Grond van pek en ijzer
Joris Note
Er staat een ‘Rondeel’ in Karakol (‘Dood, ik stoot u weg...’), dat is ongetwijfeld de nummer I van deze II. Het zijn erg verschillende gedichten, en hoewel ze op rondelen lijken, zijn het er geen, volgens het boekje, al was het maar omdat ze meer dan twee rijmklanken hebben, ongeoorloofd naar het schijnt. Maar is dat interessant? De dichter beslist.
Wat zegt hij, waar gaat het om? Er is oorlog, die van hogerhand gevoerd wordt en ‘gewone’ mensen treft, en er is een verbeelding van omwenteling, waarin hogerhand zelf getroffen wordt en dus zelf ‘gewoon’ wordt. En het resultaat van die ommekeer is kennis, niets minder dan kennis van goed en kwaad, tot dat soort
Rondeel II
Als het jong jaar opengaat,
trekt de koning in het veld
boer, ambachtsman, soldaat,
als het jong jaar opengaat.
De landman wacht ellende,
zijn zoon, zijn schoon geweld.
die door zijn akker rende
waar tarwe in de aren staat.
Die het verschil niet kende,
leert vandaag goed en kwaad.
Als het jong jaar opengaat,
trekt de koning in het veld.
uit: Een kortwoonst in de heuvels.
bezinning komt de geslagen koning.
Uitleg is daar niet bij nodig, maar wat een merkwaardige overeenkomst met de recentste vorst in Van Herreweghens werk! Al in de inleiding van de Lamentatie lezen we over Uzzia: ‘In de leprozerie, in zijn onmacht en vernedering, leert de koning het leven van onderen op te zien: het raadsel mens, het gevecht om de macht...’ Wie naar beneden valt of daar al staat, verkrijgt of heeft inzicht - goed en kwaad, ja, en nogal troeblerend: onrecht op de plaats van het gerecht, zoals Prediker al wist, en vertrouw vooral de lach van de machtigen niet. Het juiste gezichtspunt is dat van de onderdrukten, zo schreef iemand ooit, ik ben zijn naam vergeten. Overigens is ook ‘blijdschaps boodschap’ (de blijde boodschap?) alleen verstaanbaar voor ‘Wat [...] in armoe is geboren’: ‘Van onderuit zult gij het horen, / onder de schragen moet gij staan’ (‘Schragen’ in Karakol).
In de sombere monoloog van de melaatse koning zit een lichtpuntje, een tegenwicht tegen de gruwel: de herinnering aan ‘stuivend graan’, tarwe in de wind, kortom zijn liefde voor de ‘landbouw’. En zo kan ik weer naar ‘Rondeel II’, want al worden in dat vers ambachtsman en soldaat genoemd, het spitst zich toe op de boer, die geschaad wordt in zijn akker en in zijn zoon (‘zijn schoon geweld’: mooi, dat geweld tegen het geweld). De grote tegenstelling lijkt er dus een te zijn tussen de oorlog en de door mensen beheerde, vruchtdragende natuur - die bij Van Herreweghen wel niet drastisch gescheiden is van de natuur-zonder-meer. Ook het gedicht ‘Akkerman’, dat in Een kortwoonst in de heuvels volgt op mijn rondeel, toont die tweespalt. En in ‘Oorlog’, uit Aardewerk: ‘de Dulle Griet / gehelmde razernij, / rot met gestroomlijnde gedrochten / mijn kruidentuinen naderbij / om lucht en aarde te verscheuren’. (‘Rotten’ is samenrotten, al dan niet ‘in rotten opgesteld’)
Hubert van Herreweghen moet als kind veel horen vertellen hebben over 1914-1918, en de Tweede Wereldoorlog maakte hij mee als volwassen man; dat vormt allicht de basis voor zulke verwijzingen in zijn werk, de oorlog was of is voor hem een realiteit. Maar daarnaast is het ook een metafoor, of een bron van beelden om andere bedreigingen in beeld te krijgen. Zo wordt ‘De voortvluchtige’ uit Kortwoonst opgejaagd door de ijzeren bende van de bejaarde jaren: ‘en ouderdom omsingelt mij, / een ijzeren peloton gendarmen. // [...] Van ver kon ik bevelen horen, / stemmen uit kazematten, stug.’ Bijzonder indrukwekkend is het eerste gedicht uit de cyclus ‘Ravesteyn’ (Korf en Trog), met dat fraaie motto van Van de Woestijne, ‘Brussel breidt zich uit op afschuwelijke wijze.’ Hier gaat het om ruimtelijke ordening, om verval en verkaveling van een hoeve. De giftige insecten tussen het puin ‘vallen aan’, het huis en de kudden zowel als ‘de vrucht des lands’ zijn vervloekt, en weer vinden we woorden terug uit het rondeel: ‘Door brandschattende benden / de zonen weggevoerd, / vrouwen bij vreemden in ellende. // [...] De grond van pek en ijzer.’ Geen echte oorlog hier, maar wel aantasting van de grond, het land; oorlog is maar één van de mogelijke vormen van vernieling (maar allemaal zijn ze oorlog). Uiteraard hoort ook vervuiling daarbij - in ‘De bron op de berg’ (zelfde afdeling als ‘Rondeel II’) is er verontwaardigd sprake van ‘ellendelingen, / uitschot, tuig’ die het bronwater ‘van lafenis tot giftinctuur’ gemaakt hebben.
Is dat nu allemaal ‘modern’ of ‘actueel’? Ja, in zekere zin, hoewel, maar... Je kunt het ook anders zien, alleen al door het een beetje anders te formuleren: het lijkt vaak te gaan om de verstoring van een brave landelijke idylle. Zo uitgedrukt doet het minder denken aan ecologisme of sociaalpolitiek bewustzijn dan aan Vlaamse heimatliteratuur, dus aan iets van lang geleden, en misschien ook aan een boers wantrouwen tegenover de buitenwereld. Het is bijna cliché geworden om bij Van Herreweghen te spreken van ‘het samengaan van traditie en vernieuwing’ of zoiets, en de soms onrustige typografie en de woordenbuitelarijen van zijn latere werk dienen dan als bewijzen voor zijn hedendaagsheid. Maar laten we geen mist