■ Spreiding van de cisterciënzerabdijen in België en het Groothertogdom Luxemburg, uit M. Cocherill, Dictionnaire des monastères cisterciens
(Rochefort: Abbaye Notre Dame de St-Remy, 1976)
■ De schuur van de uithof Ten Bogaerde te Koksijde. Gebouwd midden dertiende eeuw.
[foto H. van Royen]
mocht ook niet bij de verlokkingen van het herbergleven gebeuren. De geopolitieke wijzigingen die zich vanaf de veertiende eeuw voltrokken, betekenden het einde van de rust voor monastieke gemeenschappen in oorlogszones.
De zestiende eeuw bleek in heel reformatorisch Europa nefast. Groot-Brittannië nam daarbij het voortouw: vanaf 1536 werden alle abdijen geconfisqueerd. Protestants Noord-Europa volgde dezelfde beweging. In de Nederlanden stimuleerden de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) en de Contrareformatie de plattelandsvlucht van talrijke cisterciënzerabdijen. Abdijsites op het platteland, zoals de abdijen Ten Duinen te Koksijde, Ter Doest in Lissewege of Boudelo te Sinaai-Waas, werden vanaf 1578 als steengroeve geexploiteerd. Eerst door de protestanten, nadien door de monniken zelf, die de bouwmaterialen zowel gebruikten om hun bezittingen te herstellen als stenen aan derden verkochten om geld in het laatje te krijgen. De door de Duinenabdij opgeslorpte dochterabdij Ter Doest werd verder uitgebaat als uithof. De abdijschuur en de nieuwe gebouwen van het neerhof, die zoals de andere uithoven nu verpacht werden, werden verder onderhouden, terwijl de abdijgebouwen zelf ook tot steenklamp werden herbestemd.
De belangrijkste stadshof werd door talrijke kloostergemeenschappen uitgebouwd tot een nieuwe abdij. Vooral in het graafschap Vlaanderen was de plattelandsvlucht groot. De abdijgemeenschappen van Boudelo, Nieuwenbos, Hemelsdale en Spermalie vestigden zich respectievelijk te Gent en te Brugge. In het hertogdom Brabant en het graafschap Loon werd het wel door hogerhand gestimuleerd, maar toch vond de plattelandsvlucht er veel minder weerklank. Zo bleven de monialen van Roosendael te Walem, en de monniken van Hemiksem herstelden hun abdij aan de Schelde. Ook de monialen van Vrouwenpark bij Rotselaar of Herkenrode bleven op het platteland. Onder grote druk dienden zij hun abdij wel zo te verbouwen dat er ook binnen het abdijdomein een feitelijke clausuur, een kloosterafscheiding, was. Voordien hadden de vrouwenabdijen, in tegenstelling tot de mannenabdijen binnen de orde, immers een losse bouwkundige structuur binnen de abdijmuren. In de achttiende eeuw, een relatief rustige en economisch voorspoedige eeuw, bouwden of verbouwden ook de cisterciënzergemeenschappen delen van hun patrimonium. Zo werden het abdissenkwartier van Herkenrode en de stadshof van Hemiksem te Antwerpen, het huidige bisschoppelijk paleis, gebouwd volgens de nieuwe tijdsmode.