| |
| |
| |
Bibliotheek
Samenstelling Geert Swaenepoel
Filosofie en religie
■ Patrick Lateur
Hoeders van de wijsheid. Griekse filosofen in honderdvijftig epigrammen, Damon, Budel, 2009, 226 blz. 19,90 €.
De Anthologia Graeca bundelt meer dan vierduizend bewaarde Griekse epigrammen over goden en helden, dichters en denkers, leven en liefde, zorgen en dood. Die befaamde bloemlezing bevat een verborgen geschiedenis van de Griekse filosofie. Dat blijkt uit de selectie van kortdichten over filosofen die Patrick Lateur distilleerde uit de zestien boeken van de Anthologia. Omdat veel van die kleine gedichten ook voorkomen in de anekdotische filosofenbiografieen van Diogenes Laërtios, vult Lateur zijn vertaalbundel aan met twintig van zijn epigrammen. Zo komt de vertaler-dichter tot honderdvijftig poëtische opschriften of inscripties die aanvankelijk op een graf, monument of wijgeschenk stonden, maar later ook te boek werden gesteld waardoor de inhoud verruimde. Van de hier verzamelde epigrammen dienden sommigen nog wel als grafopschrift, maar het merendeel was zuiver literair bedoeld tot lering en vermaak van de lezer. Die beknopte gedichten in de marge van de wijsgerige traktaten zeggen veel over de receptie van filosofische teksten bij hun tijdgenoten en zijn daardoor historisch zeer waardevol: ze loven Plato, laten de sofisten quasi onbesproken, drijven de spot met cynici en epicuristen of doen vergeten wijsgeren herleven. Opmerkelijk en hoogst uitzonderlijk zijn de twee vrouwelijke filosofen die op het toneel verschijnen: Hypathia en Hipparchia. Die laatste ‘koos geen leven van vrouwen met een weids gewaad, maar wel een manlijk leven van de cynici’. De titel van Lateurs leerrijke bundel Hoeders van de wijsheid verwijst naar de slotwoorden van het epigram van Antipatros van Sidon over de Zeven Wijzen, waarmee de bundel opent. Met deze verzameling doet Lateur alle klassieke filologen en filosofen een groot plezier. Hij toont hen een onbekende kant van hun geliefde denkers. Met die
alternatieve geschiedenis van de Griekse filosofie geeft hij veel wijsheid door en wordt zo zelf één van de ‘hoeders van de wijsheid’.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
■ Mirjam Shatanawi
Islam in beeld. Kunst en cultuur van moslims wereldwijd, SUN, Amsterdam, 2009, 302 blz. 29,50 €
Met 1.250 islamgerelateerde voorwerpen bevat het Amsterdamse Tropenmuseum een van de meest diverse en regionaal gespreide collecties van islamitische kunst. In het boek Islam in beeld bespreekt historica en arabiste Mirjam Shatanawi, conservator Midden-Oosten en Noord-Afrika van het Tropenmuseum, honderd objecten die tonen hoe moslims hun geloof in kunst en cultuur uiten. Meteen rijst
de vraag: zijn geloof en cultuur van elkaar te scheiden? Is de islam behalve een religie niet vooral een cultuur? Welke objecten zijn louter cultureel en welke strikt religieus? Veertien eeuwen islamitische cultuur passeren de revue, al is de indeling van het boek niet chronologisch, maar geografisch. Een op de vijf wereldbewoners is moslim. Die 1,4 miljard aanhangers van de islam wonen in alle delen van de wereld, maar het demografisch zwaartepunt ligt in Azié. Indonesië, India, Pakistan en Bangladesh zijn vandaag de grootste moslimlanden. Die Aziatische moslims verschillen echter sterk van hun medegelovigen in Turkije of Marokko, West-Afrika of de Arabische wereld, Irak of Suriname. Door de geografische opdeling ontdekt de lezer hoe divers de islam is en hoe moslims in uiteenlopende politieke, sociale en culturele omstandigheden hun traditie anders vormgeven. Uit die regionale verscheidenheid kun je alleen besluiten dat dé islam niet bestaat. Wat voor de ene moslim typisch islamitisch is, kan door een andere verworpen worden. Shatanawi bestudeert in haar boek niet alleen de culturele dynamiek van de islam, ze focust tegelijk op de beeldvorming over en de verhouding tot de islam. Hoe kijken niet-moslims naar de islam en welk beeld vormen zij zich van de moslims? Al te vaak overheersen vooroordelen en clichés. Sinds 11 september 2001 wordt de islam al te vaak verengd tot terrorisme, intolerantie, fundamentalisme en integratieproblemen. Deze gids door de rijke wereld van de islam brengt de nodige nuances aan in het vaak ergerlijk simplistische islamdebat. Het Tropenmuseum en de auteur zien het als een maatschappelijke plicht de negatieve beeldvorming over de islam te bestrijden. Wellicht politiek incorrect, maar broodnodig ter bevordering van het vreedzame samenleven.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Kunst; algemeen
■ Louis Goosen
Van Abraham tot Zacheüs. Thema's uit het Oude en het Nieuwe Testament in religie, beeldende kunst, literatuur, muziek en theater. Een lexicon, SUN, Amsterdam, 2009, 496 blz. 47,90 €
In de van a tot z reeks die uitgeverij SUN herwerkt uitgeeft, verscheen onlangs het deel Van Abraham tot Zacheüs. Thema's uit het Oude en het Nieuwe Testament in religie, beeldende kunst, literatuur, muziek en theater. Louis Goosen bracht in dat lexicon 117 Bijbelse figuren samen waarvan hij het verhaal vertelt en hun voortleven tot op vandaag in religie en in diverse kunstdisciplines beschrijft. Eigenlijk is het onbegonnen werk om de doorwerking van de Bijbel in de kunsten te vatten in een boek van vijfhonderd pagina's. Alleen al over het lemma ‘Jezus’ valt een hele encyclopedie te schrijven als je twintig eeuwen kunsten in ogenschouw neemt. Hoe maak je in die veelheid een selectie? Waarom kies je het ene kunstwerk en het andere niet? Toch doet Goosen een verdienstelijke poging om de vele kunstuitingen en literaire werken uit heden en verleden die onbegrijpelijk zijn zonder enige basiskennis van de verhalen uit het Oude en het Nieuwe Testament, voor iedereen toegankelijk te maken. De ‘ontbossing van het religieuze geheugen’ heeft in deze seculiere tijd een vergevorderd stadium bereikt en elke kunsthistoricus klaagt over het gebrek aan kennis bij de toeschouwers van kunstwerken. Het vergt een gigantische inspanning van gidsen en docenten kunstgeschiedenis - en nog meer van kerkmensen - om dat ontboste christelijke geheugen weer aan te planten, want zowat heel de christelijke woordenschat is weg en de Bijbelkennis is bijzonder arm. Daarom heeft een lexicon als dat van Goosen een grote waarde. Het is een nuttig instrument om de gaten in ons geheugen te dichten en de rijke verhalen over het offer van Abraham, de wijsheid van Salomon, de assimilatie van Ruth in een vreemde cultuur, het lijden van Job, de profeet Jona in de walvis en zoveel anderen terug voor de
geest van de laatmoderne mens te halen. Want al zijn die verhalen eeuwenoud, ze bevatten gestolde menselijke ervaringen vol levenswijsheid en die mogen we toch niet verloren laten gaan.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
■ Marcel Barnard en Gerda van de Haar (red.)
De Bijbel cultureel. De Bijbel in de kunsten van de twintigste eeuw, Meinema -Pelckmans, Zoetermeer - Kapellen, 2009, 740 blz. 75 €
Bijbelse verhalen en beelden doordesemen de kunsten, zelfs in de 20ste eeuw, al is de kerk niet langer de grote mecenas. Dat kunst geseculariseerd zou zijn, blijkt niet te kloppen. Moderniteit en religie sluiten elkaar niet uit. De vraag is wel hoe die laatmoderne cultuur met het Bijbelse erfgoed omgaat. Zowel de Bijbellezers die in kunst geïnteresseerd zijn als de kunstkenners die zich willen oriënteren op de rol van de Bijbel in de kunsten vanaf 1900, kunnen nu terecht in het boek De Bijbel cultureel. Eerder stonden de uitgeverijen Meinema en Pelckmans in voor de boeken De Bijbel literair, De Bijbel spiritueel en De Bijbel vertaald. Ze mogen trots zijn op dit vierluik aan naslagwerken met een ongelofelijke schat aan informatie. In 67 trefwoorden komen in De Bijbel cultureel bekende verhalen zoals het Paradijsverhaal, bekende gestalten zoals koning David of de maagd Maria, of bekende teksten zoals de Bergrede aan de orde. Bij elk trefwoord hoort een uitvoerige presentatie van een kunstwerk uit een van de zes kunstdisciplines, gevolgd door enkele korte karakteristieken van werken uit de verschillende kunsten - Wouter Prins stond in voor de besprekingen van beeldende kunst, Sylvain De Bleeckere voor filmbesprekingen, Max Smith voor theaterrecensies, Johan Snel voor voorbeelden uit de modern-klassieke muziek en Peter Sierksma voor die uit de popmuziek, en tot
| |
| |
slot nam Jaap Goedegebuure de literatuur voor zijn rekening. Telkens wordt in een essay ook ingegaan op een breder onderwerp dat door het trefwoord wordt opgeroepen. Het valt op tot hoeveel kunstzinnige verbeelding en creaties de Bijbel zelfs in de 20ste én prille 21ste eeuw leidde. Tal van bekende en onbekende werken uit de westerse kunst - andere culturen werden buiten beschouwing gelaten - passeren de revue. Daarbij komt wel aan het licht dat het Bijbelse erfgoed voor het theater minder een inspiratiebron is dan voor de andere kunsten, hoewel het theater qua ritueel en ‘boetepreekgehalte’ verwantschap vertoont met de katholieke en protestantse eredienst. Toch doet dat niets af van de conclusie dat de Bijbel niet uit onze cultuur is verdwenen, maar prominent aanwezig blijft in de hedendaagse kunst.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Beeldende kunst
■ Lorne Campbell en Jan van der Stock
Rogier van der Weyden 1400-1464. De passie van de meester. Davidsfonds, Leuven, 2009, 592 blz., 69,5 €
Rogier van der Weyden (1400-1464) is, samen met Jan van Eyck, een van de meest invloedrijke schilders van de 15de eeuw. Deze monografie presenteert een overzicht van zijn schilderkunst. Wanneer Van der Weyden zich rond 1435 in Brussel vestigt, groeit hij uit tot de sterkste en meest invloedrijke van alle vijftiende-eeuwse Noord-Europese kunstenaars. Zijn faam en uitstraling reiken tot ver in het buitenland. Rogier van der Weyden laat als eerste echte mensen met echte emoties zien en hanteert een zinnelijke beeldtaal. Belang en invloed van het werk van Rogier van der Weyden op de ontwikkeling van de kunst kunnen moeilijk overschat worden. Het boek verschijnt naar aanleiding van een tentoonstelling in het Leuvense museum M. Na een algemeen beeld van de schilder, van zijn leven en zijn beeldtaal, volgen bijdragen over Van Der Weydens roots en over de beeldhouwers en schilders die actief waren in de Nederlanden rond 1400. Vervolgens wordt de wereld van Van Der Weyden geschetst aan de hand van o.m. essays over zijn atelier en over de materialen afgebeeld op zijn schilderijen. Ten slotte wordt Van Der Weyden in context geplaatst, met teksten over zijn artistieke erfenis, zijn passie voor het wandtapijt. Het tweede deel van het boek bevat een catalogus van de tentoonstelling. De kleurenreproducties worden aangevuld met technische informatie en teksten over de werken. Achteraan volgen een bibliografie, bruikleengegevens, een impressum en een fotoverantwoording. Rogier van der Weyden 1400-1464. De passie van de meester is een monumentaal uitgegeven standaardwerk, geschreven door specialisten, dat zonder meer een must is voor de liefhebber van oude kunst.
[Geert Swaenepoel]
| |
■ Vjatsjeslaw Fjodorov en Marlies Kleiterp (eindredactie)
Aan het Russische hof. Paleis en protocol in de 19de eeuw, Uitg. Hermitage, Amsterdam, 2009, 336 blz. 29,00 €
Naar aanleiding van de groots opgevatte tentoonstelling ‘Aan het Russische Hof. Paleis en protocol in de 19de eeuw’ in het Hermitage Amsterdam, die nog tot eind januari 2010 loopt, verscheen een indrukwekkende catalogus waarvoor meer dan tien auteurs artikels schreven. Dat het volumineuze boek rijkelijk werd verlucht, hoeft geen betoog. Het boek bezorgt de nodige uitleg bij de vele verschillende facetten van het leven aan het Russische hof in de negentiende eeuw. Zo worden we ingewijd op de manier waarop een audiëntie bij de tsaar verliep, hoe het ochtendtoilet gebeurde, welke feesten er plaats vonden en vernemen we meer over de verklede bals, die geregeld tot in 1903 werden gehouden. Heel wat thema's komen in het boek aanbod: de feesten, de muziek aan het hof, de juwelen en sieraden, de Kerk, de kledij, de kostuumaccessoires - het Russische voor waaier, vejer, gaat rechtstreeks terug op het Nederlandse waaier -, het spel en andere ontspanningsmogelijkheden, theater... Het boek is geen echte catalogus en bevat geen opsomming van de tentoongestelde objecten, daarvoor werd een cd-rom toegevoegd. Voor hen die interesse hebben in de Russische cultuur uiteraard een must.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
■ P. De Rynck
M Leuven. Het museum en de collectie, Lannoo, Tielt, 2009, 128 blz., 19,95 €
Naar aanleiding van de heropening van het Leuvense stadsmuseum, dat voortaan onder de letter M de wereld ingaat, belichtte veelzijdig auteur Patrick De Rynck een vijftigtal kunstwerken, die tot deze verzameling behoren. Per kunstwerk schreef hij een beknopte notitie met telkens een grote kleurenfoto als illustratie. Nieuwe gegevens hoeven we in dit fraai gerealiseerde boek niet te zoeken, wel per kunstwerk een samenvattende beschouwing met soms een summiere pedigree. Tot de gemaakte keuze behoren de topwerken uit de collectie, zowel schilderijen, sculpturen als textiel en edelsmeedwerk. Ook een Antwerps kabinet uit de zeventiende eeuw wordt erin besproken. Inleidend krijgen een historische schets van het museum en wordt de vernieuwende architectuur behandeld. Voor de museumbezoeker die thuis nog even doorheen de voornaamste pronkstukken wil bladeren een leuk hebbeding, de meer geinteresseerde kenner moet echter naar een andere publicatie zoeken.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
■ Lieven Van den Abeele
Luc Claus. Ludion, Antwerpen, 2009, 205 blz., 49,5 €
Dit najaar verscheen voor het eerst een omvangrijke monografie over het werk van Luc Claus (Aalst 1930 - Brussel 2006). Het oeuvre van Luc Claus neemt in de Belgische kunst een eigenplaats in. Zijn voorkeur ging uit naar het zuivere tekenen met de droge naald, houtskool, potlood en inkt. Claus ontpopte zich tot een kunstenaar die zich vrijwel uitsluitend wijdde aan de tekenkunst. Deze studie biedt een overzicht van zijn volledige oeuvre. Het werk van Luc Claus wordt bovendien gesitueerd het artistiek klimaat van de naoorlogse kunst in België. De tekeningen van Luc Claus zijn uitgepuurd en ontdaan van elke bijkomstigheid. Zijn evolutie tijdens de jaren zeventig in de richting van de abstractie moet in dat perspectief gezien worden. Claus beweegt zich als kunstenaar op het raakvlak van figuratie en abstractie. Zijn werk is een zoektocht naar de essentie van de menselijke figuur; zijn beelden beklijven door hun eenvoud. Claus drijft de abstractie niet tot het uiterste; duidelijke verwijzing naar het herkenbare, blijft steeds aanwezig. ‘Zachte’ geometrische vormen zoals afgebeeld op de cover, zijn dan ook prominent aanwezig in zijn tekeningen. Dikwijls zijn het variaties op eenzelfde thema, waarbij de kunstenaar steeds weer naar diepgang streeft. Deze publicatie is een hommage aan een belangrijk kunstenaar die, wars van artistieke modes, een radicaal en persoonlijk eigen oeuvre heeft bijeengetekend. Voor wie zijn werk niet kent zal deze publicatie een echte ontdekking zijn. En wie vertrouwd is met het oeuvre zal het boek niet willen missen.
[Geert Swaenepoel]
| |
Architectuur
■ Johan Wambacq, Luc Verpoest, Hilde Heynen
Het Paleis op de heide. Architect Maxime Brunfaut en het sanatorium van Tombeek. ASP, Brussel / Amsab, Gent / CVAA & VAI, Antwerpen, 2009, 176 blz., 25,50 €
Nabij Tombeek, ten zuiden van Brussel, werd in de jaren '30 door de socialistische beweging een uitzonderlijk gebouw opgetrokken. Het is geen volkshuis in de binnenstad maar een open en transparant gebouw in de natuur, een plaats waar Tbc-patiënten een kans kregen te herstellen. Het sanatorium Joseph Lemaire, het meesterwerk van Maxime Brunfaut (1909-2003), was een initiatief van Lemaire, de dynamische voorman van de PS (La Prévoyance Sociale). In de eerste tekst beklemtoont Luc Verpoest dat deze ‘machine à guérir’ is opgetrokken om tuberculose uit de wereld te helpen en hij plaatst het gebouw binnen de actuele discussie hoe om te gaan met dit jong en modernistisch erfgoed. In haar bijdrage stelt Hilde Heynen met ‘modernisme en socialisme: twee handen op één buik?’ dat het modernisme in de jaren '20 meer is dan een vormentaal, de nieuwe architectuur wil vooral een hefboom zijn om tot een nieuwe samenleving te komen, architectuur wordt ingezet als een maatschappelijke breekijzer. Heynen plaatst het modernisme binnen het denken van Walter Benjamin en Karel Teige. Zij schetst hoe binnen het modernisme de sociale idealen van de avant-garde gelijkelijk verdwenen. Modernisme en socialisme groeiden uit elkaar. De grootste tekstbijdrage leverde Johan Wambacq, en deze bestaat uit negen hoofdstukken. Het is het resultaat van een tiental lange gesprekken die hij had juist voor de dood van Maxime Brunfaut. De familie Brunfaut leverde gedurende jaren de architecten van de socialistische zuil. Zijn vader Fernand (1886-1972) was niet enkel een talentvolle architect maar ook een gedreven politicus. De wet Brunfaut is richtinggevend geweest voor de sociale huisvesting in België. Vanaf 1930 werken vader en zoon samen, hun eerste gebouw is de drukkerij Vooruit in Gent. Het idee van een
groot sanatorium ontstond reeds in 1932. Brunfaut maakt de eerste schetsen en samen met doktor Tysebaert werden studiebezoeken gedaan, o.a. aan Zonnestraal in Hilversum van architect Duiker. De gronden in Tombeek werden aangekocht in 1934; in augustus 1936 wordt de eerste steen gelegd. Dertien maanden nadien is het groot gebouw met 152 bedden klaar, een uitzonderlijke prestatie. Voor Brunfaut was de Van Nelle fabriek in Rotterdam het rationeel voorbeeld, niet het vaak geciteerde sanatorium in het Finse Paimio van Alvar Aalto. De stelling van Brunfaut
| |
| |
dat hij dit project van Aalto niet kende is toch twijfelachtig. Een behandeling van tuberculose door medicatie in de jaren '50 betekent een omwenteling waardoor het gebouw haar oorspronkelijke functie verloor. In 1968 sluit het sanatorium haar deuren en krijgt het complex een andere medische bestemming in samenwerking met de ULB. In 1987 wordt het complex definitief verlaten, het begin van het verval. Reeds in 1992 werd het complex op de monumentenlijst geplaatst maar dit belette geenszins de aftakeling. Hopelijk valt dit gebouw nog te redden en kan met een andere functie dit uitzonderlijk icoon bewaard blijven. In deel III geeft Wambacq een overzicht van het oeuvre van Maxime Brunfaut met een aantal hoogtepunten zoals de luchthaven van Zaventem. De verdienste van de auteur is dat hij het verhaal brengt van mensen achter het gebouw maar ook van de personen die in het leven van Maxime een rol speelden. Het architectonische wordt belicht maar staat niet centraal in deze publicatie. Het boek bevat mooi beeldmateriaal dat veel meer is dan een louter documenteren van dit topwerk uit het Interbellum.
[Marc Dubois]
| |
Klassieke literatuur
■ Barbara Reynolds
Dante. De dichter, de denker, de mens, [vert. Rob Hartmans], Ambo, Amsterdam, 2009, 554 blz., 39,95 €
Barbara Reynolds doceerde Italiaanse taal en literatuur aan de universiteit van Cambridge. In haar vele colleges en lezingen toonde ze zich een groot kenner van het werk van Dante Alighieri. Ze vertaalde onder meer zijn Paradisio en La Vita Nuova in het Engels. Al haar kennis over Dante en zijn Divina Commedia bundelde de academica in een Magnus Opus, door Rob Hartmans nu vertaald in het Nederlands. Het begin van haar boek Dante. De dichter, de denker, de mens leest als een biografie. Het is een taaie, maar degelijke cursus over het leven en werk van Dante. Vanuit die historische achtergronden ontdekt de lezer een Dante die zijn hele leven worstelde met de liefde. Het is dan ook niet verbazend dat die dichter en denker een groots dichtwerk over de liefde schreef. De Divina Commedia bezingt tal van menselijke liefdes, correcte en verkeerde, om op te stijgen tot de ware Liefde ‘che move il sole e l'altre stelle’, die de zon beweegt en de andere sterren. Onaangekondigd en abrupt schakelt Reynolds over van die biografie naar een beschrijvende commentaar van de hele Divina Commedia. Daarbij legt ze sterk de klemtoon op de politieke connotaties en de dichterlijke capaciteiten van Dante, maar ze verliest de theologie en de mystiek uit het oog. Al belooft Reynolds op vele vraagstukken een nieuw licht te werpen, haar visies overtuigen niet en vaak ontbreekt zelfs de essentiele uitleg. Zo rept Reynolds met geen woord over het sleutelprincipe achter de straffen in de hel en de louteringsberg: de ‘contrapasso’. Het gaat telkens om een verdiende straf, een vorm van oog om oog, tand om tand. Al evenmin legt de auteur uit waarom het in de diepste hellekrochten niet brandt, maar vriest. Vuur roept liefde op, maar in de hel
bestaat geen liefde. Die manco's en de dorre commentaren maken dat je uiteindelijk beter de Divina Commedia zelf leest en niet zulke secundaire literatuur. Reynolds epiloog zorgt voor de definitieve afknapper. Kortweg deelt ze het overlijden van Dante mee en looft ‘out of the blue’ Giovanni Boccaccio omdat hij zich tegen de tijdsgeest in ontpopte tot een vurig verdediger van Dante en het eerherstel van die dichter in zijn Firenze bewerkte. Dante verdient beter.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Literair essay
■ Daan Cartens (samensteller)
Mutsaers. Paraat met pen en penseel. Schrijversprentenboek 55, De Bezige Bij Amsterdam / Letterkundig Museum Den Haag, 2009, 160 blz., 25 €
Charlotte Mutsaers, die zichzelf niet graag bezondigt aan beperkende typeringen, valt zelf niet onder één noemer te vatten. In het Schrijversprentenboek dat nu aan haar gewijd is, wordt ze geschetst als recalcitrant, strijdvaardig (voor dier en mens, die ze als gelijken beschouwt), een volwassen kind; ze is een kunstenares wier werk van ‘waaghalzerij’ getuigt en een die de ‘dolzinnigste dingen’ durft. Samensteller Daan Cartens schetst leven en werk van Mutsaers in een pittige, kleurrijke stijl die aan de schrijfster zelf refereert. De vele foto's tonen episodes uit Mutsaers' leven, het middendeel van dit boek fungeert als catalogus van haar beeldend werk dat achtereenvolgens in Oostende (t/m 31 januari 2010 in de Venetiaanse Gaanderijen) en Den Haag (v.a. 1 april 2010 in het Letterkundig Museum) tentoongesteld wordt. Fragmenten uit haar boeken en brieven, en ook een paar kindertekeningen zijn raak gekozen. Wie het werk van Mutsaers kent, zal veel herkennen, en voor wie er nog niet mee vertrouwd is, is dit prentenboek een ideale inleiding. ‘Taal en beeld wisselden elkaar af totdat ten slotte de (beeldende) taal de voorkeur kreeg,’ schrijft Paul Hefting die in zijn essay over het beeldende werk van Charlotte Mutsaers overtuigend aantoont hoe zij de ‘schat aan kunsthistorische kennis’ die ze van haar vader meekreeg in een ‘bewust gekozen naïviteit’ vormgeeft. In een tweede essay, over het papieren werk van Mutsaers, schetst Bart Vervaeck de auteur van o.a. Rachels rokje (1994), Zeepijn (1999) en Bont (2004) als ‘een kampioeninbeelder’, net zoals de hoofdpersonages Maillot en Do in Koetsier Herfst (2008), Mutsaers' recentste roman. Wie dit
Schrijversprentenboek over Charlotte Mutsaers leest en bekijkt, zal onvermijdelijk aan passages uit haar werk denken. In ‘Kersebloed’ (1990) bijvoorbeeld, staat de tekst ‘Niet de ziel, wel haar spiegels’ waarin ze, aan de hand van een foto van een door oorlogsgeweld erg gehavende soldaat, op zoek gaat naar de kern van de mens: zijn hoofd ofte ‘kersepit’ die, aldus de auteur, de ziel van elke mens weerspiegelt. Paraat met pen en penseel is een must voor elkeen die graag een kijkje neemt in de spiegels van Mutsaers' ziel. Charlotte Mutsaers werd onlangs bekroond met de P.C. Hooftprijs 2010. Een terechte keuze.
[Hilde van Looveren]
| |
Literair proza
■ Ivo Victoria
Hoe ik nimmer de ronde van Frankrijk voor mintwaalfjarigen won (en dat het me spijt). Anthos, Amsterdam. 2009. 194 blz., 17,95 €
Heel wat tieners dromen ervan om ooit aan de start te verschijnen van de Ronde van Frankrijk. In Ivo Victoria's debuutroman Hoe ik nimmer de ronde van Frankrijk voor min-twaalfjarigen won (en dat het me spijt) blikt de gelijknamige ikfiguur terug op zijn fascinerende jeugdjaren. Hoe Ivo zijn beste vriend Dries wijsmaakte dat hij wielrenner is en de ronde van Frankrijk voor min-twaalf-jarigen heeft gewonnen en dat hij regelmatig meetraint met de groten in het veld, zoals Lucien van Impe. Victoria's roman is veel meer dan een wielerroman waarin er te pas en te onpas gegoocheld wordt met wielerjargon: ‘Onze straat: rustig peddelen, klein verzet. Heldenstraat: kinderkopjes. Opletten, het heeft geregend. Niet op kracht, maar op souplesse nemen. Handen stevig op het stuur. Oude Godstraat: wind pal op kop. Snel een wiel zoeken.’ Ik glijd op volle snelheid en met de moeiteloze klasse die mij eigen is.’ De vriendschap tussen twee jongens die proberen zin te geven aan hun bestaan in het troosteloos Vlaams dorpje Edegem in de jaren tachtig staat centraal in deze roman.
Het opscheppertje dat Ivo is, houdt moeiteloos de naieve Dries in de ban. Na de basisschool scheiden de wegen van de twee vrienden. Ivo gaat naar het college, Dries gaat naar de technische school. Ivo raakt zijn beste vriend kwijt en stelt met lede ogen vast dat Dries bevriend raakt met andere jongens. De ‘eeuwige’ beloftevolle jongen die Ivo is, worstelt zo voor de eerste keer in zijn leven met een heuse identiteitscrisis. Om deze crisis te verwerken stort Ivo zich in de muziek; hij laat zichzelf een bijpassend kapsel aanmeten van de zanger van ‘the Simple Minds’. Het is deze Britse rocksensatie die Ivo ten volle laat beseffen dat er een andere carrière voor hem ligt dan die van een wielrenner: ‘Eigenlijk ben ik een zanger. Het is moeilijk te vergeten wie je dacht dat je was, en te accepteren wie je bent. Maar ik moet toch iets zijn? De gedachte alleen al, dat ik van nu af aan niets zou zijn, zoals iedereen.’
In Hoe ik nimmer de ronde van Frankrijk voor min-twaalfjangen won [en dat het me spijt] zet Victoria een uitermate gevoelige jongen neer die nu eens zich zelf overschat en er een erezaak van maakt om te bluffen, dan weer kruipt het hoofdpersonage in zijn schulp. Door zijn pakkende, humoristische en bij vlagen bitterzoete schrijfstijl wint Victoria heel wat lezers voor zich. Wat niemand eveneens mag ontgaan, zijn de filosofische gedachten die meerwaarde geven aan dit vitalistische boek: ‘Onwetendheid legt de realiteit zelden een strobreed in de weg. Men is gelukkig. Zonder er naar te streven. Het is geluk, geluk zonder verdienste, maar geluk. Het geluk dat ik nooit heb gewild en dus ook nooit heb gehad. Ik moest per se slim zijn.’
[Nicolas Verscheure]
| |
■ Tommy Wieringa
Caesarion. De Bezige Bij, Amsterdam, 2009, 366 blz., 19,90 €
De nieuwe roman van Tommy Wieringa begint met een traditioneel motief: een jongeman, Ludwig Unger, keert terug naar de plaats waar hij jarenlang heeft gewoond om een begrafenis bij te wonen. Dwalend door het dorpje aan de Engelse oostkust komen allerlei herinneringen boven. Unger ontmoet er een vrouw aan wie hij zijn levensverhaal vertelt. Dat verhaal gaat vooral over Ungers moeder, die een dominante rol in zijn leven heeft gespeeld. De vader treedt pas op in het laatste en kortste gedeelte van de roman Net als in de vorige boeken van Wieringa zijn de hoofdpersonen buitenstaanders. Zij leven aan de rand van de maatschappij, zonder verband en structuur Maar waar dit in de vorige roman van Wieringa, het grote succes Joe Speedboot, gepaard ging met een aanstekelijke levenslust en avontuur, is het in Caesarion verbonden met verval, vernietiging en dood. Deze drie hoofdmotieven zijn door Wieringa op ingenieuze wijze in de hele roman verwerkt. Zo is het Engelse kustplaatsje uit het begin van de roman onderhevig aan erosie door de invloed van de zee. En de vader, een eigenzinnige kunstenaar, brengt de vernietiging letterlijk in beeld in zijn kunstwerk ‘Abgrund’. Het zijn slechts twee van de vele verwevenheden in het boek die het verhaal een beklemmende structuur geven. Wieringa heeft zijn roman een motto uit Plato meegegeven, waarin wordt gevraagd naar de identiteit van de vader en de moeder. Met deze vraag worstelt de hoofdpersoon al sinds zijn jeugd, toen de vader het gezin verliet. Ludwig ontwikkelt een sterke band
| |
| |
met zijn moeder, die ook erotische trekken heeft. Hierin heeft Wieringa een moderne variant gecreëerd van de aloude Oidipusmythe. De verhouding wordt nog gecompliceerder als Ludwig ontdekt dat zijn moeder een beroemde pornoster is. Hij meent haar te moeten beschermen en volgt haar overal. De titel is dan ook ironisch: een ‘kleine Caesar’ is Ludwig bepaald niet. De unieke talenten van zijn ouders komen in hem niet tot leven. Hij zit gevangen in de obsessie voor zijn moeder en voor de onbekende vader op de achtergrond. Toch eindigt deze boeiende roman met de belofte van een nieuw begin. De moeder is dan dood en zelf heeft Ludwig de confrontatie met de vader gezocht. Na de bevrijding van de ouders kan hij eindelijk met zijn eigen leven beginnen.
[Dick van Vliet]
| |
■ Walter van den Broeck
Terug naar Walden. Meulenhoff/Manteau, Amsterdam/Antwerpen, 2009, 287 blz., 22,5 €
Walter van den Broeck zal wel altijd de schrijver blijven van het gesmaakte vierluik Het beleg van Laken en van zijn meesterwerk Brief aan Boudewijn. Het is natuurlijk moeilijk om steeds zulk een hoog niveau te handhaven. Met Terug naar Walden is de auteur daar niet volledig in geslaagd. Niet dat zijn jongste geen goed boek is. Verre van. Het is een vlot leesbare tekst geworden waarin de schrijver door zijn onbetwistbaar metier de aandacht van de lezer kan vasthouden. Van den Broecks sterkste punt is ongetwijfeld zijn plastische vertelkunst. Maar elke verteller moet wel iets te vertellen hebben. Zolang de schrijver zijn verhalen - zoals in zijn vroeger werk - putte uit de rijke voedingsbodem van zijn Kempische geboortegrond, gaf dat zeer aangename en zelfs herkenbare literatuur. Nu de auteur de laatste jaren meer en meer zijn fantasie aanspreekt om zijn roman op poten te krijgen, sluipt er een zekere stroefheid in zijn boeken. Die stroefheid verdwijnt en maakt ook in zijn jongste roman plaats voor een aangenaam elan dat doet denken aan zijn vroeger werk wanneer hij het leven en de mensen uit de Kempen typeert. Het verhaal dat hij in die wereld situeert is echter te dun. Ondanks de talloze personages die er helaas niet allemaal toe doen, schotelt hij de lezer een reeks bij elkaar geharkte verhalen voor die onderling kunstmatig gelinkt worden. De rijkste man van de wereld is een Amerikaan met Kempische roots en besluit de wereldeconomie te laten ontploffen. Hij verlaat clandestien New York en komt naar België. Daar geraakt hij via een studenthoertje in een stil Kempisch dorpje waar hij de nog immer vermiste Steve Fossett ontmoet. Er blijken terplaatse ook nog wat spionnen en vliegtuigliefhebbers rond te lopen en er zitten kennelijk onverklaarbare ‘wormgaten’ in de zandgrond. Met al deze
gegevens en nog vele anderen maakt Van den Broeck een cocktail die niet erg aanslaat. Het vrij onwaarschijnlijk einde zou nogal wat lezers op hun honger kunnen laten. Het is een boek dat twijfelt tussen fantasie en realisme en die halfslachtigheid maakt ons wat minder enthousiast over Terug naar Walden.
[Frank Tubex]
| |
■ Thomas Rosenboom
Zoete mond. Querido, Amsterdam, 2009, 549 blz., 22,50 €
De nieuwe roman van Thomas Rosenboom begint met een proloog waarin een witte beloegadolfijn op de Noordzee ontsnapt aan zijn jagers die hem wilden afleveren bij een Engelse dierentuin. Het dier herovert zijn vrijheid, maar is tegelijk volstrekt alleen. Om deze combinatie van vrijheid
en eenzaamheid draait het in de roman van Rosenboom. Na de proloog volgt het levensverhaal van de twee hoofdpersonen: Rebert van Buyten en Jan de Loper. De eerste vindt al in zijn studententijd geen aansluiting meer bij de maatschappij. Rebert wordt dierenarts en na een kortstondig huwelijk dat eindigt met de tragische dood van zijn vrouw, trekt hij zich terug in Angelen, een fictief dorpje aan de Rijn bij Arnhem. Daar woont ook de andere protagonist, Jan de Loper. Hij is een nazaat van de rijke familie Van Zuylen Rothaar. Het familievermogen heeft hem in staat gesteld in absolute vrijheid te leven. In zijn jonge jaren weet hij een reputatie als zonderling op te bouwen door lange voettochten te ondernemen. Daaraan dankt hij zijn bijnaam. Hij probeert zijn reputatie in stand te houden door allerlei practical jokes uit te halen. Als Rebert in de jaren zestig van de vorige eeuw te Angelen komt te wonen, is de roem van Jan de Loper al verbleekt. Ongewild ontstaat tussen de twee mannen een rivaliteit die vooral gevoed wordt door het optreden van Laura Macauly, met wie beiden te maken hebben. Haar naam is een duidelijke verwijzing naar de onbereikbare geliefde van Petrarca, zoals de walvis uit het begin Moby Dick wordt genoemd naar de beroemde roman van Herman Melville. In het tweede deel van de roman komen de walvis, de dierenarts en de zonderling in één verhaallijn samen. Tussen hen ontstaan steeds meer parallellen die de thematiek van het verhaal ondersteunen. Zo ontwikkelt Rebert een voorliefde voor het lange afstand lopen. Als Moby Dick en Laura definitief zijn verdwenen, zijn de twee mannen op elkaar aangewezen. In een poging tot een soort verzoening en boetedoening schrijft Rebert dan de biografie van zijn rivaal. Rosenboom vertelt zijn verhaal met een breedvoerigheid die we ook uit zijn andere werk kennen. Vooral het levensverhaal van de twee
hoofdpersonen neemt zeer veel plaats in en er zijn verschillende intermezzo's die eerder de kennis van de auteur over bepaalde verschijnselen tonen dan de voortgang van het verhaal dienen. Dat de lezer desondanks niet afhaakt, komt door de meeslepende stijl van de auteur die tot het einde toe blijft boeien.
[Dick van Vliet]
| |
Poëzie
■ Hubert van Herreweghen
Webben & wargaren. Uitgeverij P, Leuven, 2009, 64 blz., 15 €
Webben & wargaren heet de nieuwe bundel van de bijna negentigjarige Hubert van Herreweghen en hij vat alles wat diens poëzie kenmerkt nog eens samen. De titel is een metafoor voor hoe de dichter het leven ervaart: men is erin verstrikt en krijgt er geen greep op. In het titelgedicht, ‘Wargaren’, laat de ik alles uit z'n handen glippen en is het hem onmogelijk om het begin van de verloren draad terug te vinden. Tegenover hem staat de moeder met een klos. Zij had wel nog een helder en overzichtelijk wereldbeeld, Van Herreweghens generatie niet meer. Aan die verwarring geeft de dichter uiting in een vaste vorm om er alleszins voor de duur van het gedicht greep op te krijgen. Ook in Webben & wargaren is Van Herreweghen zijn poëtische formule uit de jaren vijftig dus trouw: poëzie is voor hem nog steeds ‘moderne onrust in klassieke vorm’. Een andere literatuuropvatting die hij nog altijd huldigt, wordt verwoord in het poëticale ‘Poezie’: ‘de verbazing om 't gewone / wat daar staat, gereed, gezond, /'t allermeest gewone is 't schone.’ Het gedicht gaat over het wonder van het alledaagse en het is de taak van de dichter om dat proberen te benoemen, ook al zal hij er nooit in slagen de kern van de ervaring te vatten: ‘Nederig mag het woord het noemen / 't raakt het niet, het draait er rond.’ Dat omcirkelen met woorden van het wezenlijke doet Van Herreweghen onder andere in de cyclus ‘Het huis ten halve’, een reeks gemoedelijke cafétaferelen waarin aan het begin de alcohol rijkelijk vloeit, maar die gaandeweg de soberheid prijst. Het is pas vanuit een zekere onthouding en contemplatie dat de dichter oog krijgt voor het bijzondere in het gewone, zoals blijkt uit de reeks ‘Mandorla’ die volgt. Daarin
gedichten over druppels die parelen op een tak (‘Dauw’), de zon die de dingen heiligt met een gouden randje (‘Mandorla’) of het vitale van de lente (‘Lente op het eiland’). ‘Alles, alles is gedicht’ schrijft de dichter in ‘Toestand’, dat door het spel met de dubbele betekenis van ‘dicht’ (gesloten en vers) een pendant is van ‘Toe’ uit Aardewerk (1984) en tegelijk nog eens de stellingen uit ‘Poëzie’ onderstreept. Van Herreweghen wordt omwille van de gedragen zegging, het gebruik van archaïsmen, van Vlaams taaleigen en verdwenen woorden en het uitzonderlijk klankrijke van zijn poëzie wordt vaak vergeleken met Gezelle. Een versje als ‘Kapel’ komt inderdaad dicht in de buurt van de Kleengedichtjes van de priester-dichter en een regel als ‘Het deunt, het dreunt, het helt, het luidt’ is erg gezelliaans, maar ook de neiging tot preken is Van Herreweghen niet vreemd. Zo blijkt dit het openingsvers van een gedicht waarin het kapitalisme wordt aangeklaagd, iets wat wel eens pregnanter gebeurde dan hier, en ook het gebruik van inversie om het rijm te bewaren is vandaag toch echt passé. Het neemt niet weg dat Van Herreweghen in zijn poëticale traditie een van de grootsten is en Webben & wargaren van dat meesterschap getuigt.
[Carl De Strycker]
| |
■ Ed Leeflang
Gaandeweg. Gedichten. Bezorgd en samengesteld door Judith Herzberg. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2009, 70 blz., 18, 95 €
Ed Leeflang was zuinig als het op publiceren aankwam. Niet enkel debuteerde hij erg laat, zijn oeuvre is ook relatief klein gebleven, maar niettemin was hij ontzettend populair. Zijn traditionele gedichten - ze beantwoorden écht aan wat je je bij poëzie voorstelt: prachtige inzichten, rustig en mooi verwoord - konden op een groot publiek rekenen. Toch verscheen zijn laatste reguliere bundel alweer meer dan een decennium geleden. Daarop volgden enkel nog tijdschriftpublicaties en in 1999 Sleutelbos, een keuze uit zijn werk. Toch was hij de laatste jaren opnieuw aan het werk aan een bundel. Zijn overlijden vorig jaar, na een lange ziekte, maakte het afronden van dat werk onmogelijk. Collega dichters en vriendin Judith Herzberg nam de taak op zich om de bundel te voltooien.
In Gaandeweg treffen we typische Leeflang-gedichten aan: veel prachtige observaties die een bijzondere, soms gelaten kijk op de wereld verwoorden. De ik-figuur tracht zich terug te trekken: in de natuur, in de poëzie, in zichzelf. Een prachtig gedicht is bijvoorbeeld ‘Dochters van geluk’ waarin de zorgeloze kinderwereld wordt beschreven als een ideaal of ‘Wachtend op het voetveer’ waarin een Chinees wijsgeer die zich aan de wereld onttrok wordt benijd. Als de buitenwereld zich toch opdringt, dan maakt dat het geluksmoment meestal stuk, zoals bijvoorbeeld in ‘Reclames in landschap’ waarin de fixatie op het commerciële de natuurervaring verstoort. De dichter is op zoek naar een soort ‘Bevrijding’, zoals in het gelijknamige gedicht waarin het kijken opgeheven wordt ten voordele van de fantasie, de poëzie: daarin vindt hij schoonheid en rust.
Wat de dichter ook bezighoudt in deze bundel is de vraag wat er na de dood overblijft: niet de dood als einde, maar als vertrekpunt intrigeert Leeflang. Hoe leef je verder is de vraag? Er worden allerlei vormen van doorleven beschreven: als je als donor organen afstaat bijvoorbeeld, maar dan heb je wel geen greep meer op jezelf; en wat mocht je incarneren in een dier (‘Metamorfoses’)? Leeflang varieert op Slauerhoffs beroemde verzen als hij schrijft: ‘Alleen in het verdachte huis / van een geheugen valt te wonen / als het zover gekomen is.’ Meteen wordt de poëzie als overlevingsstrategie ter discussie gesteld: je leeft enkel door als iemand aan je denkt. En verzen kunnen daarbij helpen, maar als niemand ze nog leest, ben je als schrijver net zo dood als de gewone sterveling. Leeflang zij een lang naleven gegund.
[Carl De Strycker]
| |
| |
| |
■ Catharina Blaauwendraad
Beroepsgeheim. Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2009, 64 blz. 14,90 €
Met Beroepsgeheim heeft Catharina Blaauwendraad niet de meest eenduidige bundel geschreven. De achterflap belooft een verkenning van het grensgebied tussen het persoonlijke en het publiek. De inhoud toont vier aftastende gedichten in Bezettingen, alfabetisch gerangschikte titels in Voorbijgangers en Leenwoorden, en zeven ‘geheimen’ in Erogenese. Terugkerende motieven zijn de relatie tussen moeder en kind en het soldatenleven, maar een diepere eenheid is zoek. leder gedicht in Beroepsgeheim is dus weer een verrassing, neemt weer een andere wending, slaat weer een andere toon aan. Ondanks de variatie in versvorm, lengte en metrum straalt de bundel rust uit door de vormelijke geslotenheid van ieder gedicht, dat telkens een klein universum op zich vormt. Uitschieters zijn ‘Prikkeldraad’, over een vrouw die haar vingers en lippen openhaalt aan het geschonden lichaam van een geliefde en ‘Bildbaum’, vijftien korte regels van helder klankgenot. Al lijkt deze hele bundel gegroeid uit een liefde voor poetische beelden en klanken, toch zijn het enkel deze zeldzame pieken die bijblijven.
[Hly Simoens]
| |
■ Hans Verhagen
Automatische profeet. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 2009, 192 blz. 19,90 €
De voornamelijk als Zestiger bekende Hans Verhagen, wiens Verzamelde gedichten in 2003 onder de titel Eeuwige Vlam verschenen, lijkt na een periode waarin hij zich voornamelijk op schilderen toelegde, een nieuwe poëtische adem gevonden te hebben. Na de bundeling van zijn lyriek in 2003 verschenen met redelijk korte tussenposen Moeder is een rover (2004), Draak (2006) en Zwarte gaten (2008). In die bundels ontpopt de dichter zich tot een profeet die in krachtige beeldrijke verzen aanklaagt hoe fout het met deze wereld loopt. De gedichten van de late Verhagen hebben niets meer van die van de droog observerende neorealistische poëzie waarmee hij debuteerde. Dit is een geëngageerd schrijver die zich boos maakt en daarvoor zijn meest fantasievolle taalgeweld inzet. Die omslag moet ook de jury van de P.C. Hooft-prijs zijn opgevallen, want ze kende Verhagen deze oeuvreprijs toe voor ‘zijn humor, zijn engagement, zijn poëtische durf en eigenzinnigheid’. Een groot deel van de in de laudatio gebruikte termen heeft zeker betrekking op net dat latere lyrische werk. En aangezien een deel van het prijzengeld van de prestigieuze onderscheiding voor de promotie van het bekroonde werk gebruikt dient te worden, werd een boekje gemaakt waarin de drie bundels die sinds de publicatie van zijn verzamelde poëzie verschenen nu samengebracht. Dat leverde Automatische profeet op, een noodzakelijke aanvulling op Eeuwige vlam. Het maakt de verzamelde gedichten opnieuw vollediger, maar stelt ook het (cliché)beeld bij - ook letterlijk trouwens: in Eeuwige Vlam kreeg je een foto van Verhagen ergens jaren tachtig, op Automatische profeet siert een recent portret de kaft. Voor wie
de nieuwe stijl van deze dichter nog niet ontdekt had, is dit een kans om zeer goedkoop meteen drie bundels in huis te halen en kennis te maken met deze fascinerende poezie, misschien wel de beste die de laatste jaren verscheen.
[Carl De Strycker]
| |
■ Rudi Hermans
Als dit geen liefde is. Manteau, Antwerpen, 2009, 60 blz., 17,95 €
Als dit geen liefde is, de vierde bundel van Rudi Hermans, is geen voorspelbare verzameling van liefdeslyriek. De klassieke liefdesthema's vormen dan wel de leidraad, maar telkens presenteert de dichter ze vanuit een verrassende invalshoek, met onverwachte beelden en formuleringen en vooral boordevol authenticiteit. In deze bundel is er geen plaats voor naïeve onderwerping of sentimentele odes. Wel gaat het over bejaarde koppels die hun geld, hun haar, hun zelfstandigheid en hun goesting verliezen. Over het liefdesspel dat minutieus, inclusief alle gore details, beschreven wordt. Over paren als schermutseling, als een dierlijk verslinden, als een fysieke daad tussen de bacillen, zelfs als camembert of pudding. Poëzie zonder scrupules, die zijn hoogtepunt bereikt in de cyclus Essence, waar het mannelijk geslacht dienst weigert of een vrouw voor de eerste keer een penis vasthoudt.
Maar in de volgende cyclus duikt dan weer de alledaagse liefde op die opeens voorbij kan zijn, gehoorzaamt een man zoals een hond aan zijn vrouw en is de komst van ouderdom een onvermijdelijk einddoel. De vele gedaanten van liefde worden contrasterend gepresenteerd in gesloten sonnetvormen die inhoudelijk mijlenver af staan van Shakespeariaanse verzuchtingen. Daarnaast besteedde Hermans opvallend veel aandacht aan ritme en klankspel, wat de anekdotische verzen een extra elan geeft. Zo slaagt de dichter erin om, wars van alle clichés, de liefde zoals ze werkelijk is, kan zijn of zal worden. Als dit geen liefde is is misschien geen bundel om aan je eerste liefje op Valentijnsdag cadeau te geven, maar zou wel een verrassend geschenk kunnen zijn om wat pit te geven aan een twintigste huwelijksverjaardag.
[Elly Simoens]
| |
■ Stefaan van den Bremt
Voegwerk. Gedichten. Atlas, Amsterdam, 2009, 100 blz., 17,50 €
Stefaan van den Bremt is de laatste tijd misschien vooral bekend als onvermoeibaar poëzievertaler, maar in de eerste plaats is hij zelf dichter. Debuteren deed hij met neorealistische verzen en in die trant is hij blijven schrijven, zoals ook blijkt uit zijn nieuwe, lijvige bundel Voegwerk. Die bevat voornamelijk gelegenheidsgedichten tot stand gekomen op vraag of naar aanleiding van een of andere verjaardag of gebeurtenis. Dat heeft echter gevolgen voor de poëtische kwaliteit. Eigenlijk is dit op veel plaatsen zelfs geen poëzie, maar in regels verkapt proza. Van den Bremt schrijft geen lyrische gevoelsuitstortingen, maar babbelachtige verhaaltjes, overpeinzingen en observaties. De openingsverzen kunnen bijvoorbeeld net zo goed zonder de verseindes gelezen worden - de enjambementen zijn toch niet functioneel: ‘Zij staan op het plantsoen te kleumen / en de dagen korten. Ze staan er in weer / en wind die ‘en uitkleedt. Ze staan er, / het is of ze knikken (of wuiven ze / het daglicht uit? het donker toe?)’. Voegwerk is bovendien thematisch een patchwork. Een cyclus over voorbijgangers, een reeks geïnspireerd door een Fans dorpje, een afdeling over vogels, het is allemaal niet duidelijk wat de rode draad is. Helemaal jammer is het wanneer Van den Bremt een vers dat intrigerend aanvangt (‘Papier is geduldig. / Het helpt / een naam, / een kruis / te dragen.’) stuk maakt met flauwe grapjes als: ‘Papier verdraagt / alles behalve / papierluizen, / papiermotten’.
Al deze bezwaren nemen echter niet weg dat er knappe gedichten in de bundel staan. De reeks ‘De wereld, een draaitoneel’ is een persoonlijke geschiedenis gestructureerd aan de hand van toneeltermen. Met die truc zegt de dichter iets wezenlijks over de beschreven tijd en over het leven. De afdeling ‘Avarium’ bevat dan weer prachtige miniaturen In dertig kwatrijntjes weet Van den Bremt allerlei vogels te vangen. Het is een literaire volière waar muziek in zit.
[Carl De Strycker]
| |
■ Toon Tellegen
Stof dat als een meisje. Variaties op een thema. Querido, Amsterdam, 2009, 64 blz., 16,95 €
Toon Tellegen schrijft gedichten tegen honderd per uur, zo lijkt het wel. De afgelopen drie jaar verscheen er elk jaar een bundel. Die enorme productiviteit gaat gelukkig niet ten koste van de kwaliteit. Ook de nieuwe bundel, met de prachtige titel Stof dat als een meisje, haalt weer een hoog niveau.
De ondertitel luidt Variaties op een thema. Het was al vaker Tellegens procédé om een uitgangszin of -situatie te kiezen en daarop dan te variëren, bijvoorbeeld in de verhaaltjes in Ik zal je nooit vergeten of in de dichtbundel Raafvogels. Uitgangspunt is deze keer ‘het gevecht met de engel’. In elk van de gedichten heeft een man strijd te leveren met een engel. Aanvankelijk maakt deze figuur duidelijk dat de mens niet vrij is. Het is een rancuneuze instantie die bepaalt wat er met de man gebeurt: ‘Een man dacht dat hij vrij was / en een engel sloeg hem neer’. De engel verbeeldt dan het lot, de dingen waar we geen greep op hebben. Tellegen maakt zo duidelijk dat de idee van volledige zelfbeschikking die we sinds de Renaissance hebben een illusie is - er zijn situaties waarin ons de controle ontglipt. De engel krijgt echter gaandeweg nog andere invullingen. Soms lijkt hij een beschermengel die liefdevol het beste voorheeft met de mens, dan weer is hij een pervers personage dat hem enkel tegenwerkt en pest. In het tweede deel van de bundel wordt gesuggereerd dat de engel een deel is van de mens zelf: ‘Een man keek in een spiegel / en dacht: / ik heb wel iets van een engel’. Het gevecht dat telkens opnieuw uitgebeeld wordt, is dus een innerlijke strijd ‘Zwei Seelen wohnen ach! in meiner Brust’ wist Faust al. Dilemma's kwellen ons als duivels, zeggen we dan en die idee werkt Tellegen hier uit. Metaforisch taalgebruik of het geloof in bovenwerkelijke figuren krijgt dan een bezwerend effect. Soms is het geruststellend om tegenslagen en problemen aan hogere machten toe te schrijven: ‘Waartoe dienen engelen // om mensen te laten denken / dat het engelen zijn die hen neerslaan, / geen mensen.’
Wat op het eerste gezicht een bundel bizarre vertellinkjes lijkt, is op poetisch gebied een zoektocht naar de invulling van een metafoor en op existentieel vlak een onderzoek naar hoe de mens met zijn autonomie omgaat
[Carl De Strycker]
| |
■ Anton Korteweg
Ouderen zijn het gelukkigst. Gedichten. Meulenhoff, Amsterdam, 2009, 64 blz., 17,95 €
Anton Korteweg is vijfenzestig geworden en dus langzamerhand in de herfst van zijn leven Zijn nieuwe dichtbundel, Ouderen zijn het gelukkigst, gaat over wat dat betekent. Op ironische wijze beschrijft hij de ongemakken van de leeftijd en probeert zich ervan te overtuigen dat het allemaal niet zo erg is. Het levert spottende gedichten op die onder die oppervlakte boos en triestig zijn. Waarover het zal gaan, blijkt al uit het openingsvers waarin een lieveheersbeestje op het been van iemand meereist en dan plots verdwijnt. Dat tafereeltje wordt een existentiële overpeinzing en leidt tot de conclusie: ‘Twee dingen doen ertoe / [...] / aangewaaid worden en weg-.’ Meteen is de toon
| |
| |
gezet: die is licht aan de oppervlakte, maar het gaat over het leven en de dood die met rasse schreden nadert. In het mooie ‘Koester’ roept de dichter op om enkel intense gevoelens toe te laten, in ‘Time out’ en ‘Proost’ beschrijft hij de voordelen van drank om even uit de kommer en kwel van alledag te ontsnappen. Het zijn stuiptrekkingen van een grote levensdrift. In de gedichten die over het ‘praesenum’ gaan, het stadium voor de absolute bejaardheid, wordt de worsteling met het onvermijdelijke afnemen van die vitaliteit duidelijk. De ik-figuur benijdt de jeugd die er driftig op los leeft en moet zich troosten met de krantenkop die de titel van de bundel levert. Voor hem zit er niets anders op dan loslaten. Schoon vrouwvolk prikkelt nog de zinnen, maar die gevoelens kunnen niet meer worden beleefd en worden dus gesublimeerd. Prof. dr. Rümke biedt uiteindelijk een handleiding voor de omgang met de verliezen die gepaard gaan met het ouder worden. De bundel toont dan ook een evolutie: van opstandigheid tegenover de ouderdom tot aanvaarding. Kankert de sprekende instantie aan het begin nog op al wat hem stoort, aan het einde is hij gelouterd en denkt hij met een zekere rust na over de dood. Het levert niet enkel boze gedichten op waarin de dichter zich afvraagt waarom hij alles in het licht van het einde moet interpreteren (het mooie ‘Op mijn praesenium’ en ‘Bij het zien van een weegbree in een scheur van het asfalt’), maar ook filosofische mokerslagen als ‘Een geniaal systeem’ of ‘De tijd’ waarin Korteweg uitlegt dat we blij mogen zijn dat we niet weten wanneer we zullen sterven. Ouderen zijn het gelukkigst is een schitterende bundel. Nog steeds is Korteweg de mild ironisch melancholieke neoromanticus van zijn debuut Niks geen Romantic Agony. Zijn gedichten doen grinniken en grienen tegelijk.
[Carl De Srrycker]
| |
Jeugdliteratuur
■ Ted van Lieshout
Hou van mij. Bijna alle gedichten en veel beelden 1984-2009. Leopold, Amsterdam, 2009, 270 blz., 29,95 €
In 2009 ontving Ted van Lieshout de Theo Thyssen-prijs voor kinder- en jeugdliteratuur voor zijn hele oeuvre. Vijfentwintig jaar al is hij bedrijvig als veelzijdig kunstenaar: als dichter, schrijver, beeldend kunstenaar en grafisch vormgever. In de jaren tachtig trok hij de aandacht door zijn persoonlijke, directe gedichten waarin hij controversiële onderwerpen niet schuwde. Doorheen zijn oeuvre komen diverse thema's aan bod maar de dood van zijn vader en broer, seksualiteit, eenzaamheid en het verlangen naar geborgenheid zijn prominent aanwezig. Hij wisselt grauwe realiteit en wrangheid af met luchtigheid, een relativerende pointe of een grappige invalshoek. Opvallend is dat hij steeds vanuit het kind spreekt. Hij schuwt oppervlakkigheid en stopt steeds een diepere gelaagdheid in zijn gedichten. Zijn poëzie is helder maar ongewone combinaties en indringende beelden dwingen de lezer tot aandachtig lezen en interpreteren.
Van bij het begin illustreerde van Lieshout zijn gedichten en teksten. Zowel tekst, beeld als vormgeving neemt hij eigenhandig voor zijn rekening. Hij zoekt naar variatie in technieken en stijlen die een extra dimensie kunnen geven aan zijn teksten. Hij wil kinderen ontvankelijk maken voor beeldende kunst en daarom geeft hij in zijn boeken vaak uitleg over de gebruikte technieken.
Deze verzamelbundel geeft een overzicht van 25 jaar schrijven, illustreren en vormgeven. De opeenvolging van de verschillende bundels met de oorspronkelijke illustraties toont de veelzijdigheid van deze kunstenaar. Tekst en beeld vullen elkaar aan of vertellen een eigen verhaal. Doorheen het boek is duidelijk hoe Van Lieshout experimenteert met vormgeving en combinaties van tekst en beeld. Het boek sluit af met onuitgegeven beeldsonnetten waarin hij op een speelse manier voorwerpen combineert in een strak schema. Dit boek biedt een boeiende, hernieuwde kennismaking met het werk van Van Lieshout.
[Ria De Schepper]
| |
■ Shaun Tan
Verhalen uit een verre voorstad. Querido, Amsterdam, 2009, 94 blz., 17,95 €
De Australische schrijver-tekenaar Shaun Tan verwierf internationale bekendheid met zijn graphic novel De aankomst. In zijn nieuwste boek bundelt hij vijftien korte verhalen die gesitueerd zijn in een onpersoonlijke voorstad. In het alledaagse leven introduceert hij vreemde dieren, voorwerpen en personen. Daardoor zijn de personages genoodzaakt om zich vragen te stellen bij het ongewone maar ook om erin mee te gaan. Anders naar dingen kijken, je verbeelding volgen of het ongewone als vanzelfsprekend accepteren,... Het levert een aantal originele verhalen op, soms poëtisch en ontroerend, soms bizar en bevreemdend. Zo is er een verrassend beeldverhaal over wat er met ongelezen gedichten gebeurt. Een opa fantaseert over zijn trouwdag, twee kinderen gaan op zoek naar het einde van de voorstad en op een naamloze feestdag moet iedereen een dierbaar iets achterlaten voor een rendier. En wat als elk huishouden zijn eigen kruisraket in de tuin heeft staan? Creativiteit blijkt dan een doeltreffend anti-wapen te zijn.
Tan illustreert elk verhaal op een onnavolgbare manier. Erik, de wel heel bijzondere uitwisselingsstudent, is een schitterend bladachtig figuurtje, innemend en broos. Tan gebruikt verschillende technieken, passend bij de sfeer van de verhalen. Er zijn grillige figuren en dieren, kille stadsgezichten maar ook verstilde taferelen. Ze ondersteunen de emoties in de verhalen en bepalen er mee de sfeer van. Deze verhalenbundel is niet zomaar een boek voor jongeren vanaf 11 à 12 jaar. Het is een apart boek dat jongeren én volwassenen kunnen smaken.
[Ria De Schepper]
| |
■ Steven Herrick
Cold Skin. Lemniscaat, Rotterdam, 2009, 276 blz., 14,50 €
Het verhaal speelt zich af in een afgelegen mijnstadje in Australië, kort na de Tweede Wereldoorlog. Sommige bewoners willen zo vlug mogelijk weg, anderen verdrinken de uitzichtloosheid van hun situatie in de kroeg. Er gebeurt nooit iets, tot op een dag het mooiste meisje van het dorp vermoord wordt aangetroffen. Er ontstaat een sfeer van wantrouwen want alle jongens en mannen van het dorp zijn opeens verdachten. Niet alleen brigadier Grainger zoekt de moordenaar, ook anderen hebben zo hun vermoedens. Een confrontatie blijft dan ook niet uit.
Herrick bouwt zijn verhaal op met korte hoofdstukken waarin negen personages in de ikvorm aan het woord komen. Dat geeft een divers palet van meningen en emoties. Het verhaal komt eerder traag op gang, via een patchwork van impressies over het stadje en enkele van zijn bewoners. Na de moord zijn de gevoelens heftiger, de sfeer wordt grimmiger en de machtsrelaties verschuiven. De familie Holding wordt knap getypeerd: vader met zijn onverteerd oorlogsverleden, de luie zoon Larry met hoge idealen maar weinig daadkracht en vooral zoon Eddie, een forse jongeman
met veel mededogen en een gevoelige ziel. Door de complexe relaties in het stadje blijft de spanning tot op het eind bewaard.
Samen met Aan de rivier en De roep van de wolf vormt dit boek een drieluik over adolescenten die opgroeien op het desolate Australische platteland. De natuurbeschrijvingen zijn hier minder van belang dan in de vorige verhalen. Hier primeert niet zozeer de leefwereld van een of twee individuen maar komt het sociale weefsel van zo'n afgelegen stadje indringend aan bod. De drie boeken zijn geschreven in een soort van ‘blank verse’, heel ritmisch en suggestief. Met een minimum aan beschrijvingen en details weet Herrick sfeer op te roepen en de ziel van zijn personages bloot te leggen. De mix van volwassenen en jongeren, en thema's als een vader-zoon relatie, seksualiteit en eerste verliefdheid, lafheid en wraak, maken dit tot een boeiende cross-over roman voor zowel jongeren als volwassenen.
[Ria De Schepper]
| |
Muziek
■ Jan Caeyers
Beethoven, een biografie. De Bezige Bij, Amsterdam, 2009, 672 blz., 24,90 €
Merkwaardig toch dat over één van de allergrootste componisten uit de geschiedenis tot voor kort geen degelijke biografie voorhanden was in het Nederlandse taalgebied. Met een even grote overtuiging en een even groot engagment als Beethoven zich destijds van zijn roeping als componist kwijtte, nam Jan Caeyers, dirigent en musicoloog, de taak op zich dit hiaat op te vullen. Het resultaat is een lijvig boekdeel waarin de meest recente informatie uit de nimmer stokkende Beethoven-Forschung is verwerkt.
De auteur schetst het beeld van een mens van vlees en bloed, een uiterst gecompliceerde persoonlijkheid, een onrustig zoeker, een idealist, een onverzettelijk koppigaard, een kwetsbaar mens, met nukken en grillen, hunkerend naar geborgenheid, als een bezetene manoeuvrerend om materieel het maximum te puren uit zijn activiteiten als componist, constant botsend met al wie zijn levenspad kruiste, gebukt gaand onder eenzaamheid, geplaagd door toenemende doofheid en blindheid, ziekte, drankzucht... menige passage uit Beethovens leven is gewoon ontluisterend.
Dit opmerkelijke levensverhaal wordt gekaderd in zijn historische en maatschappelijke context: het Ancien Régime, de Franse Revolutie, Napoleon, de reactie van Metternich in Wenen waar de politieke en financiele macht van de adel, de eerste werkgever van Beethoven, in snel tempo afbrokkelt. Het tijdskader, de levensomstandigheden en de levensstijl ten tijde van de componist worden uitvoerig geschetst. Tal van kleurrijke figuren defileren in wat haast een poppenkast lijkt.
Tenslotte wordt ook uitgebreid ingegaan op Beethovens muziek. In heldere bewoordingen, zonder in al te technisch jargon te vervallen, wordt geschetst hoe de ontstaansgeschiedenis van vele composities vaak een samenspel was
| |
| |
van maatschappelijke en historische context enerzijds, en eigen inzichten en gebeurtenissen in Beethovens privéleven anderzijds. Op diepgaande wijze wordt ook uitgeweid over de betekenis van zijn grensverleggend werk.
Zeer aanbevolen dus; voor wie Beethoven niet kent én voor wie hem wel kent. Want dit is de bijzonderste verdienste van het boek. het nodigt uit tot (anders) luisteren.
[Jaak Van Holen]
| |
Discotheek
■ Steven Delannoye Trio
Midnight Suite. Audio-cd, 44 min., opname Walter De Niel, mix Dré Pallemaerts, De Werf, W.E.R.F. 076, www.dewerf.be, 2009
Drie jonge snaken die samen een uitstekend akoestisch debuutalbum met eigen composities en improvisaties hebben opgenomen. Dat is in kort bestek de essentie van deze recensie. Saxofonist Steven Delannoye (o1983, Tielt) maakt ook deel uit van de DelVita Group, waarin zijn broer Peter trombone speelt, en van Sammy's on the Bowery. Drummer Lionel Beuvens is op zijn beurt lid van de formatie aRTET, die in 2008 met Watts Up haar debuutalbum uitbracht op het W.E.R.F.-label, en van het Peter Hertmans Quartet. En contrabassiste Yannick Peeters speelde onder meer bij Dré Pallemaerts en Frank Vaganée. Midnight Suite, hun eerste gezamenlijke cd-opname, maakt zijn titel helemaal waar: het schijfje heeft veel weg van een nocturnale muzikale trip door een wijds klankenlandschap. Elk nummer sluit daarbij op homogene wijze aan bij het vorige of het volgende. Een echte suite: een muziekwerk waarvan de delen door het onderwerp bijeenhoren. Het onderwerp is in dit geval het nachtelijke, dat als vanzelf noopt tot meditatieve, intieme en sobere muziek. Opvallend aan Delannoyes saxspel zijn de korte frasen en de vrij grote hoeveelheid lucht die hij in zijn noten laat meeklinken. De ritmesectie doet meer dan wat doorgaans van haar wordt verwacht: ze biedt Delannoye niet alleen een ritmische ruggensteun, ze vormt samen met hem ook een gelijkzijdige muzikale driehoek die onwrikbaar op zijn plaats staat, op welke zijde je hem ook kantelt. Dit trio is dan ook écht een trio en geen vehikel voor de solist. Logische conclusie: drie jonge snaken die samen een uitstekend...
[Patrick Auwelaert]
| |
■ Albert Huybrechts
Musique de chambre; Pierre Amoyal, viool - Marie Hallynck, cello - David Lively, piano - Yuko Shimizu-Amoyal, altviool; CYPRES, CYP4630.
Het beperkte oeuvre van de vroeg gestorven Waalse componist Albert Huybrechts (Dinant, 1899-Brussel,1938) - hij schreef slechts een dertigtal werken - kent de laatste jaren een terechte revival. Huybrechts studeerde aan het conservatorium van Brussel o.a. bij Joseph Jongen, was één van de meest getalenteerde musici van zijn generatie en kreeg internationale onderscheidingen voor zijn werk, o.m. voor de Sonate voor viool en piano (1925). Het vroegtijdige overlijden van zijn vader waardoor hij verplicht was zijn studies te combineren met de zorg voor het achtergebleven gezin, maakten hem echter tot een verbitterd man die zich uit het maatschappelijk leven terugtrok. Schreef hij aanvankelijk in een impressionistische stijl, snel evolueerde hij naar een bijtend expressionisme. Zijn muziek is de zeer authentieke uitdrukking van zijn gevoelens van frustratie, onbegrip en onrust. Zijn muziek is een schrijnende aanklacht tegen de ‘condition humaine’. De sfeer van beklemmende angst en wrang pessimisme wordt maar zelden getemperd door momenten van dromerige melancholie. Zelfs wanneer hij, zoals in het eerste deel van genoemde sonate, een volksliedachtige melodie als hoofdthema gebruikt, kleurt hij die in met wrange harmonieën en schuwt hij geenszins obsederende herhalingen en aldoor hamerende ritmes. Dit is zeker geen muziek om vrolijk van te worden. Integendeel, de hartverscheurende, sombere muzikale poëzie van Huybrechts grijpt de luisteraar naar de keel, zeker in schitterende, aangrijpende, indringende uitvoeringen als deze! Naast de Sonate voor viool en piano bevat deze opname ook de Chant funèbre voor cello en piano (1926) en het Strijktrio (1935).
[Jaak Van Holen]
| |
■ Lodewijk Mortelmans
Homerische symfonie, Morgenstemming, Mythe der lente; Royal Flemish Philharmonic/de Filharmonie o.l.v. Martin Brabbins; HYPERION, CDA67766.
Dat werk van een Vlaams componist van eind 19de - begin 20ste, eeuw wordt uitgebracht op een buitenlands label is geen dagdagelijkse aangelegenheid; het is immers al een probleem om het werk van die componistengeneratie in eigen land aan de man te brengen. Dit initiatief verdient dus meer dan gewone aandacht.
Wie Mortelmans wat kent, kent hem wellicht vooral van zijn heerlijke liederen en pianocomposities. Minder gekend, want nóg minder uitgevoerd, is zijn symfonische oeuvre. Morgenstemming en Mythe der lente zijn twee stemmings- en kleurrijke symfonische gedichten (zonder expliciet extramuzikaal programma) die eerder al op cd werden uitgebracht. Blikvanger is hier dus zeker de Homerische symfonie, voor zover ons bekend, een eerstopname op cd. Het is een omvangrijke, ‘klassiek’ vierdelige compositie uit 1898; de laatste symfonische schepping vooraleer Mortelmans zijn aandacht exclusief op lied en klavier richtte. Het zou meer dan 20 jaar duren vooraleer hij naar het symfonische medium terugkeerde. De titel verraadt Mortelmans' inspiratiebron en wekt de verwachting van een heroïsch, dramatisch, theatraal werk, maar dat is het helemaal niet. De Homerische symfonie is een lyrische evocatie - met beperkte thematische middelen, rijk georkestreerd, in een qua expressie contrastvol geheel - van indrukken die de lezing van de Illias en de Odyssea op de componist maakte. Weliswaar wordt in de titels van de vier delen verwezen naar episodes uit genoemde heldendichten en heeft Mortelmans het daar in een programmanota bij dit werk ook uitdrukkelijk over, toch kan dit werk zonder kennis daarvan best genoten worden als een zuiver muzikale fantasie.
De uitvoering is aantrekkelijk en meeslepend, zwierig en intens; de vele coloristische effecten worden maximaal uitgebuit en het scherp uitspelen van de wisselende stemmingen verleent het geheel een diep perspectief. Degelijke promotie van Vlaamse componisten in het buitenland die hopelijk ook binnenlandse oren opent!
[Jaak Van Holen]
| |
Geschiedenis
■ Richard Holmes
De tijd van verwondering. De ontdekking van de moderne wetenschap. Contact, Amsterdam, 2009, 654 blz., 45,95 €
Van de bekende biograaf en kenner van de Romantiek, Richard Holmes, verscheen recent een studie over de natuurwetenschap in Engeland ten tijde van de Romantiek. Aan de hand van de levens van vier centrale figuren, de botanicus Joseph Banks, de astronoom William Herschel, de ontdekkingsreiziger Mungo Park en de scheikundige Hunphry Davy, beschrijft hij de ontwikkeling en de bloei van de natuurwetenschap in Engeland, in de periode tussen de reis van Cook met de Endeavour, vanaf 1768, en die van Darwin met de Beagle, vanaf 1831. Holmes legt
daarbij de klemtoon over de onderlinge verbanden tussen de besproken figuren en wetenschappen en op de relaties met de wereld van kunst en literatuur. Deze ruime kijk maakt van De tijd van verwondering uitermate boeiende lectuur. Holmes' boek is een breed opgezet en zorgvuldig gedocumenteerd boek, compleet met index, noten, bibliografie en korte portretjes van personages die in het boek aan bod komen. Het is daarenboven, zoals we van Richard Holmes gewend zijn, boeiend en meeslepend geschreven, waardoor je ook als niet-wetenschappelijk gevormd lezer tóch tot het einde geboeid blijft. Het boek werd terecht bekroond met de Royal Society Price for Science Books.
[Geert Swaenepoel]
| |
■ Adelijn Calderón
Bieren en brouwerijen van België, Mens & Cultuur Uitgevers, Gent, 2009, 600 blz., 89,50 €
Belgie staat ervoor bekend in binnen- en buitenland: zijn vele biersoorten. Adelijn Calderón besteedde meerdere jaren aan opzoekingswerk rond al die soorten Belgisch gerstenat en hun makers. In zijn naslagwerk Bieren en brouwerijen van België beschrijft hij een voor een alle bestaande brouwerijen, de bierfirma's, maar eveneens de 217 verdwenen brouwerijen. Van elke brouwerij somt hij de bieren op die er worden gemaakt en geeft hij de historiek weer. Typische afbeeldingen, oude logo's, etiketten en bierglazen illustreren die encyclopedie van het Belgisch bier. Tot op heden kregen bierglazen zelden aandacht in boeken, terwijl Calderón net de voorrang gaf aan illustraties van die pinten. Meteen is de stiefmoederlijke behandeling van pot en pint rechtgezet. Op die manier bewaart dit naslagwerk een niet onbelangrijk deel van het Belgische erfgoed door oog te hebben voor bierglazen, kroonkurken, bierviltjes en bierblikjes. Dit boek vermeldt zelfs waar bier voorkomt in de filatelie. Naast de gewone pils kent Belgie vele andere types bier. De biersoort bij uitstek en de nationale trots vormen wellicht de trappistenbieren. Met stip op één staat Westvleteren sinds die trappist werd uitgeroepen tot het beste bier ter wereld en er ooit een Belgische premier, afkomstig uit Ieper, beweerde dat hij dat geestrijk vocht elke avond voor het slapengaan nuttigde. Ook veel andere biersoorten danken hun bestaan aan religieuzen, getuige de vele abdijbieren, en dit boek dat vele mensen uit de horeca en alle bierliefhebbers wellicht weet te bekoren, opent met een beeld van de patroonheilige van de brouwers, de herbergiers en de molenaars, de heilige Arnoldus. Ook heiligen waren blijkbaar niet vies van bier, maar voor alle veiligheid houdt u volgende spreuk best in gedachten: ‘In de hemel is er geen bier, daarom drinken wij het hier.’ Op uw gezondheid!
[Emmanuel Van Lierde]
|
|