‘Toe’ als nadering tot Van Ostaijen
Carl De Strycker
Theodor W. Adorno vond dat Wereldoorlog II een radicale breuk in denken en handelen moest betekenen. Het bestaan kon zich anno 1945 niet zomaar hernemen alsof de catastrofe slechts een interludium was geweest en ook de kunst mocht niet teruggrijpen op de voorbeelden van voor de wereldbrand. De kunstenaar moest uitdrukking geven aan de pijn die het gevolg was van het definitieve verlies van onschuld. Schoonheid was niet langer het doel, maar de confrontatie met de pijn, uitgedrukt in de dissonant, de gebroken lijn, de bewust gefragmenteerde vorm. In de Vlaamse literatuur vertolkt Hubert van Herrewghen een soortgelijke opvatting: ‘Voor 1940 konden de dichters zich nog als een soort godenkinderen beschouwen, met hogere vermogens en hogere zintuigelijkheid, en die met het leven speelden; in 1950 wekt dat idee alleen een vage glimlach. Wij weten dat het leven speelt met ons!’ (Getuigenis 1950: De Poëzie in: R.F. Lissens (red.), De Vlaamse literatuur sedert Gezelle. V.E.V.-Berichten, Antwerpen, 1950, p. 84) Ook bij hem heeft dat levensgevoel implicaties voor de dichtpraktijk. De ontreddering en machteloosheid moeten een plaats krijgen: poëzie moet de ‘wanorde’ onder woorden brengen, ze moet ‘een spel van tonen en tegentonen, moderne onrust’ zijn (ibidem). De inhoud is dus de uitdrukking van een existentialistisch levensgevoel, maar hij kiest daarvoor een ‘klassieke maat’. De innerlijke chaos wordt wel gepresenteerd, maar als ‘gestyleerde wanorde’ (ibidem).
Het clichébeeld van Van Herreweghen is daardoor dat van een dichter die wel inhoudelijk innovatief was, maar daarvoor geen adequate vorm wist te vinden. Zijn klassieke verzen belandden dan ook snel onder het stof van de experimenten die de Vijftigers deden opwaaien. Zij dynamiteerden wel de vorm: hun vernieuwing was radicaal avant-gardistisch. Van Herreweghen moet eerder beschouwd worden als een arrière-gardist. Al te vaak wordt arrière-garde als ‘synonyme de force esthétique réactionnaire’ (William Marx, Penser les arrières-gardes in: Marx, W. (red.), Les arrières-gardes au XXe siècle. L'autre face de la modernité esthétique, Paris, Presses Universitaires de France, 2004, p. 9) gebruikt, maar wat William Marx ermee wil aanduiden, is een veel complexer fenomeen dan het zich vastklampen aan een antimodernisme of het hardnekkig propageren en praktiseren van voorbijgestreefde opvattingen. Arrière-gardisten zijn ‘retardaires de l'esthétique, qui iraient malgré tout, voire malgré eux, dans le sens indiqué par les avant-gardes’ (ibidem). Dat blijkt ook het geval voor Van Herreweghen. Kiest hij er in de jaren vijftig bewust voor om aan te sluiten bij de literaire traditie, in de loop van zijn dichterschap evolueert hij naar een versvorm die losser wordt, een poëzie die steeds sterker in de richting van de avant-garde gaat.
Er is al eerder op gewezen dat Aardewerk. Gedichten VI (1984) op dat gebied een keerpunt vormt. Deze bundel markeert op verstechnisch en typografisch vlak de evolutie naar een minder klassieke poëzie. Niet zelden valt daarbij de naam van Paul van Ostaijen, en inderdaad past de dichter een aantal formele trucs toe die in de Nederlandse literatuur geïntroduceerd werden door deze Antwerpse modernist. Ik wil hier aan de hand van ‘Toe’ betogen dat Van Ostaijens invloed in Aardewerk dieper gaat dan louter stilistisch.
‘Toe’ is een tweeluik dat Aardewerk afsluit - na deze twee gedichten doe je het boekje toe - en heeft daardoor een strategische positie. Zoals voor de meeste gedichten in de bundel geldt ook voor ‘Toe’ dat de vorm aan Van Ostaijen doet denken: de verzen beginnen niet allemaal aan de linkermarge, sommige strofen springen in. Dat werkt fragmentarisatie in de hand en wekt de indruk van meerstemmigheid. Op het oog lijkt ‘Toe I’ dan ook op ‘Boere-charleston’ uit Van Ostaijens Nagelaten gedichten. Wie uiteindelijk gaat lezen, zal merken dat de ingesprongen verzen een soort commentaarstem vormen bij de uitspraken in de regels die wel aan de bladrand beginnen (wat onderstreept wordt doordat de meeste ‘commentaarverzen’ tussen haakjes staan).
Het gedicht zelf is in eerste instantie de uitdrukking van taalpret. De dichter spreekt het woord ‘toe’ uit en wordt zozeer in beslag genomen door de klank(productie) dat hij een volledig gedicht aan dat woord wijdt. Er wordt nauwkeurig fonetisch beschreven hoe het woord gevormd wordt: een combinatie van de stemloze dentale plosief/t/ en een klinker die geproduceerd wordt zonder de lucht op enige wijze te belemmeren. De uitgestoten adem vormt de uitroep waarmee je normaal iemands aandacht probeert te trekken, bij Van Herreweghen wordt de aandacht op het woord zelf getrokken, zoals ook blijkt uit de volgende strofe. Het beschreven procedé is zo wonderlijk dat hij na het uitbrengen van de klanken stilvalt terwijl de mond nog getuit open staat van de /oe/. Dat openlijke zwijgen zorgt er echter niet voor dat de woekering van de taal ophoudt, wat in het gedicht iconisch onderstreept wordt: de woorden laten zich niet in klassieke vormen dwingen, zo blijkt meer dan dertig jaar na Van Herreweghens uitspraak over de ‘gestyleerde wanorde’. Dat blijkt ook uit de absurde uitroep: ‘('t Legioen van Tomboektoe’)’ die door niets anders dan klankassociatie gegenereerd wordt.
Deze regel is het hoogtepunt van de beschreven autonome werking van de taal, maar vormt tegelijk ook een cesuur.
Het tweede deel van het gedicht wordt ingezet met de temperende uitspraak ‘Toe ‘t is goed’ die geparafraseerd zou kunnen worden als: nu is het voldoende. Vanaf hier is niet enkel de fonetiek, maar ook de semantiek in het geding. Het vers ‘Toe 't is goed 't is af 't is toe’ duidt op een drievoudige definitie: ‘toe’ drukt ten eerste een wens uit, ten tweede duidt het aan dat iets tot z'n einde gebracht is en ten slotte betekent het gesloten. In het volgende vers is ‘toe’ een deel van ‘naartoe’. Pas bij het gebruik van het tweede lid is de boodschap voltooid. Tegelijk zegt dit vers ook dat het woord ‘toe’, dat door de klinker aan het einde open blijft, zelf op zoek is naar iets wat het kan vervolledigen. Het slotvers sluit daarbij aan door met de