| |
| |
| |
Bibliotheek
Samenstelling Geert Swaenepoel
Filosofie en religie
■ Dominique en Mikael Bauer (red.)
Cum tanta sit in amicitia vera perfectio. Liber amicorum Raoul Bauer, Pelckmans, Kapellen, 2009, 288 blz., 24,50 €
Cultuurgeschiedenis is altijd wat een vreemde eend in de bijt geweest, zwevend tussen wetenschap, filosofie en literatuur, tussen het ontvouwen van een zeker vakjargon en de kunst van het verhaal. Is cultuurgeschiedenis wel een wetenschap? In het spoor van Arnold J. Toynbees A Study of History heeft Raoul Bauer (1944) met niet aflatende ijver die ‘onwetenschappelijke wetenschap’ beoefend en gebeten door de microbe voor ‘zijn vak’ liggen ook nu nog enkele nieuwe boekprojecten klaar en toert de jonge emeritus van lezing naar lezing - vooral over de cisterciënzers - door Vlaanderen en Nederland. Bij zijn emeritaat werden in een liber amicorum dertien lezenswaardige bijdragen verzameld rond de drie thema's die de cultuurhistoricus ter harte gaan: de middeleeuwen, het domein van architectuur en kunst, en de filosofische reflectie. Dat zijn geen duffe of saaie onderwerpen die niets met ons leven te maken hebben, integendeel. Die cultuurgeschiedenis vertelt ook veel over onszelf. ‘We must carry our inquiery from the macrocosmos of historical facts to the microcosmos of individual human experience’, stelde Toynbee en ook de uitspraak van Henri Pirenne vertrekt van diezelfde fundamentele waarheid: ‘Mais je suis un historien, c'est pourquoi que j'aime la vie’. Voor Raoul Bauer stond zijn onderzoek, studie en degelijk onderwijs niet los van vriendschappen en het uitwisselen van gedachten bij een goede fles wijn. De dertien auteurs van dit boek zijn niet alleen specialisten ter zake die zorgden voor waardevolle bijdragen, bovenal zijn het hechte vrienden en familie van de gehuldigde. De titel van het Liber amicorum, ontleend aan De Spirituali amicitia van Aelred van Rievaulx, is daarom zeer toepasselijk: Cum tanta sit in amicitia vera perfectio - ‘Aangezien er in de vriendschap zo'n grote ware vervolmaking is’.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
■ Martin Heidegger
De oorsprong van het kunstwerk, Boom, Amsterdam, 2009, 104 blz., 8,95 €
In de reeks Kleine Klassieken verschijnen bij uitgeverij Boom geregeld pareltjes uit de filosofie. Elk kleinood wordt met een originele cover en met bibliofiele zorg uitgegeven en is te koop voor een habbekrats. In die boekenreeks met bekende en minder bekende teksten van grote denkers verscheen vorig jaar Gelukkig leven van Seneca. Zijn adviezen om in tijden van tegenspoed gemoedsrust te vinden, blijven actueel. Voorts was er Magie en emotie waarin Jean-Paul Sartre aangeeft dat we met emoties de werkelijkheid naar onze hand kunnen zetten. Van de meester van het essay, Michel de Montaigne, verschenen dan weer enkele teksten onder de titel Over vriendschap. Ook dit jaar publiceert Boom enkele Kleine Klassieken die de universele vragen van de mens krachtig aankaarten en het daarom verdienen gelezen te worden. Het gaat om Lachen van Henri Bergson, Twee opvattingen van vrijheid van Isaiah Berlin, De tragiek van de goden van Lucianus van Samosata en Over waarheid van Francis Bacon. Uit deze boekenreeks verdient een sleuteltekst uit het oeuvre van de Duitse filosoof Martin Heidegger onze bijzondere aandacht, omdat de thematiek aansluit bij dit tijdschrift. In De oorsprong van het kunstwerk - gebaseerd op een aantal lezingen uit 1936, maar pas in 1950 in de bundel Holzwege voor het eerst gepubliceerd - gaat Heidegger op zoek naar het wezen van de kunst. Hij bakent eerst het kunstwerk af tegenover het ding en het tuig. Al is het kunstwerk ook een ding, het is tegelijk veel meer dan dat. Zoals een allegorie of een symbool verwijst het naar iets. Denk aan het schilderij van Van Gogh waarop een paar boerenschoenen staat afgebeeld. Dat werk maakt het tuig zichtbaar, maar tegelijk roepen die schoenen de hele wereld
van het boerenleven op. Zo brengt het werk iets aan het licht wat voordien niet werd gezien. Iets nieuws treedt als iets waars tevoorschijn. Voor de toeschouwer is dat een schok, waardoor een wereld opengaat en de waarheid niet alleen wordt blootgelegd, maar zelfs geschiedt. De zin van kunst ligt in die gebeurtenis en in die ervaring van waarheid. Het is hoogst opmerkelijk dat wanneer Heidegger het over kunst heeft, niet zozeer de schoonheid, maar wel de waarheid primeert. Het gaat niet over ‘kunst om de kunst’. Elk kunstwerk bevat een boodschap en is nooit zomaar vrijblijvende Spielerei. Van veel hedendaagse kunst denken we dat gemakshalve, maar misschien heeft ook die ons veel te zeggen als we bereid zijn te luisteren en geduldig te kijken tot een betekenis zich openbaart.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Beeldende kunst
■ Quentin Buvelot e.a.
Philips Wouwerman 1619-1668, Waanders Uitgevers, Zwolle, en Mauritshuis, Den Haag, 2009, 208 blz., 37,50 €
Philips Wouwerman (1619-1668) behoort tot de minder bekende schilders uit de zeventiende eeuw in de Noordelijke Nederlanden. Hij was een vrij productief kunstenaar. Zo'n zeshonderd werken staan op zijn naam. Het gaat vooral om afbeeldingen van jachtpartijen, veldslagen, rijscholen, legerkampen en dergelijke. Vooral de voorstellingen van paarden schilderde hij met een zeer grote correctheid en blijkbaar met uiterst gemak. Meestal plaatste hij dit dier in het weidse landschap. Ook zijn tekeningen zijn op dit gebied boeiend om te observeren. Zo ontwikkelde Wouwerman zich tot een kunstenaar van meer dan een behoorlijke kwaliteit. Naar aanleiding van een tentoonstelling over hem in het Mauritshuis in Den Haag werd een rijk geïllustreerd boek met catalogus uitgegeven. Het fraai gerealiseerde boek bevat diverse bijdragen, geschreven door Edwin Buijsen, Kathrin Bürger, Frederik Duparc, Alice Klaassen, Lea van der Vinde, Gregor Weber, Gerdien Wuestman en Quetin Buvelot, die ook de redactie verzorgde. Ongetwijfeld vormt deze uitgave voortaan een basisboek voor de studie van Philips Wouwerman.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
■ Annemie De Gendt
In het spoor van Rubens, Sint-Niklaas, 2009, 26 × 21 cm, 104 blz., 15 €
Naar aanleiding van de tentoonstelling In het spoor van Rubens, die tot 31 januari 2010 bezocht kon worden in het museum Zwijgershoek in Sint-Niklaas, verscheen ook een boek met een waaier aan kleurenillustraties.
Hoewel de opbouw van de tentoonstelling zich hoofdzakelijk beperkt tot het naast elkaar ophangen van een behoorlijke verzameling schilderijen (en wat sculpturen, meubels en edelsmeedwerk) bezorgt het geheel een goed overzicht van de schilderkunst tijdens de contrareformatie en haar invloed op de cultuur en de maatschappij tijdens de zeventiende eeuw in de Zuidelijke Nederlanden. De tekst van het boek is een samenvattend relaas van wat vooral schilders in die periode hebben gepresteerd, meestal onder invloed van enkele grootten, zoals Caravaggio, Rubens en Van Dyck. Zij realiseerden werken die als basis dienden voor schilder- en beeldhouwkunst, wandtapijtkunst, zilversmeedkunst, grafiek en boekproductie. Zowel het grootschalige en hiërarchische atelier als de introductie van de barokke monumentaliteit door Rubens bleven een voorbeeld gedurende de zeventiende eeuw, zeker in de Zuidelijke Nederlanden. Het interessantste aan de tentoonstelling en aan de uitgave is dat we heel wat schilderijen kunnen bekijken die zich vooral in reserves van musea, in privéverzamelingen en in de kunsthandel bevinden.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
■ Koenraad De Wolf en Manu Verhulst
Johannes Wickert. Schilderkunst / Malerei, Halewijn, Antwerpen, 2009, 154 blz., 30 €
De wortels van het oeuvre van Johannes Wickert (1954) zitten nog volop in de christelijke traditie, hoewel zijn werken niet langer in dienst van de geloofsverkondiging staan. De actuele tijdsgeest ademend, brengt de Duitse kunstenaar in een figuratief-symbolische beeldtaal het transcendente veeleer subtiel aan de oppervlakte. Bovenal toont hij de puinhoop die het individualisme in onze samenleving aanricht. Het gemeenschapsleven en de openheid voor het religieuze worden van tafel geveegd. Vreemd genoeg brengt Wickert net graag in beeld wat zich onder tafel afspeelt. Hij schildert voeten als ‘spiegel van de ziel’, zoals de 17de-eeuwse Gabriel d'Artis die omschreef. Die filosoof was van oordeel dat God niet vanboven uit naar de mensen kijkt, maar vanuit de aarde. Voeten krijgen zo een symbolische betekenis. Wickert wil met zijn werk een betere wereld tot stand brengen. Subtiel reikt hij de mensheid een medicijn aan tegen de wanhoop. Zijn vrolijke kleurenpallet wekt hoop, geloof en liefde op in de desolate leegte. De kracht van zijn beelden wordt in de zopas uitgegeven monografie versterkt door de kracht van woorden. De tweetalige poezie van priester-dichter Manu Verhulst kreeg een originele vormgeving naast de veelal paginagroot afgebeelde olieverfschilderijen. In het voorwoord vat kardinaal Godfried Danneels heel goed alle dimensies van Wickerts oeuvre samen. ‘Er zit psychologische diepgang in zijn werken. De kunstenaar die sinds vele jaren als hoogleraar psychologie verbonden is aan de universiteit van Keulen, analyseert zijn personages tot op het bot. Doordat die werken zo diep
| |
| |
graven, blijven ze ook zo lang op het netvlies kleven. Vervolgens, Wickert snijdt met een cuttermes heel diep in het vel van de samenleving. Op een ongenadige manier confronteert hij ons met het lijden in deze wereld: het fysieke, maar vooral het mentale lijden dat zo welig tiert. Ten slotte: hoe diep mensen ook in de put zitten, de kunstenaar biedt iedere keer een uitweg of een aanzet daartoe. De verwijzing naar het transcendente of goddelijke zit in ieder werk ingebakken.’ De kardinaal vindt dan ook dat de naam van Johannes Wickert moet worden toegevoegd aan dat kleine lijstje van zuiver epische of narratieve kunstenaars zoals Arcabas en Michel Ciry die erin slagen de eeuwenoude Bijbelse boodschap op een actuele manier te vertellen.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Architectuur
■ Raoul Bauer
De ontvoering van God: een cultuurhistorische visie op de romaanse en gotische kerkarchitectuur. Davidsfonds, Leuven, 2009, 144 blz., 27,50 €
De Europese gotische kathedralen behoren tot de absolute top van ons westerse patrimonium. Dit bouwkundig erfgoed bepaalt niet enkel de skyline van vele steden, het toont de ambitie van steden en de relatie tussen het goddelijke en de wereld. Bauer is reeds jaren gefascineerd door de twaalfde eeuw, het scharniermoment waarin de overgang tot stand komt van de romaanse naar de gotische bouwkunst. De stijlmutatie komt niet zomaar, zij is ingebed is een ruimere maatschappelijke en spirituele verandering, een andere kijk op God, de mens en de wereld. Een vergaande desacralisering van de wereld begint volgens Bauer met de gregoriaanse hervorming die aansluit bij de opkomende stedelijke seculiere cultuur. ‘De romaanse architectuur met haar op en top sacrale ruimte waarin de transcendentie van God centraal staat, past niet meer in deze verwereldlijking’ is Bauers uitgangspunt. Hij start zijn verhaal bij de Saint-Philibertkerk in Tournus. Veel bezoekers vinden ‘het interieur een existentieel beklijvende ervaring’ en er ‘heerst niet de onrust van de wereld maar de rust van de hemel’. Hij gaat uitvoerig in op de Maria Magdalenabasiliek in Vézelay en twee Cisterciënzerkerken: Fontenay en Pontigny. Voor wat betreft de gotiek wordt ingegaan op de ‘gekroonde berg’, de kathedraal van Laon en de kathedraal van Amiens. In hoofdstuk twee schetst Bauer het ontstaan van de 12de eeuwse renaissance. Tussen 1000 en 1200 is er een duidelijke verschuiving, een denken dat bepaald wordt door Augustinus om vervolgens te worden beïnvloed door het denken van Joachim van Fiore. Vanuit het denken van Augustinus is het ‘aardse verblijf van de gelovigen een onvermoeide pelgrimstocht naar een bovenaards doel’. In plaats van het afwachten van de voltooiing der tijden is er bij de gregorianen
‘de wil om het koninkrijk Gods hier op deze wereld te vestigen’. De Civitas Dei van Augustinus ruimt volgens Bauer plaats voor een soort van politiek-regieuze entiteit namelijk de sancta respublica christiana of de christenheid. In hoofdstuk 3 ‘De verlijfelijking van het goddelijke’ wordt verder nagegaan in welke mate het wereldlijke en menselijke het goddelijke inpalmt. Bauer gaat in op de theologische spanning tussen de seculiere wereld en de transcendente realiteit waarbij de schittering van de hostie het best wordt gevisualiseerd in de ‘Triptiek der zeven sacramenten’, het schilderij van Rogier van der Weyden. In een gotische kathedraal is de gekruisigde Christus aanwezig maar ook de priester met de naar de hemel gerichte hostie. De waardering voor het zichtbare neemt toe, in casu brood en wijn. Het boek is geen analytische omschrijving van kerkgebouwen. Het wil de achtergronden duiden die de ommekeer in de architectuur teweeg hebben gebracht. Als appendix ‘De middeleeuwse kathedraal als historische bron’ belicht Bauer een aantal standaardwerken die de kathedraal als onderwerp hebben. De foto's die het verhaal ondersteunen zijn genomen door Piet Debois
[Marc Dubois]
| |
■ Hans Ibelings
In publieke opdracht. Vlaams Bouwmeester 1999-2009, SUN, Amsterdam, 2009, 186 blz., 42,50 €
Op initiatief van Vlaams Bouwmeester Marcel Smets analyseerde architectuurcriticus Hans Ibelings tien jaar Vlaams Bouwmeesterschap en de methode van de Open Oproep. In 1999 kreeg het Vlaamse architectuurbeleid een nieuwe impuls door het instellen van die functie die eerst tot 2005 door bOb van Reeth werd vervuld en nadien door Smets. Dat beleid is een breuk met het verleden doordat het eindelijk meer aandacht besteedt aan de publieke ruimte en de openbare gebouwen. Architectuur is van waarde voor de samenleving en de overheid heeft daarin een verantwoordelijkheid. De architect bouwt niet louter voor individuen of instituties van kerk en staat, maar geeft gestalte aan een samenleving. Daarom is architectuur een publieke kunst die de samenleving ten goede komt. Architectuur wordt zelfs ontdekt als een van de middelen om het Vlaamse zelfbewustzijn uit te dragen en vorm te geven. Het laat zien wat onze deelstaat vermag. Samen met de Vlaamse Bouwmeester vormen het Vlaams Architectuurinstituut (VAi) en de uitgave van het Jaarboek Architectuur Vlaanderen een ‘wapen tegen de architecturale ongeletterdheid’. Door voor architectuur in opdracht van de Vlaamse overheid of lokale besturen te werken met de Open Oproep en de daarbij horende discussies, verhoogt niet alleen de kwaliteit van de projecten, maar ook de betrokkenheid van de bevolking en de openbaarheid van bestuur. De Open Oproep is eigenlijk een wedstrijd waarbij na een opdrachtformulering kandidaten een portfolio indienen. Daaruit gebeurt een voorselectie van tien ontwerpen. Na overleg met de bouwheer kunnen vijf ontwerpers hun visie geven en komt de jury tot een keuze. Altijd wordt getracht jonge bureaus en een buitenlandse architect aan te trekken. Sinds 1999 waren er meer dan 400 projecten, waarvan er 200 in uitvoering zijn en 50 gerealiseerd. Ibelings belicht er in zijn boek dat ook in het Engels
verscheen, 24 in detail. Het gaat om heel uiteenlopende projecten voor cultuurcentra, schoolgebouwen, infrastructuurwerken zoals bruggen en wegen, dorpskernen, stadshuizen of crematoria, waarbij het nu eens een nieuwbouw betreft, dan weer een restauratie of een interventie in een bestaande bebouwing. Het boek In publieke opdracht zorgt voor een degelijke terugblik op het mooie resultaat van een decennium Vlaams Bouwmeesterschap.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Fotografie
■ Michel Szulc Krzyzanowski
Sequences: the ultimate selection. Uitgeverij Voetnoot, Antwerpen, 2009, 238 blz., 75 €
Tussen 1975 en 1984 maakte de Nederlandse fotograaf Michel Szulc Krzyzanowski honderden ‘sequences’, reeksen foto's waarin een subtiele verschuiving optreedt, en die minstens uit twee afbeeldingen bestaat maar die soms tot hogere aantallen beelden kan oplopen. Het zijn pogingen van de kunstenaar om vat te krijgen op tijd en gebeurtenissen. In 1984 stopte Krzyzanowski vrij abrupt. Die periode werd afgesloten met de publicatie van Sequences, met een voorwoord van David Travis, curator fotografie van het Art Institute in Chicago. De foto's van Krzyzanowski werden onder andere tentoon gestled in het Stedelijk Museum in Amsterdam, Centre Beaubourg in Parijs en het Ludwig Museum in Keulen die zijn werk voor hun collecties aankochten. Nu, 25 jaar later, publiceert Michel Szulc Krzyzanowski de ‘ultieme selectie’ bij Uitgeverij Voetnoot. In Sequences: the ultimate selection zijn de 112 beste sequenties opgenomen. Daarbij zijn er ook dertig die nooit eerder zijn getoond of gepubliceerd. Het boek bevat meer dan 500 foto's. Ze werden genomen in Europa, Noord-Afrika, de Verenigde Staten en Mexico. Krzyzanowski toont hoe tijd, ruimte, licht en schaduw met elkaar in interactie zijn, subtiel met elkaar en met de toeschouwer spelen. Krzyzanowski's foto's zijn het toonbeeld van subtiele, uitgepuurde eenvoud. Hij fotografeert eenvoudige dingen: enkel handen, een stuk rots, stok of een schelp op de onmetelijke zandvlaktes waar hij dit werk maakt. In de reeksen die de fotograaf van deze ogenschijnlijk banale dingen brengt, slaagt hij erin die alledaagsheid te overstijgen en op te tillen tot concrete poëzie. Sequences the ultimate selection is een uitermate fraai vormgegeven boek dat voor de vakman én voor de liefhebber van kunstfotografie een must is.
[Geert Swaenepoel]
| |
Literair essay
■ Cas Goossens (ed)
Zo, denk ik, wordt liefde weer nieuw. Over de poëzie van Jo Gisekin. Uitgeverij P, Leuven, 2008, 134 blz., 20 €
In 1969 verscheen Een dode speelgoedvogel, de debuutbundel van Jo Gisekin. Veertig jaar later wordt Gisekins dichtwerk geprezen in Zo, denk ik, wordt liefde weer nieuw, een regel uit haar eigen gedicht Shantung. Collega-dichters, kunstenaars, recensenten en componisten vertellen wat de poëzie van Gisekin voor hen zo waardevol maakt, en dat op geheel eigen(zinnige) wijze, met een briefje, een gedicht, herinneringen, reflectie of analyse.
Hierdoor krijgt de lezer van Zo, denk ik, wordt liefde weer nieuw een mooi overzicht van de stijl en thematiek van Gisekins poëzie. Velen prijzen ‘het levensechte’, de kracht van haar stijl’ (Harold van de Perre) en de ‘uitgepuurde, tot de essentie gereduceerde zegging’ (Anne Marie Musschoot). Langs ‘het kleine, het tastbare, het alledaagse’ roept Gisekin steeds het ‘ongrijpbare’ op (Hugo Brems): eenvoudige beelden uit het menselijke, persoonlijk leven openbaren existentiële thema's als geboorte, vergankelijkheid en dood, liefde en leegte
Veel aandacht gaat in Zo, denk ik, wordt liefde weer nieuw naar de dichtbundel De tuin van Cathérine, over de ontmoeting, vriendschap en leefwereld van een mentaal gehandicapte vrouw. Erg ontroerend is dan ook de bijdrage van Andries Kinsbergen, de vader van Rita, de mentaal gehandicapte vrouw waarmee Jo Gisekin een intieme vriendschap deelt. Voor hem bewijst Gisekin dat kunst wel degelijk ‘een bijdrage kan leveren tot een beter begrip van de medemens en aldus tot een nieuw harmoniemodel’, toch een groot compliment voor een artiest en zeker niet het enige dat deze samengestelde bundel telt. Zo, denk ik, wordt liefde weer nieuw is een mooi en eerlijk eerbetoon aan een stevig gevestigde, maar voor het grote publiek verborgen gebleven waarde in het Nederlandstalige literatuurlandschap.
[Line Hendrickx]
| |
■ Jos van Cann
De Grote Crimezone Thriller Encyclopedie. Uitgeverij Unieboek, Houten, 2009, 364 blz., 27,95 €
Het misdaad- en thrillergenre boomt, ook in ons taalgebied. En het genre wordt stilaan au serieux genomen, getuige de aandacht die recent het nieuwe boek van James Ellroy te beurt. De tijd is dan ook rijp voor een naslagwerk over het genre Eerder publiceerde Jos van Cann Moordgids. In mijn recensie sprak ik bij het verschijnen ervan de wens uit op een regelmatige update van het
| |
| |
boek. Die geactualiseerde en uitgebreide editie is eind vorig jaar verschenen met als titel De Grote Crimezone Thriller Encyclopedie. Auteur Jos van Cann heeft aanvullende informatie geput uit de archieven van de onvolprezen website Crimezone.nl. Het boek bevat, alfabetisch op auteursnaam geordend, informatie over ruim 3.000 auteurs en 12.000 titels van Nederlandstalige en vertaalde thrillers, detectiveverhalen en andere misdaadromans. Soms worden enkel auteursnaam, titel(s), en jaar van uitgave vermeld. Belangrijker auteurs krijgen een omvangrijk lemma toebedeeld. En nog anderen een uitgebreid artikel of interview. De auteur gebruikt de genreaanduiding van de bekende Vrij Nederland Detective & Thrillergids. De boeken die in die vier of vijf sterren kregen worden achteraan vermeld in een aparte erelijst. De Grote Crimezone Thriller Encyclopedie bevat verder overzichten van de winnaars en genomineerden van de belangrijke Nederlandse en Vlaamse prijzen voor misdaadliteratuur, een pseudoniemen- en een auteursindex, relevante websites en wordt afgesloten met een literatuur- en een bronnenopgave. Detailkritiek op een encyclopedisch werk is altijd mogelijk. Over de ruimte die auteurs al dan niet toebedeeld krijgen kan gediscuteerd worden. Dat belet niet dat Jos van Cann met De Grote Crimezone Thriller Encyclopedie een breed opgezet en onmisbaar naslagwerk voor het thriller- en misdaadgenre heeft afgeleverd. Een boek waar de liefhebber van het genre niet omheen kan en dat thuishoort in de collectie van openbare bibliotheken.
[Geert Swaenepoel]
| |
Literair proza
■ Menno Lievers
De val van Hippocrates. De Bezige Bij, Amsterdam, 2009, 284 blz., 19,90 €
In Menno Lievers' medische roman De val van Hippocrates worstelt het hoofdpersonage Erik Liefco met heel wat schuldgevoelens. Op dertienjarige leeftijd heeft Erik zijn broer naast zich in de afgrond zien storten. Nadat ze samen de Zwitserse Trübsee bezocht hadden en geen geld meer hadden voor de skilift begonnen Erik en zijn broer aan een hachelijke afdaling die Eriks broer uiteindelijk fataal werd. Erik probeert alles in zijn leven om terug in de gratie bij zijn moeder te raken. Een van zijn plannen daarvoor is om arts te worden en een opleidingsplaats te krijgen in een gerenommeerd Nederlands ziekenhuis. Eriks vriendin Beatrijs is allerminst ingetogen met Eriks talrijke pogingen om zo'n opleidingsplaats in de wacht te slepen. Beatrijs stelt Erik voor om met haar naar Londen te gaan waar zij een topsalaris krijgt en waar Erik, als hij dat per se wil, een dokterspraktijk kan starten. Erik weigert en blijft alleen achter in Nederland waar hij al snel het rechte pad kwijtraakt. Als basisarts stapelt Erik de blunders op. De meeste van zijn patiënten overlijden, soms in verdachte omstandigheden. Op seksueel vlak is Erik bijzonder actief nadat Beatrijs naar Londen vertrokken is. Vooral in het ziekenhuis waar hij werkt, slaagt hij erin om er een hele schare vriendinnen op na te houden. Erik gaat zelf een schijnhuwelijk aan met een Colombiaanse prostituee die kort daarna op de luchthaven van Tokio wordt opgepakt met een kilo cocaine in haar bagage. Voor al die vrouwen verbergt Erik dat de kans bestaat dat hij aids opgelopen heeft toen hij een aidspatiënt in de lies moest prikken en na deze actie de naald per ongeluk in zijn duim prikte. Lange tijd probeert Erik de gedachte dat hij een kandidaat HIV-patiënt is te onderdrukken, maar hij beseft maar al te goed dat hij zowel lichamelijk aan het aftakelen is, als ook mentaal
wanneer hij zich voor zijn medische (wan)daden moet verantwoorden in de gerechtszaal. In tegenstelling tot Hippocrates, de Griekse arts die als eerste natuurlijke in plaats van bovennatuurlijke oorzaken voor ziekten zag, heeft Erik zich door zijn verstoord zelfbeeld te weinig met de feitelijke geneeskunde bezig gehouden, maar wel met het emotioneel geraaskal met zijn patiënten. De val van Hippocrates is een beklemmende filosofische roman waarin Lievers de grenzen aftast van de ethiek. Door zijn opbouw leest de roman als een superspannend detectiveverhaal met een dantesk einde. Kortom, een roman die de lezer dagenlang in de ban houdt.
[Nicolas Verscheure]
| |
■ P.F. Thomése
J. Kessels: The Novel. Uitgeverij Contact, Amsterdam, 2009, 220 blz., 19,95 €
Stelt u zich het volgende scenario eens voor. U reist met uw beste vriend naar Hamburg, woont er een voetbalwedstrijd bij van de amateurploeg Sankt Pauli. U bent van plan om na de wedstrijd onmiddellijk terug te keren naar uw geboortestreek en dan ontdekt u een lijk in de koffer van uw wagen. Geloof het of niet, dit is het uitgangspunt in J. Kessels: The Novel, het tiende boek van schrijver P.F. Thomése die met J. Kessels een liefde deelt voor film, country muziek en het oeuvre van Charles Bukowski. Wie het literaire werk van Thomése op de voet volgt, weet dat zijn controversiele romans sfeervol zijn en wemelen van de filosofischpsychologische terzijdes van de verteller die de vergeefsheid in het streven van de personages nu eens relativeert en dan weer uitvergroot. Het moet gezegd worden dat J. Kessels: The Novel in navolging van de andere boeken van Thomése erg controversieel te noemen is en dat het psychologische geploeter van de hoofdpersonages frappant is. Zo raakt de verteller Thomése samen met zijn beste vriend en zijn favoriete personage J. Kessels verstrikt in een web van krankzinnige intriges waar zij eigenlijk geen deel aan hebben.
Het zijn de absurde dialogen, de besluiteloosheid van beide heren, de hilarische finale en vooral de wrange humor die kleur geven aan dit stilistisch pareltje over (on)trouw tussen beste vrienden, over zinloos gereis door Europa en over wansmakelijke Duitse toplesstenten. Thomése mag dan al geen indringende dingen over de wereld vertellen, zijn humor werkt meer dan eens erg aanstekelijk.
[Nicolas Verscheure]
| |
■ Peter Drehmanns
De begeleider. Querido, Amsterdam, 2009, 265 blz., 18,95 €
Leo Zonderland, het hoofdpersonage in Peter Drehmanns' cynische roman De begeleider, heeft zich gespecialiseerd in de meest eigenzinnige job die in Nederland bestaat: ‘het begeleiden van suicide tourists naar Zürich’. In De begeleider worden drie levensmoede mensen uit hun lijden verlost. Zonderlands eerste klant is mevrouw R., een zesendertigjarige niet onknappe vrouw die niet alleen jarenlang onder doktersbehandeling geweest is, maar eveneens in diverse zenuwinrichtingen heeft gelogeerd. Ze kreeg er diverse etiketten opgeplakt: ‘dissociatieve persoonlijkheidsstoornis, bipolaire depressie, borderline, interpretatieve paranoia, atypische depressie en andere’. Zonderland begeleidt mevrouw R. op haar laatste helletocht naar de Zwitserse stichting Sententia waar ze 15 gram natrium-pentobarbital zal innemen om haar overwinning op haar armzalige leven te vieren. De autotocht naar Zürich verloopt allesbehalve vlekkeloos. Zo lichten de Zwitserse douaniers de vier koffers van mevrouw R. grondig door en verlenen mevrouw R. pas na haar grandioze weerwoord toegang tot de Zwitserse ‘Hades’. Zonderlands tweede klant is de impotente meneer M., een voormalige archivaris, die kort voor zijn afscheid nog voor heel wat oproer zorgt. Twee dagen vooraleer hij de dodelijke druppeltjes inneemt, bezoekt hij samen met Zonderland het Zwitserse bordeel Club Lustopia waar hij voor de laatste keer strijd levert tegen zijn impotentie. Meneer M. sluit er met de hoeren een weddenschap af: slagen de drie hoeren erin zijn erectiele functies te rehabiliteren, dan krijgen ze elk duizend euro.
Zonderlands laatste klant is de arbeidsongeschikte mondhygiëniste mevrouw W. Haar levensbeëindiging lijkt vlot te verlopen, maar door een ongelukkige samenloop van omstandigheden, moet het hele Sententiacircus hun praktijk in een camper buiten de muren van hun gesticht verder zetten. Mevrouw W. maakt gebruik van een drive-in death. Als geen ander slaagt Drehmanns erin om zijn lezers wakker te schudden, om hen een geweten te schoppen. Is de dood maakbaar, zelfs indien ze ‘Zwitsers zindelijk’ uitgevoerd wordt? De begeleider is een beklijvende road novel die de lezers meeneemt naar het terrein van de euthanasie en de psychiatrische instellingen. De lijn tussen tragedie en komedie is bij momenten flinterdun. Kortom, deze roman is zowel onthutsend als teder.
[Nicolas Verscheure]
| |
■ Edzard Mik
Goede tijden. De Bezige Bij, Amsterdam, 2009, 237 blz., 18,90 €
Het huwelijk tussen de Russische danseres Julia en de Nederlandse advocaat Vink staat op springen in Edzard Miks zevende roman Goede tijden. Het wederzijds vertrouwen is zoek doordat Julia in de ban is van goeroedanser Sjef die een hele schare vrouwen rond zich verzamelt. Vink verdenkt er Julia en Sjef van er een buitenechtelijke relatie op na te houden. Julia op haar beurt vindt dat Vink een harteloze advocaat geworden is die niet langer de waarheid nastreeft, maar mee verantwoordelijk is voor al het bedrog in de rechtszalen.
Wanneer Sjefs naam genoemd wordt in de zaak van de verdwijning van Germaine wordt Vink door Germaines echtgenoot Batta aangesteld om te pleiten tegen Sjef. Sjef zal het proces echter nooit meer meemaken omdat hij zelfmoord pleegt nadat Julia hem achterlaat op één van zijn privéfeestjes: ‘Een silhouet [dat van Sjef] gleed langs de gevel, moeiteloos en zonder realiteit. Misschien dat hij [Vink] ergens in zijn hersenen wel registreerde wat er gebeurde, maar hij liet het niet tot zich doordringen en draaide de straat op. De plof was echter niet mis te verstaan, en tientallen ramen lichtten op, het had er alle schijn van dat de hele flat halsreikend naar dit moment had uitgezien, als naar een bevrijding, een bevrijding voor allen.’ Na Sjefs zelfmoord groeien Julia en Vink niet naar elkaar toe. Vanuit het perspectief van de overleden Sjef zijn de lezers daar getuige van. Om zijn huwelijkscrisis te verwerken houdt Vink er een minnares op na, Maria. De passie keert terug in zijn leven, maar op het moment dat de lezers verwachten dat Maria en Vink voorgoed het bed met elkaar zullen delen, vergeeft Vink de misstap van zijn vrouw en met een handjevol alledaagse woorden kunnen ze allebei verder. Goede tijden is veel meer dan een psychologische roman over twee uit elkaar gegroeide huwelijkspartners. Het is een wondermooie poëtische roman vol verrassende beelden en metaforen waarin Mik net als in zijn roman De wachters zijn lezers op het verkeerde been zet. Goede tijden laat zich het best van al omschrijven als een oerdegelijke Nederlandse cynische roman met internationale uitstraling.
[Nicolas Verscheure]
| |
■ Dieter Ceustermans
Vluchtmisdrijf. Uitgeverij Contact, Amsterdam, 2009, 237 blz., 18,95 €
Het zal je maar overkomen. Op het moment dat Peter Decraene zijn vrouw Mia binnenbrengt in de palliatieve afdeling van een streekziekenhuis in Vlaanderen, begint hij te hyperventileren. Het verplegend personeel denkt dat niet Mia moet opgenomen worden, maar Peter. Op zich een hilarische situatie. Dieter Ceustermans (1973) heeft niet voor het gemakke- | |
| |
lijkste thema gekozen in zijn debuut Vluchtmisdrijf. Hoe reageer je als mens wanneer men je vertelt dat je niet lang meer te leven hebt? Verbijt je alle pijnen of kies je voor euthanasie? Het grootste deel van de roman speelt zich af rond het sterfbed van Mia. Die stille en pijnlijke momenten wisselt Ceustermans feilloos af met flashbacks over de dubbelzinnige relatie die Peter en Mia met elkaar hadden. Kort nadat hun zoon Wouter overlijdt, laat Peter zich steriliseren en ebt de passie tussen Peter en Mia volledig weg. Het huwelijk tussen Peter en Mia lijkt te gaan stranden, wanneer Peter Els Verbeke ontmoet. De seksuele aantrekkingskracht tussen Peter en Els is aanvankelijk immens groot. De eerste nacht dat Peter en Els met elkaar de liefde bedrijven is Peter fysiek uitgeput, maar mentaal energieker dan ooit. Wanneer Mia de buitenechtelijke relatie tussen haar man en de jonge advocate Els ontdekt, laat ze Peter kiezen tussen een terugkeer naar haar of een onherroepelijk vertrek naar Els. Peter kiest voor Els, maar door zijn al te impulsieve beslissing stort hij kort daarna mentaal in. Het droombeeld dat Peter zich gevormd had over Els strookt niet met het alledaags plaatje. Met hangende pootjes komt Peter uiteindelijk opnieuw bij Mia terecht. Verlamd van angst voor wat hem te wachten staat in de laatste uren van zijn vrouw, pleegt Peter zowel figuurlijk als letterlijk vluchtmisdrijf. Mia probeert kort voordat ze zal inslapen Peter te bereiken en hem nog op andere ideeën te
brengen: ‘Peter? Ik kan niet geloven dat je me dit aandoet, Peter. Zo slecht ben jij toch helemaal niet? Wat heb ik je misdaan om dit te verdienen, Peter? We hadden het toch goed samen? Dat heb je toch zelf gezegd? Ik kan niet meer, Peter, ik kan dit niet aan’. Als lezer kan je nauwelijks geloven dat een man als Peter zo laf kan zijn om elk contact met zijn vrouw te verbreken, maar toch voel je geleidelijk aan met hem mee, eenmaal je wil weten wat zijn eigenlijke drijfveren zijn. Ceustermans wikt en weegt zijn woorden op minutieuze wijze. Nog nooit is het menselijk tekort zo krachtig, zo eerlijk en zo diepmenselijk beschreven als in Vluchtmisdrijf.
[Nicolas Verscheure]
| |
Poëzie
■ Floor Buschenhenke
Eiland op sterk water. Atlas, Amsterdam, 2009, 59 blz., 18,50 €
‘Er is een eiland dat we allebei bezocht hebben / Dat blijft wel nog een tijdje liggen.’ De op drie na laatste regels van de debuutbundel van de Nederlandse, zelfverklaarde woordheks Floor Buschenhenke verklaren meteen de titel van de bundel. Op ‘sterk water’ is de benaming die verwijst naar een conserveringsmethode waarbij bepaalde organismen ondergedompeld worden in een oplossing van verschillende vloeistoffen met als doel ze te bewaren. In een vorig leven verrichtte de dichteres (alfa-) wetenschappelijk onderzoek en de instrumenten waarmee ze bepaalde tests uitvoerde spelen een cruciale rol in verschillende gedichten. Zo duiken er in het gedicht ‘Sint-Mandelbrot’ verschillende lengtematen op. Van de bekende kilometers en meters, tot de slechts voor ingewijden bekende femtometers. De titel van het gedicht zou een de naam van heilige kunnen zijn of eerder, zoals lectuur doet vermoeden, de naam van een eiland, dat evenwel slechts bestaat in de verbeelding van de dichteres. Mandelbrot was namelijk een Franse wiskundige. Toch duikt er ook een echt eiland op, meerbepaald lona. In het gelijknamige gedicht gaat een ik-figuur op zoek naar God, maar vindt slechts de leegte. Van een God op sterk water is er in dit geval geen sprake. Het surrealistische karakter van deze laatste uitspraak past perfect tussen de ‘ninja moestuin’, het breien van een nieuwe lever (p. 13) en ‘die oogbollen als oorbellen’. Buschenhenke schuwt de groteske en associatieve beeldspraak niet in haar veelzijdige, lyrische debuut dat de lezer meeneemt naar, onder andere, een ondergrondse iglo, de zevende dimensie en 1973. Bob Dylan, Nietzsche, Hendrik Marsman, één van Buschenhenkes literaire voorbeelden, en een vampier passeren de revue. Geen wonder dat de dichteres verschillende meetinstrumenten nodig heeft om wijs te
raken uit de stroom aan associaties en beelden, mythische figuren, wetenschappelijke gegevens en gevoelens. Bovendien schuwt ze het gebruik van intertekstualiteit niet. Beste lezer, neem een GPS bij de hand en laat je meeslepen op de golf van veelzijdigheid in Buschenhenkes debuutbundel.
[Steven Stroobants]
| |
■ Kees van Domselaar
Een vrouw op het zuiden. Gedichten. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2009, 64 blz., 16,95 €
Kees van Domselaar was jarenlang poëzierecensent voor het Utrechts Nieuwsblad voor hij zich zelf als dichter manifesteerde. Altijd interessant hoe de scheidsrechter zelf speler wordt en het is nooit makkelijk voor wie altijd ‘aan de zijlijn’ heeft gestaan om plots mee te spelen, maar Van Domselaars debuut Postfris werd positief ontvangen. Vier jaar later heeft hij opnieuw een bundel klaar: Een vrouw op het zuiden Daarin manifesteert zich een vakkundig dichter. Van Domselaar is geen originele stem, daarvoor is zijn poëzie te conventioneel, maar hij schrijft wel mooie gedichten waarvan sommige echt kunnen bekoren. Over het algemeen gaan de gedichten over de spanning die bestaat tussen de banale verschijningsvorm van de wereld en datgene wat achter de realiteit zit. De vraag is of er iets groters is en of en hoe het ongrijpbare kan worden gevat. Daarvoor vertelt Van Domselaar meestal een verhaaltje uit het dagelijkse leven waarover dan gecontempleerd wordt. Niet zelden heb je het gevoel dat er een existentiële vraag - veelal de vraag naar de vergankelijkheid van mens en dingen - opreist uit de confrontatie met iets kleins dat door de dichter als bijzonder of wonderlijk wordt ervaren. Het best op dreef is deze hij als hij herkenbare gevoelens beschrijft, zoals in ‘Een vreemde man’, waarin hij zijn innerlijke verbeeldt als een soort dubbelganger in zichzelf of in de afdeling ‘Een schip van aanzien’ die over de dood gaat. ‘Nooit dichter’, dat deze cyclus afsluit, is een lamentatie en tegelijk een poging tot bezwering van de angsten die de dood opwekt. Door de dubbelzinnige titel blijkt het gedicht echter te falen. De reeks ‘Als dit niet nu is’ is een serie reisgedichten, ontstaan naar aanleiding van een trip naar
Argentinië. Van Domselaar slaagt er niet in om de couleur locale te verlevendigen en over te brengen en wordt hier net iets te anekdotisch, een euvel dat in de laatste, mooie cyclus en het prachtige slotgedicht wordt verholpen. Van Domselaar: leesbaar, herkenbaar, genietbaar.
[Carl De Strycker]
| |
■ Marije Langelaar
De schuur in. Gedichten. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2009, 72 blz., 16,95 €
De eerste bundel van Marije Langelaar, De rivier als vlakte, werd alom geprezen. Zes jaar na dat debuut presenteert de dichteres opnieuw boeiende gedichten vol verrassende beeldspraak. Wat het taalgebruik betreft is de nieuwe bundel even speels als de vorige, inhoudelijk is hij duisterder. Niet voor niets heet hij De schuur in, een vers afkomstig uit een gedicht waarin de personages op de vlucht staan voor brand. Dreiging overheerst in deze bundel. Wat op het eerste gezicht lieflijk lijkt, ontaardt in gevaarlijke situaties die niet zelden met een erotische spanning geladen zijn. Het beeldig slapende meisje blijkt op haar doodsbed te liggen, de geliefde lost letterlijk op onder de liefkozingen, de liefdesdaad wordt beschreven als een gevecht. Seksualiteit is geen extatisch of bevrijdend spel, maar iets donkers. In ‘Zuster’ wordt letterlijk doktertje gespeeld: met behulp van medisch jargon wordt een pervers seksspel getoond, in ‘Paashoer’ brengt niet de paashaas eitjes, maar een prostitué, waardoor het vruchtbaarheidsritueel van al zijn kinderlijke onschuld ontdaan wel heel letterlijk genomen wordt ‘Naar bed’ toont hoe het kind snel onder de lakens wordt gestopt zodat de ouders met elkaar naar bed kunnen. Voortdurend overheerst drift de liefde en dat heeft uiteindelijk nefaste gevolgen. Het openingsgedicht waarschuwde al: ‘wij bleven de ganse dag glijden en niets / hield ons / gleden glad tussen de lakens en / roetsjend de kist in’ Glijden is hier niet enkel een metafoor voor het gedachteloos door het leven gaan, maar ook voor de fixatie op seks. Tegenover zoveel geweld (het aantal messen, verkrachtingen, moordpogingen is in deze verzen niet te tellen) waarin de ander volledig geobjectiveerd wordt, stelt Langelaar gedichten waarin ze de fenomenen van binnenuit tracht
te snappen, ze kruipt in een vogel, een appel, een vis, het lichaam. Het zijn pogingen om de subjecten in hun subjectiviteit tot hun recht te laten komen. De laatste woorden van De schuur in luiden: ‘Grimmig hier’. Dat is het minste wat je kan zeggen over de bundel van Langelaar die op zoek naar de binnenwereld toch vooral een onderwereld ontdekt.
[Carl De Strycker]
| |
■ Hedwig Speliers
Len de l'el. Een poëtische tocht in de Midi. Manteau, Antwerpen, 2009, 75 blz., 17,95 €
In Len de l'el. Een poetische tocht in de Midi neemt Hedwig Speliers ons mee naar Frankrijk. De reis blijkt al snel niet alleen een tocht door het land zelf, maar ook en vooral één door de tijd. Een citaat van Maurice De Guérin, de romantische dichter over wie Speliers een biografie schreef, trekt de reis en het eerste deel van de bundel op gang. De Guérin ziet in het Franse landschap zijn jeugd zijn verleden terugkeren - een typisch romantisch motief. Ook Speliers wordt in de Franse natuur ‘opnieuw tot kind’. Sterker zelfs: in de geboorteplaats van De Guérin, vereenzelvigt hij zich volledig met de dichter. In het derde deel van de bundel begeleiden het verleden en De Guérin de dichter steeds op zijn wandelingen (‘je hoort het verleden van hoefgetrapoel’). De dichter ziet echter niet alleen schoonheid, hij is ook getuige van de dood van De Guérins moeder en zijn opkomende longtuberculose (die hem jong zal vellen). Ook de verdere reis door Frankrijk, die Speliers nog dieper in het verleden doet doordringen, brengt minder fraaie dingen naar boven. Het laatste deel van de bundel verslaat immers op dichterlijke wijze de wreedheden van de Albigenzische Kruistochten. Op het einde van de bundel kijkt de dichter vanuit dit verleden naar de toekomst: ‘Inquisitie komt pas daarna. Is van later.’ De tijd lijkt te bestaan uit verschillende lagen slachtoffers. Een belangrijk, terugkerend motief in de bundel zijn de vogels, en wel als boodschappers van het verleden: ‘Vertellingen zetten zich in bosuil, specht en boomklever verder.’ Bovendien lijken ze, net als vlinders, een metafoor voor het goddelijke Zij zijn het, die De Guérins zus ten hemel dragen. Wanneer echter in de kruistochten de gruwel het goddelijke overstijgt, vliegen deze vermaande
engelen zich ten pletter. Len de l'el blijkt dus geen romantisch-nostalgische tocht door Frankrijk: de dichter schuwt noch het cerebrale schone, noch de gruwel.
[Tine Hendrickx]
| |
■ Paul Bogaert
de Slalom soft. Meulenhoff/Manteau, Antwerpen, 2009, 64 blz., 19,95 €
In zijn vierde bundel, de Slalom soft, roetsjt Paul Bogaert langs het jargon van zakenlui en poetische pareltjes, ironie en moedeloosheid, alledaagsheid en verrassende beelden. Hij baant zich een weg door de werkelijkheid en is vlijmscherp in zijn analyse. De ingenieuze bundel blijft boeien. Paul Bogaert heeft de Herman de Coninckprijs dubbel en dik verdiend. Op het eerste gezicht lijkt het werk veel weg te hebben van een roman. Het verhaal speelt zich af in een subtropisch zwemparadijs. Het hoofdpersonage is een badmeester, die zich staande probeert te houden in het tumult van de managers en de bezoekers. Maar de Slalom
| |
| |
soft heeft meer om het lijf. Wie verder kijkt dan de bedompte ramen van het zwemparadijs, ontdekt talloze dubbele bodems. Zo is er maar een dunne scheidingslijn tussen de badmeester en de dichter. In het vierde gedicht bijvoorbeeld groet het hoofdpersonage, als een volleerde leerling van Paul van Ostaijen, de dingen. De dichter en de hoofdfiguur zijn meesters, redders en scheppers, al kleeft er een goed gevoel voor ironie aan dat rollenspel. Het zwemparadijs met zijn nepwatervallen, valse rotspartijen en would be-palmbomen is een feestzaal voor banaliteit en zinloosheid: ‘Niets valser dan de place to be’. Hoe de mens ook probeert te ontsnappen aan de alledaagsheid, de ‘orde van de dag slaat terug’. Gelukkig ‘toont zich in de beklemming’ de meester en weet Paul Bogaert van die banaliteit poëzie te smeden. Mooie, poëtische vondsten (‘Ik wil een vlinder zijn./Ik blink als een sticker.’) zorgen ervoor dat de ironie en de harde toon die de dichter aanslaat, niet ontsporen. Er valt enorm veel te vertellen over de Slalom soft. Hoe vaker je de bundel leest, hoe meer lagen je erin ontdekt. Geen lichte lectuur voor aan de rand van het zwembad, wel een dichtbundel ‘in staat van permanente Bingo’.
[Lotte Loncin]
| |
■ Rodaan Al Galidi
Digitale hemelvaart. Gedichten. Meulenhoff, Amsterdam, 2009, 64 blz., 15 €
De Irakese inwijkeling Rodaan Al Galidi scoorde meteen met zijn poëziedebuut De herfst van Zorro. Deze knotsgekke bundel, die voornamelijk ging over de penis van Al Galidi, moest het hebben van een eenvoudige en directe taal die gepaard ging met een ironische onbeschaamdheid. Het leverde hem zowaar een nominatie voor de VSB Poëzieprijs op. Op hetzelfde elan dicht hij door, want stilistisch lijkt de nieuwe bundel, Digitale hemelvaart, erg op zijn voorganger: opnieuw presenteert een schaamteloos lyrisch ik zich en komen in de gedichten diens kleine besognes aan bod.
De dichter speelt met de idee dat auteur en lyrisch ik samenvallen. Nog voor het eerste gedicht noteert hij: ‘Op de volgende pagina's rust / Rodaan Al Galidi’. Hoe sterk zit een schrijver in zijn literatuur, dat is een vraag die hij hier behandelt. In ‘De laatste tijd’ neemt hij een verliteratuurd leven op de korrel: aan het woord is iemand die zo in to literature is dat hij los is van de wereld. Het leidt tot verschrikkelijk clichématige neoromantische beschrijvingen. In ‘Ik, de dichter’ onderzoekt Al Galidi dan weer of het niet pervers is om de eigen situatie als politiek vluchteling tot literatuur te maken. Opnieuw gaat het dus om de relatie literatuur-werkelijkheid. ‘Op de sneeuw’ is een vers waarin de receptie van zijn boeken weegt op de schrijver. Negatieve reacties leiden opnieuw tot het gevoel een displaced person te zijn. Dat gedicht staat echter naast een reeksje ‘De Slegte-gedichten’ waarin Al Galidi heerlijk ironisch doet over boeken van hem die in de ramsj liggen. In ‘Poging om weg te gaan’ spreekt de dichter dan een mus aan die hij benijdt om haar vrijheid. Dat hij graag wil ruilen, maakt duidelijk dat deze man, die een onderdrukkend regime kon ontvluchten, zich nog steeds niet volkomen vrij voelt. Ook de literatuur is niet het volledig vrije domein waarvoor ze doorgaat blijkbaar, hoeveel je ook over jezelf prijsgeeft.
Digitale hemelvaart is een door en door ironische bundel. Dat kan amuseren, maar grote poëzie is het niet.
[Carl De Strycker]
| |
Jeugdliteratuur
■ Rachel Ward
Deadline. Lemniscaat, Rotterdam, 2009, 276 blz., 15,95 €
De vijftienjarige Jem leeft in een armtierige buitenwijk van Londen en schuwt sociaal contact. Ze draagt een vreselijk geheim mee: als ze oogcontact met iemand heeft, ziet ze
de datum van het overlijden van die persoon. Ze trekt soms op met Spider, een jongen die net als zij een marginaal leven leidt. Als Jem en Spider op een dag de London Eye bezoeken, ziet Jem alom dezelfde sterftedatum, de datum van die dag. Zij vluchten weg maar na een bomaanslag aan het reuzenrad worden zij door de politie gezocht. Wat volgt is een road trip met tal van obstakels en een spannend, meeslepend slot. Deze adolescentenroman is tegelijk thriller, psychologische roman en liefdesverhaal. De auteur typeert indringend de psyche van de in zichzelf gekeerde Jem. Na de dood van haar moeder en een jeugd in pleeggezinnen voelt Jem zich eenzaam en soms ontredderd. Ze heeft vragen bij haar speciale gave maar blijft realistisch. De wetenschap dat Spider binnenkort zal sterven, doet haar nadenken over ethische kwesties, vrije wil en voorbestemming. Spider is een loser maar tegelijk een innemende antiheld. Op hun vlucht ontdekken de blanke Jem en de zwarte Spider elkaars ware ik, wars van het sociale etiket dat ze veelal opgekleefd krijgen. Hun relatie heeft evenwel geen toekomst. De auteur vermijdt de valkuilen van meligheid en sentimentaliteit. Haar typering van Jem en Spider is doorleefd en aangrijpend. Het taalgebruik is gevat, met knappe beschrijvingen van de stedelijke en landelijke omgeving en van menselijke reacties. Dit debuut werd in Groot-Brittannië genomineerd voor een aantal literaire prijzen.
[Ria De Schepper]
| |
■ Peter Van Olmen
De kleine Odessa, Van Goor, Houten, 2009, 475 blz., 18,95 €
De moeder van de elfjarige Odessa wordt ontvoerd door vreemde wezens. De zoektocht van het meisje leidt naar Scribopolis, een stad waar de beste schrijvers uit de voorbije eeuwen leven. Odessa is er niet echt welkom. Als buitenstaander wordt ze geconfronteerd met talloze rivaliteiten in de schrijversgemeenschap. Alleen Orpheus, eeuwig op zoek naar zijn geliefde, is haar gunstig gezind. Op zoek naar haar vader en moeder raakt Odessa verstrikt in een klassieke strijd tussen goed en kwaad. De verbannen schrijver en tiran Mabarak wil de vernietiging van Sribopolis. Odessa blijkt ‘de Ware’ te zijn die Mabarak kan overwinnen maar tegelijk dreigt ze in zijn val te lopen. Het draait dan ook uit op een finale confrontatie. Deze kanjer van een boek is een spannend fantasy-verhaal met geheimzinnige wezens en magische middelen. In de ingebeelde stad Scribopolis voert de auteur tal van bekende schrijvers op. Vooral wat oudere lezers zullen de vele knipogen naar leven en werk van deze schrijvers smaken. Daarnaast spelen heel wat mythologische figuren een rol. Actie, avontuur en bijzondere gebeurtenissen krijgen duidelijk de bovenhand op relaties of psychologische typering. Odessa is een ondernemende, dappere tiener die zich voor haar leeftijd meer dan aardig uit de slag trekt. De auteur beschrijft alle gebeurtenissen direct en expliciet. Decors en scènes worden plastisch, haast filmisch beschreven. Door de vele details en uitweidingen vertraagt het tempo soms. De stijl is levendig en vlot, met vinnige dialogen. Ook humor ontbreekt niet, vooral via de vogel Lode A. die Odessa vergezelt en soms grappige of cynische commentaar geeft op wat er gebeurt. Dit Vlaamse debuut is een gelaagd en spannend verhaal voor jongeren vanaf twaalf jaar. Het boek werd bekroond met een Boekenwelp en is genomineerd voor de Gouden uil Jeugliteratuurprijs 2010
[Ria De Schepper]
| |
■ Kristien Dieltiens
Papinette, Clavis, Hasselt, 2009, 239 blz., 19,95 €
Het verhaal speelt zich af in Antwerpen, in de woelige jaren 1551-1567. Papinette is de dochter van de wasvrouw en
kokkin van de rijke wolhandelaar Arnoldus. Ze groeit op te midden van vrouwen die haar inwijden in het leven in het algemeen en de kookkunst in het bijzonder. Wanneer Arnoldus een schildersatelier opent is daarin een rol weggelegd voor de mooie Papinette en haar moeder. Daardoor halen ze zich de afgunst op de hals van Arnoldus' gelovige echtgenote Anna en de overige wasvrouwen. Anna wil haar zoon ver weg houden van Papinette maar dat lukt niet helemaal. Als dienstmeisje heeft Papinette haar leven zelf niet in de hand. Toch heeft ze zo haar troeven Deze historische roman speelt zich af in een tijd van reformatie, heksenvervolgingen en beeldenstorm. Deze gebeurtenissen zitten functioneel verweven in het verhaal maar treden niet prominent op de voorgrond. Het verhaal focust op het dagelijkse leven van het huispersoneel, dat het vaak niet onder de markt heeft, gezien hun ondergeschikte positie. De auteur beschrijft gedetailleerd de keukenbezigheden, de ingrediënten die de vrouwen gebruiken en de gerechten die ze ermee bereiden. Het sensuele van het bereiden van eten, waarin smaken, teksturen en kleuren een harmonieus geheel vormen, wordt zintuiglijk weergegeven. Papinette is treffend beschreven als een meisje van overvloed, gulzig en levenslustig, eigenzinnig en leergierig. Ze combineert een natuurlijke schoonheid met innerlijke kracht. In de dialogen tussen de vrouwen en via de gedachten van Papinette typeert de auteur de leefwereld van de mensen toen: hun visie op het leven en het huwelijk, hun volksdevotie en bijgeloof. Ook de ontluikende seksualiteit van Papinette speelt een rol. Ze hoort gesprekken tussen de volwassenen en merkt dat er in volkse liedjes dubbele bodems zitten. Dit is een rijke adolescentenroman met veel boeiende taferelen en een goed gecomponeerde plot.
[Ria De Schepper]
| |
Muziek
■ Johan Uytterschaut
Portret van een dubbelmonarchie. Opera in de 19de eeuw. Uitgeverij Pelckmans, Kapellen, 2009, 288 blz., 19,50 €
Na een uitermate helder overzicht van de geschiedenis van de opera - van de allereerste pogingen tot het moment waarop Verdi en Wagner hun opwachting maken - voert zanger en musicoloog Johan Uytterschaut beide laatstgenoemden ten tonele als de monarchen van de 19de eeuwse opera. Tegen het licht van nationale en internationale politiek belicht hij overeenkomsten en verschillen tussen beide compositorische grootmachten (beiden geboren in 1813; beiden bijna exclusief opera-oeuvre; beiden absoluut primus inter pares; maar sterk verschillende maatschappelijke, esthetische en dramaturgische uitgangspunten) en kadert een en ander in het licht van gebeurtenissen in hun persoonlijke leven. In een mooi en doordacht gecomponeerd geheel, gelardeerd met enkele stukjes docufictie, wordt voortdurend overschakeld van Verdi naar Wagner en weer terug. We krijgen een beeld van de maatschappelijke context waarin ze elk hun ding deden, krijgen inzage in wat belden dreef, in de manier waarop een pragmatische Verdi vanuit de Italiaanse traditie evolueerde, in de manier waarop een emotioneel labiele Wagner tegen de Duitse traditie revolteerde. Hoe verder het verhaal vordert, hoe duidelijker het wordt dat de verhouding tussen mens en opera bij beiden totaal verschillend was. Uiteindelijk wordt ook ingegaan op invloed en recuperatie van beiden in de 20ste eeuw. Het boek bevat opmerkelijk weinig technisch jargon, is bijzonder vlot en verhalend geschreven, leest als een roman (die misschien wel basis zou kunnen zijn van een operalibretto) en bevat in een aparte ‘programmabrochure’ de korte inhoud van alle opera's van deze twee tenoren. Bijzonder aanbevolen voor alle operaliefhebbers én -kenners.
[Jaak Van Holen]
| |
| |
| |
Discotheek
■ Mahieu-Vantomme Quartet
Walk into the skyline. Audio-cd, 52 min., opname Fritz Sunderman, mix Rudy Coclet, De Werf, W.E.R.F. 077, www.dewerf.be, 2009
Precies vijf jaar ligt er tussen de opnamen van de eerste (Whatever, W.E.R.F. 041, 2004) en de tweede cd van het kwartet van Tom Mahieu (sax) en Dominique Vantomme (piano). In de tussentijd nam Werner Lauscher de contrabas over van Christophe Devisscher, terwijl Geert Roelofs zijn vaste stek achter de drumkit behield. De nieuwe cd bevat opnieuw uitsluitend eigen composities van de groepsleden, met uitzondering van de ballad ‘Here's to life’ van Butler-Molinary. Hij opent snedig en strak met ‘Free your mind’, een nummer dat als een stoomtrein voortdendert en recht op een zinderende finale afstevent Het ruim elf minuten durende ‘Pubic happiness’ opent nogal free, met een sax die knarsende geluiden uitstoot, maar neemt gaandeweg de allure van een slepende ballad aan. Op ‘Here's to life’ vertoont Mahieu's spel dezelfde lazyness als dat van Dexter Gordon. Je ziet er zo de rook van een sigaret bij omhoogkringelen in een veel te krappe jazzkelder. Denk in dat verband aan de prent ‘Round Midnight van Bertrand Tavernier. Globaal gezien kun je Walk into the skyline niet vernieuwend noemen, en ook worden er geen grote muzikale ideeën op aangereikt. Het is in de eerste plaats een toegankelijk en pretentieloos album dat drijft op ballads en grooves die zonder veel omwegen mikken op het hart en de onderbuik van de luisteraar. Mainstream, maar dan zonder de pejoratieve connonatie die doorgaans aan dat begrip wordt toegekend.
[Patrick Auwelaert]
| |
■ Jos Wouters, Jos Bielen e.a.
Klanken van stilte. Gregoriaans beleven, + cd. Altiora, Averbode, 2009, 141 blz., 21,50 €
Zowat de helft van dit mooi geïllustreerde boekje wordt in beslag genomen door de Latijnse teksten en Nederlandse vertalingen van de gezangen die op de cd voorgesteld worden. Het boekje sluit af met een in deze context niet terzake doend overzicht van de geschiedenis van de norbertijnenabdij van Averbode. M.a.w. het eigenlijke thema, gregoriaans en gregoriaans beleven, is zo beknopt dat het minder dan de helft van het boekje beslaat. Dat het gregoriaans dé rooms-katholieke liturgische zang bij uitstek is, staat buiten kijf. De schoonheid, de rust, de intensiteit, de mystieke kracht die ervan uitgaat, zijn tot op heden door geen enkele andere vorm van liturgische muziek geëvenaard. Maar achter de bewering dat daarom ‘gregoriaans zich niet leent tot concertuitvoering’ (p. 36) kunnen wij ons geenszins scharen. Dergelijke bewering hypothekeert overigens het eigen initiatief: gregoriaans hoort dan immers ook niet thuis in de huiskamer. Voor wie is deze cd dan opgenomen? In een goede concertuitvoering, bij een goede opname verliest het gregoriaans o.i. niets van zijn kracht en spirituele waarde; de beleving ervan kan even intens zijn als in de liturgie. Bovendien, wanneer gregoriaans in liturgische context slecht wordt uitgevoerd - wat ten tijde van de gregoriaanse exclusiviteit al te vaak het geval was - dan kan de ergernis daaromtrent de religieuze beleving zeer sterk hinderen, zelfs helemaal te niet doen. De cd, gezongen door de norbertijen van Averbode en opgenomen in hun abdij, getuigt van de rijke en levende traditie van het gregoriaans. De zondagsvespers en een bloemlezing van gezangen uit de traditie van het premonstratenzergregoriaans (alle met orgelbegeleiding) worden afgewisseld met drie orgelcomposities. Een mooi geheel.
[Jaak Van Holen]
| |
■ The Black Napkins
The Black Napkins. Audio-cd, 50 min., opname en mix Sandor Caron, Gerri Jäger en Cees van de Ven, Rat Records, RAT012, www.ratrecords.biz, 2009
Bent u dringend toe aan enkele lappen ‘individuele’ muziek? Maak dan kennis met het Nederlandse trio dat luistert naar een naam die ontleend is aan een compositie van wijlen Frank Zappa, en dat bestaat uit twee heren en één dame: Sanne van Hek (trompet & stem), Jasper Stadhouders (gitaar) en Gerri Jager (drums). Op hun debuutcd serveren zij dertien songs van eigen makelij die in lengte variëren van minder dan één minuut tot twaalf minuten, en die in de periode 2007-2008 op de klankband werden gepleurd. Bij de langste song, live opgenomen in Eindhoven, worden zij geassisteerd door Fender Rhodes whizz-kid Jozef Dumoulin en dat verhoogt de auditieve pret nog, zeker als je er de onbedoelde achtergrondgeluiden bij in rekening neemt. Samen banen de drie zich zelfzeker een weg doorheen kale, metalig klinkende klankvelden die gaandeweg de gedaante van primaire songstructuren aannemen. Het geluid van scheurend papier en andere functionele geluidseffecten versterkt de indruk van muzikale spanning nog die het drietal daarbij weet op te bouwen. Maar ook melodieuze en plechtstatige frasen passeren geregeld complexloos de revue. Experimentele songstructuren gepaard aan sonische experimenten: ik geef er met plezier de verzamelde cd's van de in saaie voorspelbaarheid grossierende Bert Jorissen en Bart Defoorts van deze wereld voor cadeau. Kort samengevat: heb je vervelende buren op bezoek die aanstalten maken om te blijven slapen, speel dan deze cd. Ben je alleen thuis en verlang je naar spannend gezelschap, schuif hem dan in de lade van je cd-speler en druk op de repeat-toets. De voldoening zal groot zijn.
[Patrick Auwelaert]
| |
■ Dmitri Shostakovich
Concertos for Cello and Orchestra, Sonatas for Cello and Piano; Viviane Spanoghe - cello, André De Groote - piano, Sofia Soloists Symphony Orchestra o.l.v. Emil Tabakov; TALENT DOM 3810 12 / 3810 13
Deze vier composities coveren zowat de hele componistenloopbaan van Shostakovich. De Eerste Cellosonate is een relatief vroeg werk (hij schreef ze toen hij 28 was); de Tweede, in oorsprong een Sonate voor altviool en piano, getranscribeerd door Daniil Shafran, schreef hij kort voor zijn dood (1975). Daartussenin situeren zich de beide Celloconcertos (1959 en 1966). Al van bij de eerste sonate, hoewel nog erg klassiek, manifesteren zich de kenmerken van de latere Shostakovich: sterke melodische zeggingskracht, indringende motorische puls, sarcastisch bijtende samenklanken en klankkleuren. Aan het eind van zijn loopbaan is zijn stijl veel meer uitgepuurd. Het laatste deel van de tweede sonate is zowat een samenvatting van wat voor hem belangrijk is geweest: hij citeert eigen werk, maar ook Beethoven, Berg e.a. De opname van de Tweede Cellosonate is vrij recent (2008) maar de andere composities werden al een hele tijd geleden opgenomen: de Eerste Cellosonate in 1992; de opname van de concertos dateert uit 1984 (Sofia). Aan deze laatste is dat te horen: de opname is zeer ruimtelijk, met breed echo-effect, vrij hol en afstandelijk; Vooral de strijkerssectie klinkt alsof ze ver verwijderd is van de cello die veel closer is opgenomen; het geeft soms de indruk alsof de strijkers (die het ook ontbreekt aan glans) musiceren in een andere ruimte dan blazers, slagwerk en solist.. Jammer, want het samenspel en de dynamiek waarmee gemusiceerd wordt zijn zeker van goed niveau. Audiotechnisch zijn de opnames van de cellosonates beduidend beter. Het duo Spanoghe-De Groote musiceert ook met overtuiging, in een uitstekend samenspel waarbij beide partners voortdurend intens communiceren, de vele nuances haarfijn laten contrasteren en heerlijk gestalte geven aan de grote spanningsbogen die deze werken typeren.
[Jaak Van Holen]
| |
■ Roelofs2 Lauscher Trio
Catharsis. Audio-cd, 61 min., productie Michel Bisceglia, opname Pino Guarraci, mix Pino Guarraci & Michel Bisceglia, Prova Records, PR0906-CD09, www.provarecords.com, 2009.
Pianist-componist Mike Roelofs (o1980, Tegelen) is een Nederlandse Limburger die ondanks zijn jonge leeftijd al ruim tien cd's uitbracht in diverse bezettingen. Hij werkt daarnaast ook als sessiemuzikant en als producer. In al die disciplines geniet hij een uitstekende faam. Geregeld vallen hem dan ook prijzen ten deel. Zo won hij in 2008 de prijs voor de beste compositie, uitgereikt door de Dutch Jazz Competition op het North Sea Jazz Festival. Catharsis is de eerste cd die hij opneemt met Geert Roelofs (dr) - geen familie - en Werner Lauscher (b) als ritmesectie. Het schijfje telt elf composities, alle van de hand van de begaafde pianist. Ze worden zonder uitzondering gekenmerkt door een combinatie van fijnzinnige swing en melodieen die zich niet onmiddellijk, maar eerder verleidelijk traag ontvouwen. Roelofs betoont zich daarbij een pianist met een herkenbaar muzikaal handschrift. Zijn spel benadert de luisteraar niet frontaal, maar zijdelings. Hij schotelt hem geen hapklare brokken voor, maar delicate amuse-gueules. Appetizers voor een publiek van fijnproevers. De ritmesectie vervult bij dat alles geen dienende rol, maar plaatst zich nadrukkelijk op de voorgrond, zonder de pianist ooit in verdrukking te brengen. De typische korte, droge tikken van Geert Roelofs' drumstokken contrasteren daarbij mooi met de warme klank van de bas van Werner Lauscher. Muzikale maturiteit verpakt in een intelligent pianotrio dat aan het historische begrip swing een nieuwe dimensie toekent, het als het ware nieuwe vleugels aanbindt, zodat het kan opvliegen in een tijd getekend door complexiteit. Louterend.
[Patrick Auwelaert]
| |
■ Hector Berlioz
Symphonie Fantastique, Le Carnaval Romain; Anima Eterna Brugge o.l.v. Jos van Immerseel; ZIG-ZAG Territoires, ZZT 100101.
In het verleden hebben Anima Eterna en Jos van Immerseel zich een ijzersterke reputatie weten te verwerven inzake uitvoering van composities op basis van grondige studie van de bronnen (zowel handschriften en uitgaven als geschriften van componisten en uitvoerders) en inzake uitvoering met een instrumentarium dat zo nauw mogelijk aansluit bij wat ten tijde van de componist in gebruik was. Het leverde telkens bijzondere opnames op die keer op keer een revelatie waren. Bij ieder nieuwe project van het ensemble, bij elke nieuwe opname zijn de verwachtingen dan ook hooggespannen. Ook nu weer worden deze verwachtingen absoluut ingelost. Van le Carnaval Romain en van de bij wijze van spreken grijsgedraaide Symphonie Fantastique is het stof van bijna twee eeuwen weggeblazen, is iedere grijze tint zorgvuldig weggeborsteld. Wat in zoveel opnames uit het verleden als een logge, compacte, vaak weinig gedifferentieerde klankmassa uit de huiselijke luidsprekers opklonk, klinkt nu verrassend fris en licht, heel transparant, heel polychroom. De verschillende orkestgroepen, de solo acterende instrumenten, alles is in per- | |
| |
fecte balans, alle timbres zijn klaar geciseleerd en zorgen voor een helder en rijk kleurenpalet. Komt daarbij de grote inzet van de musici die oog hebben voor ieder detail in de partituur, de snedige manier van musiceren, de sterk geprofileerde dynamische contrasten en het is duidelijk dat de Ierse actrice Harriet Smithson wiens hart Berlioz met deze programmasymfonie wou veroveren, zonder meer opnieuw zou bezwijken. En lang niet alleen zij zal vallen voor de verleidelijke charmes van deze uitvoering!
[Jaak Van Holen]
| |
■ Kristiaan Van Ingelgem e.a.
Hommage aan Kamiel D'Hooghe. Kristiaan Van Ingelgem, Peter Thomas en Jan Van Landeghem, orgel; bijlage bij Orgelkunst, jg. 32, nr. 4.
Vorig jaar is organist Kamiel D'Hooghe 80 geworden. Jarenlang was hij bezieler en drijvende kracht van het tijdschrift Orgelkunst. Niet verwonderlijk dat Orgelkunst hem bij die gelegenheid in de bloemen zet. Onder de zeer terechte titel Vitaal en energiek staat in het vierde nummer van jaargang 2009 een uitgebreid interview met de jarige waarin zijn indrukwekkende loopbaan wordt belicht. Op een bijgevoegde cd brengen enkele vooraanstaande musici een klinkende hulde. Kristiaan Van Ingelgem speelt op het Klais-orgel van de Christus-Koningkerk in Antwerpen zijn eigen Te Lucis ante terminum en improviseert een omvangrijke, afwisselend imposante en ingetogen Symfonische fantasia. Peter Thomas (op het Van Peteghem-orgel van de Sint-Laurentiuskerk in Verrebroek) vertolkt werk van Johann Caspar Kerll, o.a. Capriccio sopra il Cucu, onlangs nog door Kamiel D'Hooghe zelf op cd ingespeeld. Jan Van Landegherm tenslotte (Draps/Flentrop-orgel van de Sint-Nicolaaskerk in Sint-Niklaas) brengt werk van Daan Manneke en een eigen Fantasie op de naam Kamiel D'Hooghe. Drie voortreffelijke organisten, vier voortreffelijke componisten, drie voortreffelijke orgels. Dit is zonder meer een voortreffelijke hommage: inhoudelijk zeer gevarieerd en boeiend, blakend van organistieke kleurenweelde.
Bij deze gelegenheid weze het toch ook even aangegeven: de mooie vormgeving, de inhoudelijke degelijkheid en grondigheid, de grote documentaire waarde maken Orgelkunst tot een hebbeding voor iedereen die in orgelkunst is geïnteresseerd.
[Jaak van Holen]
| |
■ Moker
Moker. Audio-cd, 57 min., opname Eli Van de Vondel, mix Eli Van de Vondel en Mathias Van de Wiele, El Negocito Records/Chopstick Records, ENR002, 2009.
Moker is een Gents jazzkwintet, in 2000 opgericht door gitarist-componist Mathias Van de Wiele. Moker is de derde, titelloze cd van de band waarvan de bezetting er als volgt uitziet: Bart Maris (tr), Jordi Grognard (ts, klarinet), Mathias Van de Wiele (g), Kristof Roseeuw (b) en Giovanni Barcella (dr). Zeger Vandenbussche (ts), die deel uitmaakte van de bezetting ten tijde van de vorige cd, is gastmuzikant op drie tracks. Van de Wiele componeerde opnieuw het gros van de nummers, negen in totaal. Enkel voor het eerste en het laatste nummer van de cd tekende de voltallige band. Moker laat in vergelijking met voorganger Konglong geen radicaal ander geluid horen. De groep brengt nog steeds doordachte en tegelijk intuïtieve muziek waarin stilistisch eclecticisme overheerst. Van de Wiele is een toonvoorbeeld van een componist die weet hoe je eigentijdse jazz schrijft die zowel tegendraads als toegankelijk klinkt. Lyrische passages harmoniëren met hoekige, veelkantige ritmes. Fanfare-achtige gedeelten met unisono gespeelde blazerspartijen botsen op de vervormde gitaar van Van de Wiele. Die gebruikt zijn effectpedalen nooit om zijn technische vaardigheden te illustreren, maar om de muziek in te kleuren als een striptekenaar zijn platen. Ook opvallend aan deze cd: de gedreven tempo's. Jachtig, ijlend, als de perfecte soundtrack bij de 21ste eeuw. Deze muziek verveelt dan ook geen seconde. Altijd gebeurt er wel wat dat de oren extra doet spitsen. Variatie troef ook aan stemmingen, klankkleuren, texturen, harmonieën en arrangementen. Daarbij valt steeds op hoe helder de muziek geformuleerd is en hoe loepzuiver de productie is. Slotsom: vitale muziek van een groep met een eigen idioom die in vergelijking met vier jaar geleden nog aan kracht en maturiteit heeft gewonnen.
[Patrick Auwelaert]
| |
■ Michel Bisceglia Trio
Invisible Light. Audio-cd, 56 min., productie Michel Bisceglia, opname Pino Guarraci, mix Pino Guarraci & Michel Bisceglia, Prova Records, PR0909-CD10, www.provarecords.com, 2009.
Muzikale duizendpoot Michel Bisceglia (o1970, Zwartberg) past niet in een hokje. Als pianist, componist, arrangeur, producer en dirigent switcht hij voortdurend tussen dienstbaarheid aan anderen en zelfexpressie in groepsverband. Als producer alleen al werkte hij in loondienst van onder meer Wigbert, Miel Cools, Rocco Granata, Kris De Bruyne en Jo Lemaire. Als pianist speelt hij dan weer in twee trio's: in Cattleya, met als ritmesectie Volker Heinze en Harald Ingenhag, en in het naar hemzelf vernoemde Michel Bisceglia Trio, waarmee hij tussen 1997 en 2009 vijf cd's afleverde. Invisible Light, het meest recente werkstuk, bevat tien tracks: twee covers (‘Dark Light’ van Mike Nock en ‘First Song’ van Charlie Haden) die qua toonaard perfect passen bij de acht door Bisceglia gepende stukken. Aan een simpel, schijnbaar achteloos uit de mouw geschud thema waar continu een raadselachtige schoonheid van uitgaat, heeft de getalenteerde pianist van Italiaanse origine genoeg om een improvisatie te ontspinnen. Daarin verkiest hij steevast de transparante poëzie van de suggestiviteit boven het aangedikte proza van pasklare statements. Om ideeën zit hij daarbij nooit verlegen: voortgestuwd door zijn geïnspireerde ritmesectie - Werner Lauscher op bas en Marc Léhan op drums - spint hij met quasi vanzelfsprekend gemak een verfijnd-esthetisch muzikaal weefsel dat naar het etherische neigt, maar dat toch altijd verbonden blijft met de vruchtbare aarde waar jazz zo goed in gedijt. Alweer een meesterproef van iemand voor wie muziek niet om virtuositeit draait, maar om wat ze in wezen is: vervluchtigende schoonheid. Een vleugje parfum, quoi.
[Patrick Auwelaert]
| |
■ Peer Baierlein Quartet
Cycles. Audio-cd, 50 min., opname Dré Pallemaerts & Steven Van Gelder, mix Dré Pallemaerts, De Werf, W.E.R.F. 079, www.dewerf.be, 2009.
Peer Baierlein (o1972) is een Belgische trompettist van Duitse afkomst. Hij studeerde onder meer bij Bert Joris aan de Swiss Jazz School in Bern, en dat is aan zijn spel te horen ook. Loos geschetter moet je van hem niet verwachten, een fluwelen sound met pit en karakter des te meer. Met zijn groep Jazzisfaction bracht hij eerder al twee cd's uit: Issues (2004) en Open Questions (2006). Vandaag gaat dezelfde groep, bestaande uit Ewout Pierreux (p), Davide Petrocca (b) en Yves Peeters (dr), door het leven als het Peer Baierlein Quartet. Cycles is een live-cd, opgenomen zonder montage of overdubs. Van de zes gloednieuwe, beklijvende composities leverde Pierreux er drie, Baierlein twee en Peeters één. Bij het beluisteren van de cd valt meteen op dat de groep zich heeft losgemaakt van de bop- en swinginvloeden van de vorige twee cd's. In plaats daarvan ligt de nadruk nu op tempowisselingen en op tonen en klankkleuren. In tegenstelling tot vroeger ook bespeelt Pierreux in haast alle nummers de elektrische piano, en dat levert soms heerlijke funky passages op, zoals op Baierleins ‘One’. Baierleins spel is als altijd een lust om naar te luisteren. Nergens verliest hij zich in oeverloze frasen, nergens ook eist hij nadrukkelijk de leidersrol op. Soms komt hij staccato uit de hoek, met korte, puntige statements, dan weer ontlokt hij langgerekte noten met een vibrato om van te duizelen aan zijn instrument. Maar steeds stelt hij zich ten dienste van de muziek - de enige juiste houding voor een muzikant. Bij dat alles kwijt de ritmesectie zich gewetensvol maar geïnspireerd van haar taak. Het eindresultaat is sterk atmosferische muziek die een innerlijke rust uitstraalt die bijna niet meer van deze tijden is en de luisteraar om die reden alleen al domweg gelukkig maakt.
[Patrick Auwelaert]
| |
■ Jeroen Van Herzeele Quartet
Da Mo. Audio-cd, 64 min., opname en mix Vincent De Bast, De Werf, W.E.R.F. 080, www.dewerf.be, 2009.
Opgericht in 2008 hield deze groep onmiddellijk een grote belofte in. Niet verwonderlijk met zo'n bezetting. Van Herzeele (o1965) is al jaren een van de avontuurlijkste tenoristen van zijn generatie. De Luikse pianist Fabian Fiorini is vooral bekend door zijn samenwerkingen met belangrijke bands als Aka Moon en Octurn. De Franse contrabassist Jean-Jacques Avenel maakte lang deel uit van het Steve Lacy Sextet en de Italiaanse drummer Giovanni Barcella duikt overal op waar er tegendraadse jazz, free jazz en vrije impro in het spel is. Op Da Mo, de debuut-cd van de groep, waart nadrukkelijk de geest rond van de late John Coltrane. En wie dat werk uit de periode 1965-1967 goed kent, weet wat dat wil zeggen: muziek als een religieuze ervaring met een hoog catharsisgehalte. Op Da Mo primeren volume, textuur en toonkleur dan ook op harmonie, melodie of ritme. Het resultaat is complexe en intense muziek met een sterk meditatief karakter. Van de acht composities op de cd - het negende nummer is een groepsimprovisatie - pende Van Herzeele er vier en Fiorini twee. De twee puurden hun inspiratie niet alleen uit het werk van Coltrane en nog enkele andere coryfeeen van de jazz uit de jaren zestig, maar ook uit dat van klassieke componisten als Scriabin, Messiaen, Rachmaninov, Bach en Schönberg. De overige twee composities zijn van Coltrane (‘Leo’) en Lacy (‘As Usual’). Ingetogen passages met een behoedzaam spelende en veel lucht door zijn mondstuk blazende Van Herzeele wisselen af met furieuze, hypnotiserende gedeelten. Dit is de Van Herzeele die we kennen van zijn veertiendaagse jams met Barcella in café El Negocito in Gent. Compromisloos, als een volle vuist recht in het gezicht. Fiorini, Avenel en Barcella, beslagen als ze alle drie zelf zijn in deze muziek, zijn daarbij de ideale sparringpartners. Da Mo is een nieuwe mijlpaal in Van Herzeeles oeuvre.
[Patrick Auwelaert]
| |
Geschiedenis
■ Marcel Storme e.a.
De Coupure in Gent. Scheiding en verbinding, Academia Press, Gent, 2009, 342 blz., 37 €
Marcel Storme nam met enkele buurtbewoners en deskundigen het initiatief voor een geschiedkundig onderzoek van de Gentse wijk rond de Coupure. Die buurt ligt tussen het oude gerechtshof en de Watersportbaan in de parochie Ekkergem. Het verhaal van de Coupure begon in de moerassige gronden aan de stadsrand, waar religieuze instellingen zoals de hospitaalabdij van de Bijloke zich vestigden. De Coupure als kanaal werd tussen 1751 en 1753 gegraven om te zor- | |
| |
gen voor een vrije doorvaart van Oostende tot Gent. Dat leidde tot de economische en commerciële ontwikkeling van die buurt, al droegen ook de creatieve experimenten in de industrie - zoals de katoendruk - en in de land- en tuinbouw daartoe bij. De wieg van de internationaal vermaarde Gentse Floralien die dit jaar plaatsvinden van 15 tot en met 25 april, stond aan de Coupure. Dat vijfjaarlijkse bloemenfestival krijgt tegenwoordig onderdak in Flanders Expo en al lang niet meer in het in 1836 daartoe opgerichte tentoonstellingspaleis het Casino. Hoewel de naam anders laat vermoeden, werden daar nooit kansspelen beoefend. Het paleis stond in dienst van de culturele verheffing. Die Gentse wijk had zo zijn eigen hel, hemel en vagevuur. De hel was het Rasphuis of Correctiehuis, later de gevangenis aan de Nieuwe Wandeling, het vagevuur was het hospitaal van de Bijloke en de hemel was het Casino. Ooit moerasgebied werd de Coupure steeds meer een buurt met aanzien. Meerdere eminente bewoners speelden een prominente rol in het culturele, politieke, religieuze en sociale leven van Gent. Louis Maeterlinck, George Minne, Amedée Cortier, Jean Daskalides en Edward Anseele jr. zijn maar enkele voorbeelden. Een kantelmoment kwam er in 1969 door de bouw van de Ringvaart. Vanaf dan veranderde de Coupure van een kanaal dat schepen draagt in een rustige waterloop aan de rand van het oude stadscentrum. De
auteurs kozen dat jaartal als einddatum voor hun historisch verantwoord onderzoek. Met De Coupure in Gent zorgden ze voor een goed gedocumenteerde en rijk geïllustreerde publicatie die de geschiedenis, het erfgoed en de verhalen van hun wijk bewaart voor het nageslacht.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
■ Olivier Hekster
De Romeinse keizers. Bert Bakker, Amsterdam, 2009, 240 blz., 18.95 €
De Romeinse keizers regeerden gedurende eeuwen over een immens groot rijk. Binnen dit rijk woonden verschillende volkeren. Het spreekt voor zich dat de keizers zonder de steun van senatoren, soldaten en lokale elites dit niet konden klaren. En ook de bevolking in Rome stelde zijn eisen. Wat er gebeurde wanneer men een groep niet tevreden kon houden, daarover kon Caesar niet meer meespreken. Hij werd vermoord door een aantal senatoren die hoopten de republiek terug te herstellen. De keizers wilden een dergelijk scenario uiteraard vermijden. Goede public relations was dus niet te versmaden. Is het te verwonderen dat Augustus, die Caesar opvolgde, net hierin een meester was? Bijgestaan door zijn vriend Maecenas ontwikkelde hij als eerste een voor die tijd superieure communicatie die het hele Romeinse Rijk omvatte. Olivier Hekster, hoogleraar Oude geschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen, bespreekt in zijn nieuwe boek De Romeinse keizers hoe de machtigste mannen van het succesvolste rijk uit de westerse geschiedenis zichzelf zagen - en door anderen gezien werden. De aandacht van het boek gaat uit naar de zelfrepresentatie van en de beeldvorming rondom een aantal keizers. Hij geeft daarbij geen algemeen overzicht van de keizers, maar behandelt enkel die keizers die een specifieke en uitgesproken representatiepolitiek hebben gevoerd. Hoe gaven zij daarmee hun macht vorm? Dit bepaalde immers in belangrijke mate hoe zij bij leven werden gezien en bij sterven in de geschiedenis traden. Het verschil tussen zelfrepresentatie en gevoerd beleid was daarbij vaak erg verschillend. De lezer, die ook de hedendaagse politiek een beetje volgt, zal dit beslist herkennen. Maar het imago van de keizer bepaalde dan ook doorgaans de positie en de machtsbasis van de keizer. Een keizer die in deze oefening uitmuntte, was keizer Augustus. Eigenlijk slaagde hij er in het keizerschap
zelf vorm te geven. Na zijn overlijden zou hij voor de latere keizers het modelbeeld vormen. In ieder geval heeft Augustus zijn communicatie zo goed gevoerd dat tot op de dag van vandaag zijn raad aan Tiberius om het rijk binnen de bestaande grenzen te houden, voor werkelijk wordt gehouden (p.72). Aan de acties van Germanicus in Germania tussen 14 en 16 n.C. en het feit dat Cappadocië in 17 n.C. door toedoen van Tiberius een Romeinse provincie werd, wordt jammer genoeg voorbij gegaan. Olivier Hekster gaat immers minder in op de communicatie van hun politieke programma en de toetsing ervan aan de feitelijkheid. Maar tegelijk moet het ook worden gezegd dat het geen sinecure is om een dergelijk onderwerp in een relatief kort bestek op een boeiende wijze samen te vatten. Wij hebben dit boek in ieder geval met plezier gelezen.
[Robert Nouwen]
| |
■ Klaartje de Zwarte-Walvisch
Alles ging aan flarden. Oorlogsdagboek, met een inleiding van Ad van Liempt, bezorgd door Ariane Zwiers, Uitgeverij Balans, Amsterdam, 2009, 207 blz., 17,95 €
Vorig jaar zond de Nederlandse Publieke Omroep een negendelige serie uit over de Tweede Wereldoorlog. Bij de voorbereiding hiervan stuitte de redactie op een onbekend en anoniem dagboek van een joodse vrouw, dat na de oorlog aan het Joods Historisch Museum in Amsterdam was geschonken. Na maanden speurwerk slaagde men erin de identiteit van de schrijfster van het dagboek te achterhalen. Het bleek te gaan om de Amsterdamse Klaartje de Zwarte-Walvisch, die op 6 februari 1911 was geboren. Zij werd op 22 maart 1943 gearresteerd, de datum waarmee ook het dagboek begint. Na haar arrestatie werd Klaartje overgebracht naar de Joodse Schouwburg, zoals de Amsterdamse Hollandsche Schouwburg werd genoemd toen het gebouw vanaf juli 1942 werd gebruikt als verzamelplaats voor gearresteerde joden. Na twaalf dagen werd Klaartje samen met haar man op transport gesteld naar kamp Vught in Brabant. Na ruim drie maanden verhuisde ze naar kamp Westerbork, het doorgangskamp naar de dood. Uiteindelijk belandde ze in de gaskamer van Sobibor. Vlak voor het vertrek wist Klaartje haar dagboek aan een zwager te geven, die het jarenlang in bewaring hield. Klaartje was een eenvoudige Amsterdamse naaister, maar zij weet de verschrikkingen van het kampleven op zeer aangrijpende wijze te beschrijven. Bij herhaling vraagt ze zich af in welke hel ze terecht is gekomen Voortdurend weten de kampbewaarders nieuwe folteringen voor de weerloze slachtoffers te bedenken. Ook nu nog, ruim 65 jaar na dato, maken de wreedheden op de lezer een verbijsterende indruk. Waar Anne Frank in haar beroemde dagboek de angsten en het beklemmende leven van ondergedoken joden onder woorden heeft gebracht, geeft Klaartje de Zwarte een indringend beeld van het kampleven. Beiden bleven schrijven tegen de verdrukking in, gedreven door één verlangen: hun ervaringen vast te leggen voor het nageslacht.
[Dick van Vliet]
| |
■ Tom Holland
De gang naar Canossa. De westerse revolutie rond het jaar 1000, Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2009, 480 blz., 29,95 €
Met de regelmaat van de klok wordt over de islam gezegd dat ze in tegenstelling tot het christendom nooit een reformatie, verlichting of Franse revolutie heeft gekend. Opiniemakers pleiten er dan voor dat de islam iets gelijkaardigs zou ondergaan om de mensenrechten en de scheiding tussen godsdienst en staat te leren respecteren. Nochtans zou het volgens Tom Holland meer hout snijden te zeggen dat de islam nooit een ‘Canossa’ heeft gekend waardoor moslims de scheiding tussen politiek en religie niet aanvaarden. Die boude stelling onderbouwt de Britse literatuurwetenschapper en historicus in het lijvige boek De gang naar Canossa. De westerse revolutie rond het jaar 1000. Het was inderdaad de gang naar Canossa van de Duitse vorst Hendrik IV naar paus Gregorius VII die, net zoals de oversteek van de Rubicon - waarover Holland in 2003 een boek schreef - en de bestorming van de Franse Bastille in 1789, een beslissende wending gaf aan de Europese geschiedenis. Dat kerk en staat los van elkaar moeten bestaan en er niet een alleenheersend keizerschap regeert over alles, werd in die elfde eeuw voor eens en voor altijd beslecht. De pikante paradox is wel dat de hele idee van een seculiere samenleving uiteindelijk te danken is aan het pausdom. Het was Gregorius die zorgde voor een geslaagde revolutie door de keizer op de knieën te dwingen, maar voortaan zouden de geestelijke en de wereldlijke machten alleen maar verder uit elkaar drijven met als gevolg dat wij vandaag de scheiding tussen kerk en staat vanzelfsprekend vinden. Uit de discussie met de islam en de niet-christelijke culturen blijkt nochtans dat die scheiding niet zo evident is. Daarom zet Holland die kapitale gebeurtenis uit januari 1077 in de verf. Volgens hem is de impact van die elfde eeuw op onze cultuur onvoldoende onderzocht, maar wat zich toen afspeelde is ook maar te
begrijpen in het licht van de grotere geschiedenis. Holland begint daarom zijn verhaal bij de val van het West-Romeinse keizerrijk in de vijfde eeuw en eindigt bij de ontketening van de eerste kruistocht in 1095. Wie wil weten waar de wortels van onze Europese beschaving liggen, moet dit boek absoluut lezen.
[Emmanuel Van Lierde]
|
|