 1540 rolden Bernardus' Opera omnia van de drukpers, in een Parijse editie van Joost Clichtove, afkomstig uit Nieuwpoort.
| |
Boeken distribueren
Uiteraard had een nieuwe cisterciënzerstichting van meet af aan nood aan een boekencollectie. Boeken werden door de moederabdij meegegeven of als leggers ter beschikking gesteld om ter plaatse te worden gekopieerd. Er zijn ook voorbeelden bekend van rondreizende schrijvers en verluchters die tijdelijk verbleven in nieuwe stichtingen en er een basiscollectie produceerden. Maar al vlug werden cisterciënzerbibliotheken uit de meest verschillende hoeken verder bevoorraad. Anders dan benedictijnen waren cisterciënzernovicen volwassen mannen en vrouwen. Niet zelden keerden ze een druk werelds leven de rug toe, een leven waarin boeken een belangrijke rol speelden.
Caesarius van Heisterbach (1180-ca. 1240), onsterfelijk geworden door zijn Dialogus miraculorum, bezocht in zijn geboortestad Keulen achtereenvolgens de abdijschool van Sint-Andreas en de kapittelschool vooraleer zich als negentienjarige cistercienzernovice in Heisterbach aan te melden. Robrecht van Brugge, de eerste abt van de Duinenabdij, was jarenlang docent geweest aan de belangrijke kathedraalschool van Laon. Wat later sloot Haket zich aan bij de cisterciënzers van Ten Duinen; hij had een uitstekende intellectuele opleiding genoten en vervolgens als deken
| |
| |
leiding gegeven aan het prestigieuze Sint-Donaaskapittel in Brugge (1149-1172).
Verder kwamen boeken binnen via schenking, aankoop of op bestelling. Uit het onderzoek van Albert Derolez (Corpus catalogorum Belgii) blijkt dat vermogende burgers en seculiere geestelijken vaak één of meerdere titels afstonden aan abdijen. Dit verklaart onder meer de aanwezigheid van juridische codices in cisterciënzerbibliotheken, zowel canoniek recht als het meer moderne Romeinse recht. Zo lieten in de dertiende eeuw juridisch geschoolde kanunniken van het Sint-Donaaskapittel in Brugge individuele handschriften (commentaren super librum decretorum scriptam de littera Bononiensi, door Jacob Futselaere in 1249) of volledige juristenbibliotheken aan de Duinenabdij na.
De ‘Bolognaletter’ verwijst naar een ronde Italiaanse gotische letter, uiteraard ook naar het Italiaanse universitaire milieu met Bologna als de rechtenuniversiteit bij uitstek. Vanaf de dertiende eeuw lieten cisterciënzers de ‘woestijn’ voor wat het was en mengden zich naar het voorbeeld van de jonge bedelorden in het intellectuele debat dat in Parijs, Heidelberg, Keulen en andere universiteitssteden werd gevoerd. Parijs groeide uit tot het belangrijkste intellectuele centrum van de orde. In 1224 had de abdij van Clairvaux er een studiehuis ingericht, het Sint-Bernardscollege in het clos du Chardonnet.
Een halve eeuw later nam het Generaal Kapittel dit initiatief van Clairvaux over, en cisterciënzerstudenten uit onze gewesten gingen op dit aanbod in. De vernieuwde toegang vanaf de twaalfde eeuw tot de vele geschriften van Aristoteles zorgde er voor een gevarieerde en intense intellectuele activiteit. De grootste cisterciënzerabdijen weerspiegelen in hun bibliotheken hun participatie aan dit debat, met uiteraard Aristoteles en andere antieke kennis die via Arabische vertalingen in de twaalfde eeuw opnieuw in de westerse Latijnse cultuur werd geïntegreerd. Daartoe behoorden ook geografische, wiskundige en astronomische studies van Euclides, Ptolomaeus en andere ant eke geleerden. In de late middeleeuwen kwam het Parijse cisterciënzerstudium in ademnood en maande het generaal kapittel in 1457 de Duinenabdij, Cambron, Hemiksem, Val-Saint-Lambert en Villers aan studenten af te vaardigen. Vanaf de zeventiende eeuw richtten de cisterciënzerabdijen uit de Spaanse Nederlanden zich naar Douai en Leuven. Abdijen zoals Villers, Hemiksem en Aulne beschikten toen ook over een college in Leuven.
Bibliotheken waren steeds in beweging. Nieuwe codices vonden een plaats op de pulten of in bibliotheekkasten (armaria, groot en klein) maar evenzeer werden boeken afgestoten of gingen ze verloren. Het materiaal (perkament) van boeken die in onbruik raakten werd vaak gerecycleerd in het bindwerk van nieuwe codices. Later kwam het voor dat bijzondere folio's werden verwijderd en een eigen leven doorheen particuliere verzamelingen tegemoet gingen. Dit is het geval met fragmenten van het bijzonder fraai verluchte, meerdelige antifonarium (1290) uit de cisterciënzerinnenabdij Beaupré bij Oudenaarde.
Niettemin bleven cisterciënzers, in de tijd van het gedrukte boek, respect tonen voor hun handgeschreven patrimonium. Antoon Sanderus (1586-1664), op zoek naar handschriftelijke collecties in de Spaanse Nederlanden in de eerste helft van de zeventiende eeuw, bracht catalogi samen van handschriftenverzamelingen in Aulne, Beaupré, Cambron. Ten Duinen en Villers.
Calamiteiten als brand en oorlogsplundering vormden een voortdurende bedreiging en weinig cisterciënzerbibliotheken in onze gewesten kwamen ongeschonden de zestiende eeuw door of werden geliquideerd in de periode van de Calvinistische Republieken (1578-1584/5). Vele handschriften van Hemiksem verdwenen in 1672 in een felle brand en de oorlogsdreiging van Lodewijk XIV bezegelde het lot van collecties uit Villers. Voor bijna alle
■ Wapens van de abten van Jan Crabbe (Ten Duinen), Marcus Cruyt (Sint-Bernardus) en Petrus Vaillant (Ten Duinen). De glasraampresentatie van M. Cruyt is te zien in het Museum Heraldiek Benelux te Temse. Deze wapens werden getekend door Marc Cheron en ontleend aan Heraldiek van Abdijen en Kloosters (uig. Homunculus, Wijnegem)
| |
| |
stichtingen betekende de Franse Revolutie het definitieve einde. Boekencollecties werden door de Franse bezetter geconfisqueerd en dit verklaart vandaag de aanwezigheid van middeleeuwse cisterciënzercollecties in bibliotheken als de Openbare Bibliotheek Brugge, de Universiteitsbibliotheken Gent en Luik en de Koninklijke Bibliotheek Brussel. De uitzonderlijke rijke bibliotheek van Aulne ging in 1794, tijdens deze Franse bezetting, bijna volledig in een brand verloren. Maar evenzeer ontsnapten in die Franse Tijd collecties aan het oog van de bezetter. Individuele boeken of collectie-onderdelen kwamen zo terecht in bibliotheken van heropgerichte abdijen, zoals in de Sint-Bernardsabdij die in 1836 in Bornem van start ging, of bij privéverzamelaars, wereldwijd.
| |
Boeken gebruiken
Net zoals hét scriptorium was ook dé abdijbibliotheek een fictie. Een religieuze gemeenschap telde meerdere boekenverzamelingen. Centraal stonden de boeken in gebruik in de kerk, voor het dagelijks vieren van de Heilige Mis en voor het koorgebed. Het koorgebed met het reciteren/zingen van de 150 psalmen was het officiële gebed van de Kerk. Zonder onderbreking (het nacht- en dagofficie, van de metten tot de completen) werd op deze manier God geloofd en zijn heil over de wereld afgesmeekt.
Het missaal en het brevier zijn de liturgische boeken die alle gezongen en gesproken teksten bevatten voor de H. Mis, respectievelijk het koorgebed. Maar vaak werden onderdelen afgesplitst en in afzonderlijke handschriften aangeboden. Zo bevatte het lectionarium de Evangelie- en epistelteksten en het graduale de gezongen gedeelten van de H. Mis. Het antifonarium verzamelde dan weer de antifonen die deel uitmaakten van het koorgebed. Liturgische handschriften zijn vooraan voorzien van een kalender, waarin de mariale feesten en de cistercienzerheiligen uitdrukkelijk zijn aangegeven. Het persoonlijke brevier van abten
■ Middeleeuwse bibliotheken waren vaak ingericht als kettingbibliotheken. Deze metalen klamp (met wapen van de Duinenabdij) op het voorplat van een manuscript is daar een stille getuige van.
[Brugge, Openbare Bibliotheek, ms. 4776]
en abdissen had ook een statusfunctie en werd fraai verlucht. In obituaria, legendaria en andere memorialen werden algemene, cisterciënzer- en lokale heiligen en weldoeners in herinnering gebracht. Deze boeken functioneerden binnen de liturgie en in de refter. In de meeste vrouwenabdijen reikte de boekencollectie niet verder dan de liturgica, waarbij de toezichthoudende mannenabdij vaak een hand had in de productie of toelevering.
Naast de kerk waren er inderdaad nog op andere plaatsen in de abdij boekenverzamelingen aanwezig, elk met een eigen functie (refter, kapittelzaal, infirmerie, school). Grote abdijen beschikten over een specifieke bibliotheekruimte, die meestal aansloot op het zuidelijke pand, boven de refter. Dit soort bibliotheek ontbrak bijna steeds in een vrouwenabdij. Het archief staat los van de bibliotheekcollecties, hoewel ook hier, zoals bij de monialen van Herkenrode in de zestiende eeuw, bijzonder zorg werd besteed aan cartularia (met kopieën van de eigendomstitels en voorrechten).
| |
| |
■ Euclides, Elementa, vertaald door Gerard van Cremona (Brugge, Openbare Bibliotheek, hs. 521)
Vanaf de dertiende eeuw trokken ook cisterciënzers naar de universiteiten. Een brede intellectuele belangstelling bracht ook wetenschappelijke teksten naar de abdijbibliotheek.
Elke abdij beschikte dus vanaf zijn ontstaan over een startcollectie, met liturgische boeken, bijbelhandschriften, kerkvaders en cisterciensia. De Bijbel, op zich reeds een bibliotheek, werd aanvankelijk met glossen (commentaren) en in afzonderlijke volumes overgeleverd. Augustinus enarrationes op de psalmen, het commentaar van Gregorius de Grote op het boek Job (Moralia in Job) en Bernardus' beschouwingen op het Hooglied waren bijzonder geliefd. Pas in de dertiende eeuw, in professionele lekenateliers in Parijs, slaagden kopiisten erin de volledige Bijbel in één codex aan te bieden. Middeleeuwse cisterciënzerbibliotheken hadden overigens haast uitsluitend Latijnse teksten op de plank staan. In vrouwenabdijen waren handschriften in de volkstaal wel aanwezig, devotionele teksten met een voorkeur voor de Legenda aurea van Jacob van Voragine, in Nederlandse vertaling (Passionael). Cisterciënzerinnen ontwikkelden overigens een eigen hagiografie met in de dertiende eeuw levensbeschrijvingen van onder meer de eigen ordemystica's Lutgart van Tongeren († 1246) en Beatrijs van Tienen († 1263).
De uitbouw van cisterciënzerbibliotheken tijdens de zestiende eeuw en vooral na de Opstand richtte zich, op de liturgica na, haast volledig op het gedrukte boek. De intellectuele belangstelling van de monniken en het persoonlijk engagement van abt of bibliothecaris openden in enkele abdijen de weg naar bibliotheken met duizenden boeken. Voor Edmond Jouvent, een uitstekend theoloog die in 1622 als abt van Aulne aantrad, was geen inspanning te veel om de abdijbibliotheek tot een intellectueel trefcentrum uit te bouwen. In dezelfde periode zorgde de incorporatie van Ter Doest in Ten Duinen voor nieuwe impulsen in de uitbouw van de Duinenbibliotheek. Deze inspanningen kregen een vervolg toen de bibliofiel Antoon de Blende abt van Ten Duinen werd (1733-1744). De tweedelige handgeschreven catalogus die op zijn instigatie tot stand kwam, gaf toegang tot een inhoudelijk brede collectie van 8.800 titels. De monnik Godefridus Bouvaert (1685-1770) die in Hemiksem de bibliotheek reorganiseerde, deed nog beter door een dubbele (alfabetisch en systematisch) catalogus aan te bieden.
Zijn vooruitstrevend bibliotheekbeheer inspireerde in 1738 de reorganisatie van de Leuvense universiteitsbibliotheek. Niet toevallig waren in deze abdijen monniken in internationale geleerdennetwerken actief, ondermeer omheen de historicus Chrysostomus Henriquez (1595-1632) en de controversiële Joannes Caramuel de Lobkowitz (1606-1682), beiden Spaanse cisterciënzers. Dit resulteerde onder meer in de Bibliotheca scriptorum sacri ordinis cisteciensis (1649,2 1656), een accuraat en indrukwekkend bio-bibliografisch overzicht van alle cisterciënzerauteurs door Carolus de Visch, monnik en bibliothecaris van de Duinenabdij.
Boeken dragen vaak de sporen van hun gebruik. Dit geldt zeker voor middeleeuwse codices die hun oorspronkelijke boekband hebben behouden. Plaatskenmerken (letters en/of cijfers) op de platten en resten of sporen van kettingklampen verwijzen naar de plaatsing in een kettingbibliotheek. In Vlaanderen lagen boeken met het achterplat naar boven op de pulten. Elk manuscript betekende een investering en het veilig bewaren van deze codices was een prioriteit. Ook het oplijsten van de boeken in een bibliotheekcatalogus droeg bij tot een veilig beheer. Er bleven slechts weinig van deze handgeschreven catalogi bewaard.
Abdijen met een intellectuele cultuur wensten intens met hun boeken om te gaan, wat ook de noodzak inhield om eenduidig naar specifieke passages of teksten in codices te kunnen verwijzen. Zeker in de beginperiode was dit niet vanzelfsprekend, ook al omdat paginering/foliëring ongebruikelijk was en Arabische
| |
| |
| |
Cisterciënzerteksten lezen
Kunnen we vandaag nog meegaan in de lectuur van de cisterciënzer? De meeste middeleeuwse, christelijke auteurs, de kerkvaders vooraan, zijn vandaag beschikbaar in wetenschappelijke edities. Dit gaat van de 221 volumes (Latijnse christelijke teksten tot 1216) in de Patrologia Latina (1844-1855) samengesteld door de Franse geleerde priester Jacques-Paul Migne (1800-1875), tot lopende projecten zoals het Corpus Christianorum, een wetenschappelijke reeks tekstedities in 1947 op de rails gezet door de Sint-Pietersabdij (Steenbrugge) en de uitgeverij Brepols, en de Sources Chrétiennes, sinds 1943 op de markt gebracht door uitgeverij Cerf (met parallelle Franse vertaling). Deze edities reconstrueren de meest verantwoorde tekst. Veel van deze teksten kunnen intussen ook op het internet worden geraadpleegd. Wetenschappelijke edities circuleren binnen een kleine wereld van geleerden.
Een aantal belangwekkende cisterciënzerteksten zijn evenwel ook in Nederlandse vertaling beschikbaar. De literaire kwaliteiten van Bernardus van Clairvaux worden alom geroemd. Delen van zijn gigantisch oeuvre (preken, verhandelingen, brieven) waren reeds in de late middeleeuwen in de volkstaal toegankelijk. Bernardus is op zijn best in het verbinden van de bijbelse symboliek met de menselijke ervaring, en dat maakt zijn teksten ook vandaag nog best relevant. Een hoogtepunt vormt zijn commentaar op het Hooglied, vooral de negen toespraken of sermoenen omheen de openingszin ‘Hij kusse mij met de kus van zijn mond’. De kus staat symbool voor de liefdeseenheid met God. In 1999 kwam een fel gewaardeerde Nederlandse vertaling uit. Deze teksten worden zonder aarzeling tot de wereldliteratuur gerekend.
Aelred van Rievaulx (1110-1167), een tijdgenoot van Bernardus, was de derde abt van de cisterciënzerabdij Rievaulx in Yorkshire. Zijn oeuvre (sermoenen, spirituele werken, brieven, geschiedenis) bleef maar gedeeltelijk bewaard. Aelred bezat een natuurlijk charisma inzake geestelijke vriendschap, dat hij bovendien met zijn groot literair talent onder woorden bracht. Aelreds De spirituali amicitia (Over de geestelijke vriendschap) bekoort ook vandaag nog een groot publiek. Anselm Hoste, een groot kenner van Aelred, zorgde voor de wetenschappelijke teksteditie en liet via zijn publicaties over vriendschap een groot publiek kennis maken met Aelreds beschouwingen. Sinds 1972 is er een Nederlandse vertaling van de hand van Ida van Brabant.
Van een gans andere orde is het Boek der mirakelen door de cisterciënzermonnik Caesarius van Heisterbach (ca. 1180-ca. 1240). Zijn verzameling korte belerende verhalen, exempelen, geeft een inkijk in de mentale en religieuze wereld van monniken, lekenbroeders en de gewonen man en vrouw van zijn tijd. Daar hij een tijdje in Villers verbleef, reikt zijn verhaalstof tot in Brabant. Caesarius presenteerde zijn exempelen binnen de structuur van een dialoog tussen een monnik-leraar en een novice-leerling. Een recente Nederlande vertaling door G.J.M. Bartelink maakt ook deze verhalenschat toegankelijk. Ze leent zich uitstekend als eerste kennismaking met de ongemeen boeiende cisterciënzerwereld.
cijfers pas in de veertiende eeuw in onze gewesten ingang vonden. Cisterciënzers ontwikkelden dan maar eigen cijfersystemen. In de twaalfde eeuwse Duinenabdij kreeg dit de vorm van een letters en punten, de zogenaamde Duinenefoliëring, een verfijnd systeem dat evenwel geen navolging kreeg.
| |
Beknopte bibliografie
Cisterciënzerteksten in Nederlandse vertaling
Bernardus van Clairvaux, Hij kusse mij met de kus van zijn mond: preken 1-9 over het Hooglied, [vertaald door Nico Visser, met een inleiding door Jeroen Witkam], Kampen: Kok; Gent; Uitgeverij Carmelitana, 1999 - 169 p. - (Mystieke teksten en thema's, 14); Aelred van Rievaulx, De geestelijke vriendschap, vertaald door Ida van Brabant, ingeleid door Christofoor Wagenaar. - Bonheiden: Abdij Bethlehem, 19813. - 141 p - (Monastieke cahiers, 6); Caesarius van Heisterbach, Boek der Mirakelen I-II, ingeleid en vertaald door G.J.M. Bartelink, s'-Hertogenbosch: Voltaire, 2003-2004. - 2 vol. (446, 440 p.)
| |
Over boeken en bibliotheken, in het bijzonder bij cisterciënzers
J. Berlioz, Identifier sources et citations. - Turnhout: Brepols, 1994. - (L'atelier du médiéviste, 1); L. Busine en L. Vandamme (ed.), Besloten wereld, open boeken: middeleeuwse handschriften in dialoog met actuele kunst. - Tielt: Lannoo, 2002; A. Derolez (ed.), Corpus catalogorum Belgii: the medieval bookslists of the Southern Low Countries. - Brussel: Paleis der Academiën, 1994 - (lopend); A. Derolez, The paleography of Gothic manuscript books: from the twelfth to the early sixteenth century. - Cambridge: Cambridge University Press, 2003. - (Cambridge Studies in Paleography and Codicology, 9); Th. Glorieux - De Gand, Cisterciënzerhandschriften van de Koninklijke Bibliotheek van Belgie. - Brussel: Koninklijke Bibliotheek, 1990. - (Tentoonstellingscatalogus); M. Sabbe, M. Lamberigts en F. Gistelinck (ed), Bernardus en de Cistercienzerfamilie in België 1090-1990. - Leuven: Bibliotheek van de Faculteit der Godgeleerdheid, 1990. - (Documenta libraria, 10)
|
|