| |
| |
| |
De charme van een geblakerde karbonade
30 Vlaamse componerende pianisten
Tom Janssens
‘De vleugel hing in de lucht en tekende zich als een geblakerde karbonade af tegen de besneeuwde bergtoppen.’ Al de eerste zin van Anna Enquists roman Het geheim stelt het zwartgelakte statuut van de vleugelpiano in vraag. De duurte van dit grootse en edele instrument wordt er zonder pardon gereduceerd tot die van een aangebrand stukje vlees. Geen mens die zich daar op verlekkert, zou je denken. Nochtans heeft deze ‘geblakerde karbonade’, die door een verhuiskraan in de lucht gehesen wordt, veel bekijks. Op de eerste pagina laat Enquist de bewoners van een bergdorpje samendrommen om zich te vergapen aan dit spectaculaire beeld.
Geef ze eens ongelijk. Het beeld dat Enquist oproept, treft het magische aanzien van dit instrument in de kern. Of het zwartgeblakerde gevaarte nu in de lucht bengelt of op het concertpodium staat, de piano is een instrument dat zich graag en veelvuldig bekijken laat: door omstanders, door een menigte, door een ‘publiek’. Die ruime belangstelling is verdiend. De piano heeft een onuitwisbare rol gespeeld in de muziekgeschiedenis. Al sinds de inventie van het toetsenbord vervulde het klavier - afgeleid van het Latijnse woord ‘clavis’, wat zowel ‘houtstuk’ als ‘sleutel’ betekent - een sleutelfunctie in het ameublement van menig musicus en componist.
| |
Ronkende titels en salonstukken
Of het nu gaat om cembalo's, clavichords, klavecimbels, pianoforte's of piano's: de symbolische en functionele betekenis van het toetsenbord, waarop tien vingers een veelstemmige compositie kunnen creëren, mag niet onderschat worden. De op het toetsenbord overzichtelijk gestelde mogelijkheden van contrapunt en harmonie maakten het klavier - theoretisch althans - tot het meest veelzijdige, meest overschouwbare instrument. En dus zijn componisten slechts bij hoge uitzondering onkundig in het klavierspel. Maar evengoed zijn pianisten met hoge ambities niet noodzakelijk geïnteresseerd in compositie.
Dat was aanvankelijk wel even anders. Toen Mozart en Beethoven het in Wenen wilden maken, stelden ze zich met hun pianoconcerto's voor als componist en als pianist. De rol van componist en die van pianist vormden de twee punten waartussen de steile lijn van hun carrière getrokken werd. Al gauw echter zou het publiek anders, meer en moeilijker verwachten. Tussen 1800 en 1850 trad geleidelijk aan ‘de pianist’ naar voren: een muzikant die niet zozeer als componist maar als (virtuoos) interpreet optrad. Zijn groeiende populariteit zorgde voor ingrijpende wijzigingen binnen het concertleven. Hoewel de virtuoze pianist graag en veelvuldig eigen werk speelde, werd zijn compositorische output vooral getaxeerd op de acrobatiek die er uit sprak.
Een van de eerste, internationaal relevante pianisten die België binnen deze traditie voortbracht, was Louis Ancot (1803-1836). Dit pianotalent maakte in zijn jonge jaren concertreizen door België, Nederland, Frankrijk, Italië en Engeland. Het oeuvre dat hij er speelde, illustreert de eigentijdse voorkeur voor weelderige, virtuoze pianomuziek. Zijn compositorische cataloog bulkt dan ook uit van ronkende titels als Grande fantaisie avec introduction finale of Variations brillantes à la hongroise. Meezingbare melodieën en een overdaad aan tuimelende nootjes staan er garant voor succes.
Vele (Vlaamse) componerende pianisten zouden in Ancots voetsporen treden: de tot in Spanje geroemde Adolphe Bonten (1820-1849), die een van de eerste Vlaamse pianocomposities voor de linkerhand schreef; zijn broer Herman Bonten (1830-1873), auteur van talloze klavierstukken, waaronder de merkwaardige pianobundel Prières et caprices, die Franz Liszt voorafgaat in het samensmeden van religieuze diepzinnigheid en technisch meesterschap; de door Friedrich Kalkbrenner opgeleide François De Coninck (1810-1878), auteur van een bestuderenswaardige Cours de piano; of de Antwerpenaar Jean Eykens (1812-1891), vandaag de dag enkel nog bekend om zijn muziekpedagogische inspanningen, maar tevens de auteur van pianofantasieën als Fantasie sur la romance de Guido et Ginevra de Halévy en de Souvenirs de Robert le Diable.
Het oeuvre van deze en andere componisten (alsook hun socio-culturele draagkracht) wacht nog steeds op een nauwkeurige studie. Vast staat in elk geval dat het prille België graag en veel naar pianomuziek luisterde. Tot in de hoogste kringen: vanaf 1847 was de Brusselse componiste Guillelmine Sabatier (1818-1869) hofpianiste en mocht ook Brusselaar Alexis Ermel (1834-1912), auteur van pianostukken met zwierige titels als Etoiles scintillantes, Fabliau en Séduction, als hofpianist vier jaar lang pianorecitals geven op het kasteel van Laken. Niet enkel in de hoofdstad, ook in de provinciesteden werden er kundig toetsen aangeslagen. Turnhoutenaar Jacques Gregoir (1817-1876) - broer van muziekwetenschappercomponist Edouard Gregoir - cultiveerde zijn talent bij pianovirtuozen als Henri Hertz en Christian Rummel, alvorens in eigen land naam te maken. Hoewel bekend als begeleider van stercellist Adrien-François Servais, heeft Gregoir ook diverse pianocomposities (waaronder een Pianoconcerto) op zijn naam staan. In Antwerpen was ook de in Nederland geboren Mathieu Hennen (1828-1883) actief als docent en componist. Zijn oeuvre valt vooral op door de aanwezigheid van kamermuzikale genres met klavier: een pianotrio,
| |
| |
■ Buste van Franz (François-Mathieu) Servais (1846-1901). Servaiscollectie ZWBMuseum Halle
■ Het monumentale graf van de Gentse pianist-componist Franz De Vos (1856-1919). Campo Santo, Sint-Amandsberg
■ Edgard Tinel
pianokwartet en een pianokwintet. Eveneens het vermelden waard is de Menense componist Philippe Vanden Berghe (1822-1885), auteur van door Breitkopf, Richault en Gevaert uitgegeven pianocomposities en een getalenteerd pianist die naar verluidt contacten onderhield met virtuozen als Thalberg en Hertz. Op zoek naar succes of onderricht trokken verschillende Vlaamse pianist-componisten voor even of zelfs voorgoed naar het buitenland. Arnold Hennen (1820-1891) verwierf in Parijs enige faam als componist van pianomuziek, Brusselaar Martin Lazare (1829-1897) zocht zijn succes in de Verenigde Staten. Met zijn concertstukken voor piano en orkest maakte Charles-Louis De Wulf (1832-1885) dan weer naam in Nederland en Frankrijk. De Lierse pianistcomponist Henri Nuyens (?-na 1885), die diverse salonstukjes schreef, vestigde zich uiteindelijk in Parijs, waar hij een Répertoire journalier du pianiste uitgaf.
Naast de weinig of meer virtuoze bravourestukken die bovengenoemde heren afleverden, was er in Vlaanderen uiteraard ook een markt voor het lichtere pianorepertoire. Naast Lodewijk Hemelsoet (1836-?) is de Antwerpse componist Jean Louis Gobbaerts (1835-1886) zonder twijfel de bekendste leverancier van zulke ‘lichtvoetige’ pianomuziek. Onder velerlei pseudoniemen componeerde Gobbaerts meer dan tweehonderd etudes, serenades, polka's, mazurka's, gavottes, walsen, galops en dies meer. Aan Gobbaerts' alter ego ‘Streabogg’ komt overigens de niet geringe eer toe om de piepjonge Dimitri Sjostakovitsj op het pad der muziek gezet te hebben: een van zijn aanstekelijke salonstukjes heeft Sjostakovitsj de liefde voor muziek bijgebracht.
| |
Lisztianer
Verschillende (sociale, economische, muzikale en productionele) factoren speelden een cruciale rol in de groeiende sterrenstatus van de pianist. Iemand als Franz Liszt had die ideologische verschuivingen binnen de muziekpraxis goed begrepen. Al gauw werd hij hét rolmodel voor tal van beloftevolle pianotalenten, waaronder Gentenaar Max Heynderickx (1824-1893), die later als docent aan het Gentse conservatorium een indrukwekkende pianistenklas uitbouwde. Ook Brusselaar Louis Messemaeckers (1809-1889), auteur van verschillende bundels piano-etudes, was naar Parijs getrokken om er bij Liszt in de leer te gaan.
Hoewel geen student van Liszt, is ook de pianistieke carrière van Edgar Tinel (1854-1912) met deze componist verbonden. Tinel was een bijzonder getalenteerd pianist, die in 1869 Liszts Tweede pianoconcerto uitvoerde op zijn overgangsexamen. Nadat hij in 1873 afzwaaide aan het Brusselse conservatorium - waar hij pianoles kreeg van Louis Brassin, leerling van de legendarische pianist Ignaz Moscheles - bouwde Tinel een carrière als klaviervirtuoos uit. Aan dat voornemen kwam in 1881 een vroegtijdig einde, toen hij aangesteld werd als directeur van het Hoger Interdiocesaan Instituut voor Kerkmuziek in Mechelen. Niet alleen de verdere compositorische ontwikkeling van Tinel (die zich allengs meer bezighield met religieuze musicalia), ook zijn kleine pianistieke oeuvre doet inzake klankprojectie en harmonische durf aan Liszt denken.
| |
| |
Toen Liszt in 1848 zijn concertvleugel aan de wilgen hing, was de toekomst van pianisten en pianomuziek door zijn toedoen ingrijpend veranderd. Het was dan ook geen toeval dat talloze pianisten van heinde en verre naar Liszts woning in Weimar trokken om er diens pianistieke talent te doorgronden. Ook vanuit Vlaanderen trokken pianisten naar Weimar om er ‘Lisztianer’ te worden. Zonder twijfel de belangrijkste onder hen was Arthur De Greef (1862-1940). Nadat hij in 1879 samen met Isaac Albéniz afstudeerde aan het Brusselse conservatorium, bouwde De Greef een opgemerkte internationale solistencarrière uit. Dat ging hem, dankzij een sterke opleiding, goed af. De Greef was een begenadigd pianist met een ruime artistieke, intellectuele en technische bagage. Bovendien specialiseerde hij zich bij Liszts leerling Juliusz Zarebski, die hem warm maakte voor de muziek van Liszt. Dat De Greef dus vroeg of laat naar Liszts Hofgärtnerei zou trekken, lag voor de hand. Tussen de herfst van 1881 en het najaar van 1883 verbleef De Greef - die inmiddels tot hulpdocent aan het Brusselse conservatorium benoemd was - meerdere, korte periodes in Weimar. Dankzij zijn Lisztiaanse scholing, onberispelijke techniek, een taaie werkgeest en een groot analytisch vermogen wist De Greef zich op te werpen als het prototype van de moderne concertpianist. Opvallend is dat De Greef op zulke concertreizen slechts een relatief beperkt repertoire in de vingers nam. De pianist maakte een zorgvuldige keuze uit de literatuur en vulde die slechts sporadisch aan met andere composities. Die bedachtzaamheid loonde, want een van de werken die De Greef zo op zijn repertoire plaatste, was het Pianoconcerto van Grieg, dat pas dankzij De Greefs uitvoeringen bekendheid verwierf. ‘Schrijf hem, of beter, zeg over hem dat hij de beste uitvoerder van mijn muziek is die ik ooit heb ontmoet’, aldus Grieg.
Naast De Greef was ook de zoon van de beroemde cellist-componist Adrien-Franz Servais, François-Mathieu Servais (1846-1901), naar Weimar afgereisd. Nadat hij afzwaaide als ‘Lisztianer’ trok hij naar München, waar hij vriendschapsbanden smeedde met Richard Wagner. Zijn enthousiasme voor de muziek van de Neudeutsche Schule deed hem het klavier zelfs volledig vergeten: hij spande zich in om de Franstalige première van Wagners Lohengrin in Brussel op te voeren, en zou zich mettertijd profileren als internationaal geroemd (opera)dirigent.
Maar niet elke Vlaamse pianist kon prat gaan op een carrière als die van De Greef of Servais. In Antwerpen bijvoorbeeld bewandelde Pieter Bossiers (1838-1915) een eerder lokaal parcours. Vanaf de vroege jaren 1860 stond Bossiers garant voor kwalitatief hoogstaande uitvoeringen van de grote meesterwerken in de Scheldestad. In tegenstelling tot De Greefs eerder selecte, maar internationaal geroemde vakmanschap, was dat van Bossiers (die in 1875 pianodocent werd van het Antwerpse conservatorium) vrij omvangrijk. Bovendien was hij - eerder nog dan De Greef, die pas relatief laat in zijn carrière muziek schreef - actief als componist van pianomuziek. In tegenstelling tot De Greef echter, is Bossiers pianomuziek maar weinig ophefmakend. Interessanter is de muziek van Arthur Wilford (1851-1926), die in Leipzig bij Carl Reinecke studeerde. Wilford, die als pianist diverse Europese concertreizen op zijn agenda plaatste, maakte er een erezaak van om op zijn recitals muziek van Benoit te spelen. Hoewel zijn pianomuziek eerder beperkt is, leverde hij toch enkele waardevolle kamermuzikale bijdragen, waaronder een pianotrio en een pianokwartet. Franz De Vos (1856-1919), componist van vooral pianomuziek en liederen, verwierf lokale faam in Oost-Vlaanderen met uitvoeringen van Schumann en Chopin.
| |
Antiek modernisme
De Greef was een van de laatste voorbeelden van een Lisztiaanse symbiose tussen pianistieke vingervlugheid en compositorische profondeur. De pianist van de prille twintigste eeuw speelde niet langer eigen werk, maar verhief het uitvoeren van andermans werk tot een nobele kunst. Liever nog dan een pianist die (kwalitatief onvoorspelbaar) eigen werk speelde, zag het laat-negentiende-eeuwse publiek een pianist het grote repertoire (of wat daar in de actuele tijdsbeleving voor doorging) onder handen nemen.
Ondanks die ontwikkeling bleven internationaal geroemde pianisten tot in de twintigste eeuw eigen werk schrijven en uitvoeren. Wellicht de beroemdste onder hen was Sergej Rachmaninov, die het dubbelleven als pianist en componist tot in de puntjes beheerste. Maar ook in eigen contreien (en op kleinere schaal weliswaar) droegen pianisten naast het grote repertoire ook hun eigen werk uit. Emmanuel Durlet (1893-1977) trok, na zijn studies aan het Conservatorium van Antwerpen, naar Wenen, waar hij terechtkwam in de klas van de Poolse pianovirtuoos en componist Leopold Godowski. Deze componerende pianist - zelf een notoir imitator van andermans stijlen - spoorde zijn leerling aan om te graven in het Vlaamse, achttiende-eeuwse klavierrepertoire. Na de Eerste Wereldoorlog begon Durlet in archieven te zoeken naar verstofte klavecimbelcomposities. Durlet maakte een persoonlijke, naar eigen smaakoordelen gevormde selectie uit archiefmateriaal en transcribeerde - Godowsky's pianistieke verworvenheden indachtig - een driehonderdvijftigtal klavecimbelstukken voor piano.
Opmerkelijk is dat Durlets pianistieke inspanningen voor het oude repertoire nagevolgd werden door een andere, Brusselse pianist. Emile Bosquet (1878-1958), die zich in Wenen vervolmaakte bij Lisztpupil Ferruccio Busoni, kon prat gaan op een drukke concertagenda als pianovirtuoos en op een verlangen oud repertoire in een nieuw jasje te steken. Deze winnaar van de Rubinsteinprijs is namelijk de auteur van een bundel Sonatines, met daarin eigenhandig opgepoetste arrangementen van andermans pianowerkjes (Clementi, Diabelli, Beethoven). Bosquets overige oeuvre is slechts van weinig tel, maar zijn pianistieke vaardigheid werkte alvast door in het werk van zijn pupil Marinus de Jong (1891-1984). Deze in het Nederlandse
| |
| |
■ Enkele ed's met werk van Vlaamse componisten: Marinus De Jong, Emmanuel Durlet en Arthur De Greef
Oosterhout geboren componist maakte na zijn opleiding bij Bosquet aan het begin van de jaren 1920 een concertreis doorheen Amerika. De Jong bewees zich al gauw als een buitengewoon getalenteerd concertpianist en pianocomponist met een grote zin voor geraffineerde klankkleuren, magistrale orkestraties en onbeschroomd langademige melodieën. Daarmee kwam De Jong tegemoet aan zijn pianistieke voorbeelden, Alexander Skrjabin en - in meerdere mate - Sergej Rachmaninov. In later werk (ondermeer zijn laatste twee pianoconcerto's en zijn pianosonates) zou De Jong evolueren naar een meer duistere signatuur. Deze composities (met onthechte structuren en schier eindeloos variërende, quasi-mystieke melodieën) vormen een unieke bijdrage tot de Vlaamse pianoliteratuur.
Net als Durlet legde De Jong overigens een gelijkaardige liefde voor antieke musicalia voor de dag. Beiden zouden herhaaldelijk in hun werk inspiratie zoeken bij antieke modi, gregoriaanse melodieën en modale harmonieën. In het geval van Durlet leverde dat een uitzonderlijk suggestief en programmatisch getint pianoconcerto (Middeleeuwse sproke) op, bij De Jong zou die voorliefde zich etaleren in uiteenlopende werken. Hun ‘antiek modernistische’ oeuvre vormt als dusdanig een merkwaardig corpus binnen de Vlaamse muziekgeschiedenis.
| |
Savoureren
Durlets naam leeft verder in een internationaal georiënteerd pianoconcours. Exclusief voor Belgische pianisten is er dan weer Stephan De Jonghe Wedstrijd, genoemd naar Stephan De Jonghe (1902-1933). De ironie wil dat de naam van deze onfortuinlijk vroeg gestorven pianist (een leerling van De Jong) doorleeft in een pianowedstrijd, maar dat deze bij leven vooral bekend was om zijn muziekwetenschappelijke artikels en -pedagogische inspanningen. Op compositorisch vlak echter heeft De Jonghe niets bijgedragen tot de Vlaamse pianoliteratuur. De Jonghe mag aldus symbool staan voor de graduele opschorting van het artistieke samenspel tussen pianistiek talent en compositorische zeggingskracht. Zeker bracht Vlaanderen in de twintigste eeuw nog talloze componerende pianisten voort (laat staan pianospelende componisten), maar aan de unieke, ‘Lisztiaanse’ symbiose van beide hoedanigheden bleek een einde gekomen te zijn.
Durlet is zowat de enige Vlaamse pianist die deze janushoofdige traditie tot in de twintigste eeuw wist uit te dragen, en wordt enkel nog nagevolgd door iemand als Claude Coppens (1936). De originaliteit en eigenzinnigheid waarmee deze laureaat van de Elisabethwedstrijd 1956 een repertoire uitbouwde, wordt vervolledigd in zijn composities. Hij componeerde opvallend weinig voor piano, de belangstelling is ruimer en graaft dieper. Coppens vertrok vanuit avant-gardetechnieken maar ontwikkelde een veelzijdige taal die werkt als een netwerk van betekenissen, vol citaten, metaforen en allusies. Aan het conservatorium van Gent vormde hij niet alleen internationaal bekende pianisten zoals Luk Vaes en Daan Vandewalle, maar hij drukte daar zijn stempel op alle musici, zoals Françoise Vanhecke, Geert Dhondt of Frank Nuyts om slechts enkelen te noemen.
Slechts in één muzikaal domein is het actief beoefende pianospel nog rechtstreeks gerelateerd aan compositorisch vernuft: jazz. Met Jef Neve (1977) is een meer dan waardig opvolger van voornoemde heren de eenentwintigste eeuw binnengetreden. Met het naar hem genoemde jazztrio behaalde Neve grote successen op internationale festivals. Zoals het rechtgeaard componist-pianist past, schuwt Neve de zijsprongen naar andere stijlen niet. Als solist trad hij op met orkesten als de Filharmonie en Brussels Philharmonic, dat in mei 2009 zijn (eerste) Pianoconcerto creëerde.
De noten die Neve laat tuimelen zijn weliswaar niet die van Louis Ancot, maar toch laat dit overzicht zich met hem in de staart bijten. Een componerend pianist als Neve staat opmerkelijk dicht bij de concertpraxis waarmee deze schets opende. Net zoals de bravoureuze showbeesten uit de eerste helft van de negentiende eeuw, is ook Neves talent gemaakt voor een live muziekbeleving, waarin het ongeremde, genereuze pianotalent misschien wel belangrijker is dan de compositorische uitkomst. Beter: net als hen zet ook Neve de pianomuziek, het klavier, de concertvleugel, de ‘geblakerde karbonade’ te kijk op een podium, klaar om door de menigte, het publiek gesavoureerd te worden.
|
|